ECLI:NL:RBDHA:2014:12756

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2014
Publicatiedatum
20 oktober 2014
Zaaknummer
09/818189-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een mes tijdens uitgaan in Den Haag

Op 20 oktober 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 3 mei 2014 in Den Haag betrokken was bij een gewelddadige confrontatie. Tijdens het uitgaan ontstond er een handgemeen tussen de verdachte en de broers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte heeft hen met een mes gestoken, wat resulteerde in meerdere steekwonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar niet op de dood van de slachtoffers. De officier van justitie had poging tot doodslag ten laste gelegd, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van deze beschuldiging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot zware mishandeling, omdat hij met een mes heeft gestoken en daarmee de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan een training.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/818189-14
Datum uitspraak: 20 oktober 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [p.i.].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 oktober 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. I. Doves en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 mei 2014 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] [achternaam beide slachtoffers] en/of [slachtoffer 2] [achternaam beide slachtoffers] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] [achternaam beide slachtoffers] met een mes in de romp en/of de elleboog althans in het lichaam heeft gestoken en/of die [slachtoffer 2] [achternaam beide slachtoffers] met een mes in de arm en/of de heup en/of het schouderblad althans het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 mei 2014 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] [achternaam beide slachtoffers] en/of [slachtoffer 2] [achternaam beide slachtoffers], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] [achternaam beide slachtoffers] met een mes in de romp en/of de elleboog althans in het lichaam te steken en/of die [slachtoffer 2] [achternaam beide slachtoffers] met een mes in de arm en/of de heup en/of het schouderblad althans het lichaam te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3. Bewijsoverwegingen [1]
3.1
Inleiding
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag dienen.
In de vroege ochtend van 3 mei 2014 is in Den Haag tijdens het uitgaan een handgemeen ontstaan tussen verdachte en de broers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] [achternaam beide slachtoffers] [2] . Tijdens dat gevecht heeft verdachte een mes vastgehad [3] . [slachtoffer 1] [achternaam beide slachtoffers] heeft tijdens de confrontatie vijf steekwonden opgelopen in zijn linker elleboog [4] en [slachtoffer 2] [achternaam beide slachtoffers] heeft aan dit gevecht onder meer een steekwond aan zijn linkerzij [5] , een oppervlakkige snee op de pols en een oppervlakkige steekwond aan zijn linker schouderblad [6] overgehouden.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] [achternaam beide slachtoffers], dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] [achternaam beide slachtoffers]. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat verdachte in het wilde weg om zich heen heeft gestoken met een mes en hierbij een arm van het ene slachtoffer en de heup, schouder en pols van zijn andere slachtoffer heeft geraakt, waarmee hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat (één van) de slachtoffers zou komen te overlijden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel de primair ten laste gelegde poging tot doodslag als de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Hiertoe is aangevoerd dat niet kan worden aangenomen dat verdachte opzettelijk letsel heeft toegebracht, nu de plaats van de steekwonden het niet ondenkbaar maakt dat de wonden in de worsteling of tijdens het vechten onbewust zijn toegebracht. Subsidiair is aangevoerd dat niet is gebleken dat het ontstane letsel op een zodanige manier is toegebracht dat daarbij een aanmerkelijk kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel is ontstaan en aanvaard.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Verdachte heeft verklaard dat hij zich weinig kan herinneren van de confrontatie met de broers [achternaam beide slachtoffers]. Nadat er een woordenwisseling was ontstaan tussen enerzijds verdachte en de vriendinnen met wie hij op stap was en anderzijds het groepje waartoe de broers [achternaam beide slachtoffers] behoorden anderzijds, is er een handgemeen ontstaan. Verdachte kan zich niet herinneren of hij heeft gestoken, maar weet zich nog wel te herinneren dat hij een mes in zijn hand had op het moment dat hij bovenop één van de broers [achternaam beide slachtoffers] zat en hij deze om hulp hoorde roepen. [7]
