ECLI:NL:RBDHA:2014:12983
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het verzoek tot het horen van opsporingsambtenaren in een strafzaak
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 oktober 2014 uitspraak gedaan over een bezwaar van de verdachte tegen een beslissing van de rechter-commissaris. De verdachte, geboren in 1994 en thans preventief gedetineerd, had verzocht om het horen van opsporingsambtenaren. De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel voldoende is dat opsporingsambtenaren hun bevindingen weergeven in een op ambtseed of -belofte opgemaakt proces-verbaal. Dit kan anders zijn indien er gegronde vermoedens zijn van onregelmatigheden in het opsporingsonderzoek. De rechtbank oordeelt dat in de onderbouwing van het verzoek tot het horen van de verbalisanten de grondslag voor deze vermoedens ontbreekt. De verdediging is eerder door de rechter-commissaris in de gelegenheid gesteld om aanvullende schriftelijke vragen aan de verbalisanten te stellen. De rechtbank verenigt zich met de overwegingen van de rechter-commissaris en concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het bezwaar van de verdachte wordt ongegrond verklaard.