ECLI:NL:RBDHA:2014:1299
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van inreisverbod na opheffing ongewenstverklaring en uitstel van vertrek
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Marokkaanse vreemdeling, en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Eiser had in 2012 een verzoek ingediend tot opheffing van zijn ongewenstverklaring. Op 27 mei 2013 werd zijn ongewenstverklaring opgeheven, maar tegelijkertijd werd er een inreisverbod van 10 jaar opgelegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 23 oktober 2013 aan eiser uitstel van vertrek is verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) tot en met 23 oktober 2014. De rechtbank overweegt dat het van toepassing achten van artikel 64 niet automatisch betekent dat een eerder opgelegd inreisverbod moet worden ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat de IND zich onvoldoende heeft vergewist van de zorgvuldigheid van het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) met betrekking tot de medische situatie van eiser. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit, voor zover het het inreisverbod betreft, onzorgvuldig is genomen en vernietigt dit besluit. De rechtbank wijst erop dat na de vernietiging van het besluit de mogelijkheden tot finale geschilbeslechting ex-nunc moeten worden beoordeeld, waarbij het eerder verleende uitstel van vertrek in acht moet worden genomen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en veroordeelt de IND in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974,00.