[slachtoffer 1] [achternaam beide slachtoffers] heeft verklaard dat de jongen (de rechtbank begrijpt: verdachte) kort na aanvang van het gevecht werd weggeduwd, maar weer terug kwam en met kracht met een mes in zijn arm stak. Hierop heeft [slachtoffer 1] de jongen op de grond geduwd en is boven op hem gaan zitten. Vervolgens werd hij nog enkele malen in de linkerarm gestoken door de jongen. [8] Ook [slachtoffer 2] [achternaam beide slachtoffers] heeft verklaard gestoken te zijn, nadat de jongen op hen af was gekomen. [9] [betrokkene 1], een vriend van de broers, heeft verklaard dat verdachte steekbewegingen maakte met zijn rechterhand. Nadat de verdachte en de broers op de grond vielen, zag hij dat er een mes uit de hand van de jongen viel. [10]
Uit de bevindingen van de camerabeelden volgt dat verdachte meerdere malen slaande of stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de slachtoffers. [11]
Gelet op het voorgaande, als ook de omstandigheid dat de steekwonden die [slachtoffer 1] [achternaam beide slachtoffers] heeft opgelopen zich alle vijf nabij elkaar bevinden op de elleboog, acht de rechtbank het hoogst onwaarschijnlijk dat dit letsel gedurende de worsteling onbewust is toegebracht door verdachte. Op zijn minst genomen heeft verdachte, door tijdens een fysieke confrontatie een uitgeklapt mes vast te houden, de aanmerkelijk kans aanvaard dat zijn tegenstanders in de confrontatie met dit mes werd gestoken.
De rechtbank overweegt voorts dat op basis van de verklaringen van verdachte, aangevers, getuigen en de rest van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte willens en wetens aangevers [achternaam beide slachtoffers] om het leven heeft willen brengen.
Vervolgens is de vraag aan de orde of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van (één van) de aangevers [achternaam beide slachtoffers] of op zware mishandeling van deze aangevers.
Ten aanzien van een voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij (één van) de aangevers zou doden door hen met een mes te steken.
Volgens vaste rechtspraak is de beantwoording van de vraag of de gedraging een aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Factoren die in het onderhavige geval van belang kunnen zijn, zijn de aard en de grootte van het mes, de plaats waar met het mes in het lichaam is gestoken en met welke kracht verdachte heeft gestoken. Daarbij komt voorts betekenis toe aan de aard van de verwondingen die duidelijkheid zouden kunnen geven over de wijze waarop is gestoken en of sprake was van een levensbedreigende situatie.
Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] [achternaam beide slachtoffers] vijfmaal in de elleboog gestoken en [slachtoffer 2] [achternaam beide slachtoffers] in zijn heup en schouderblad. Voorts heeft [slachtoffer 2] [achternaam beide slachtoffers] een snijwond opgelopen aan zijn pols. Beide slachtoffers hadden blijkens de geneeskundige verklaringen gering uitwendig bloedverlies. De politie heeft omtrent de steekwonden aan de pols en het schouderblad van [slachtoffer 2] [achternaam beide slachtoffers] geconstateerd dat het om oppervlakkig wonden ging, maar wat betreft de overige steekwonden bij hem en die [slachtoffer 1] [achternaam beide slachtoffers] heeft de politie noch een (forensisch) arts de diepte vastgesteld, zodat wat betreft die steekwonden onduidelijk is gebleven hoe diep verdachte met het mes op de slachtoffers heeft ingestoken.
Het steken van [slachtoffer 1] [achternaam beide slachtoffers] in de elleboog levert naar het oordeel van de rechtbank geen voorwaardelijk opzet op de dood op, aangezien niet aannemelijk is geworden dat door dat steken vitale structuren zouden kunnen worden geraakt.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat uit het feit dat met een mes met een lemmet met een lengte van negen centimeter [12] is gestoken niet zonder meer kan volgen dat bij het steken de dood op de koop toe is genomen. Dit geldt evenzeer voor de aard van het letsel van [slachtoffer 2] [achternaam beide slachtoffers], nu sprake is van oppervlakkige verwordingen. Uit het dossier is verder niet af te leiden dat verdachte [slachtoffer 2] [achternaam beide slachtoffers] met kracht heeft gestoken. Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte een aanmerkelijke kans op het doodsteken van de slachtoffers op de koop toe heeft genomen, zodat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de primair ten laste gelegde pogingen tot doodslag.
Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte door broers [achternaam beide slachtoffers] met een mes meermalen in de elleboog respectievelijk in arm, heup en schouderblad te steken voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de broers [achternaam beide slachtoffers]. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich op die plekken zenuwbanen dan wel spierweefsel bevinden en dat de aanmerkelijke kans aanwezig is dat die door het steken met een mes dusdanig beschadigd kunnen raken, dat (langdurig) functieverlies of ander zwaar lichamelijk letsel optreedt.
De rechtbank acht derhalve de subsidiair ten laste gelegde pogingen tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen – zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad – dat verdachte:
op 3 mei 2014 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
[achternaam beide slachtoffers]en [slachtoffer 2]
[achternaam beide slachtoffers], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1]
[achternaam beide slachtoffers]met een mes in de elleboog heeft gestoken en die [slachtoffer 2]
[achternaam beide slachtoffers]met een mes in de arm en de heup en het schouderblad heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van de verdachte

4.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat sprake was van een onmiddellijke en wederrechtelijk aanranding nu verdachte werd geprovoceerd, fysiek werd aangevallen en er een mes tegen hem werd getrokken. Hiertegen heeft verdachte zich verdedigd. Subsidiair is aangevoerd dat aan verdachte een beroep op noodweerexces toekomt, nu zijn gedragingen het onmiddellijke gevolg zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgegane provocatie en het tegen hem getrokken mes.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten strafbaar zijn en dat verdachte strafbaar is. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat verdachte geen beroep op noodweer, dan wel noodweerexces toekomt, nu niet is gebleken van een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een noodweersituatie, noch van noodweerexces.
De rechtbank heeft hiertoe in ogenschouw genomen dat verdachte, na een woordenwisseling met de groep waartoe de broers [achternaam beide slachtoffers] behoorden, degene is geweest die de confrontatie is aangegaan met de slachtoffers door op hen af te stappen. Dit heeft geresulteerd in een gevecht waarbij over en weer geweld is gebruikt, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] [achternaam beide slachtoffers] steekwonden hebben opgelopen en verdachte een snijwond aan zijn hand heeft opgelopen.
Verdachte heeft verklaard dat hij kort na het begin van de fysieke confrontatie, op het moment dat hij met zijn rug tegen de muur stond, een getrokken mes bij zijn tegenstanders heeft gezien. Dit mes heeft hij met zijn rechterhand bij het lemmet vastgegrepen. De verklaring van verdachte, vindt geen steun in de verklaringen van neutrale getuigen en verklaringen van de groep waartoe de broers [achternaam beide slachtoffers] behoorden. De enkele verklaring van getuige [getuige] dat een blanke man met blond haar het mes uit zijn broekzak pakte, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Dat geldt temeer nu deze getuige ook verklaard heeft dat zij niet gezien heeft dat deze blonde man ook gestoken heeft en dat zij snel is weggerend toen ze verder gingen vechten.
Verdachte heeft ter onderbouwing van zijn verklaring dat hij geen mes bij zich had aangevoerd dat hij die avond in verschillende uitgaansgelegenheden geweest is en daarbij gefouilleerd is. Voor zover hij een mes bij zich gehad zou hebben, zou dit mes bij de fouillering zijn aangetroffen, aldus verdachte. De rechtbank gaat aan deze stelling voorbij. Verdachte heeft immers zelf verklaard dat de portiers bij de fouillering snel en oppervlakkig over zijn zakken heengegaan zijn. Dat het onderzoek door die portiers niet al te grondig geschiedt blijkt ook uit de omstandigheid dat [betrokkene 2], één van de vriendinnen met wie verdachte die avond op stap was, een zakmes in haar tas had. Dit betekent dat niet kan worden uitgesloten dat verdachte bij de aanvang van de fysieke confrontatie met de broers [achternaam beide slachtoffers] het mes bij zich had en degene is geweest die het mes heeft gebruikt.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen.
Verdachte heeft de confrontatie opgezocht en heeft op geen enkel moment getracht zich te onttrekken aan de situatie. Dit heeft verdachte niet gedaan op het moment dat de woordenwisseling plaatsvond en [betrokkene 2] geprobeerd heeft hem weg te houden bij de groep waartoe de broers [achternaam beide slachtoffers] behoorden. Dit heeft verdachte ook niet gedaan toen hij na de eerste fysieke confrontatie met de broers [achternaam beide slachtoffers] uit de groep geslingerd werd, op welk moment hij zeker enkele meters van de groep verwijderd was en weg kon rennen. Verder is het niet aannemelijk geworden dat het mes door een van de leden van de groep waartoe de slachtoffers behoorden in het gevecht is gebracht. Gezien het voorgaande wordt het beroep op noodweer verworpen.
De rechtbank verwerpt eveneens het beroep op noodweerexces, nu uit het voorgaande volgt dat er geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat evenmin is gebleken van de gestelde gemoedsbeweging, temeer omdat verdachte heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren gestoken te hebben en derhalve geen inzicht heeft gegeven in zijn gemoedstoestand op dat moment. Deze hevige gemoedstoestand is ook niet anderszins gebleken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op. Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de pogingen tot doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de tijd door verdachte doorgebracht in voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting bij De Waag en verplichting tot deelname aan een Training Alcohol en Geweld.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd waarvan het onvoorwaardelijke deel de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet overschrijdt.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf acht geslagen op de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich tijdens het uitgaan schuldig gemaakt aan pogingen tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] [achternaam beide slachtoffers] door hen meermalen met een mes te steken. [slachtoffer 1] [achternaam beide slachtoffers] heeft hierdoor vijf steekwonden in zijn elleboog opgelopen en [slachtoffer 2] [achternaam beide slachtoffers] een steekwond in zijn linkerzij en lichte verwondingen aan zijn schouderblad en pols. Door aldus te handelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de twee slachtoffers. Geweldsfeiten in het uitgaansleven zoals het onderhavige hebben in het algemeen een grote impact op de slachtoffers ervan en kunnen leiden tot langdurige psychische schade, zoals ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] [achternaam beide slachtoffers], die door het voorval onder meer lijdt aan angstklachten en concentratieproblemen. Ook wordt hij door de littekens dagelijks geconfronteerd aan hetgeen die nacht is gebeurd. Verder veroorzaken dergelijke delicten ook in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Blijkens een uittreksel justitiële documentatie d.d. 5 mei 2014 is verdachte eerder ter zake een soortgelijk feit veroordeeld. Dit zal echter niet in het nadeel van verdachte worden meegewogen, nu dit een veroordeling van meer dan vijf jaar geleden betreft en verdachte bovendien het betreffende feit op minderjarige leeftijd heeft gepleegd.
Verdachte heeft zijn medewerking aan het psychologisch onderzoek uitgevoerd door R.A.R. Bullens en het psychiatrisch onderzoek uitgevoerd door T.V. van Lent geweigerd. De rechtbank kan deze onderzoeken derhalve niet betrekken in haar afweging. De rechtbank heeft verder acht geslagen op de op 19 september 2014 omtrent verdachte uitgebrachte reclasseringsrapportage, opgemaakt en ondertekend door I. van Tilburg, waaruit naar voren komt dat verdachte (kort gezegd) onder invloed van alcohol snel getriggerd kan worden. De reclassering adviseert aan verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting bij De Waag en een verplichting tot deelname aan een Training Alcohol en Geweld. Verdachte heeft aangegeven te willen meewerken aan de geadviseerde voorwaarden. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen. De voorwaardelijke straf strekt er mede toe om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank komt tot een aanzienlijk lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de officier van justitie bij haar vordering uit is gegaan van een bewezenverklaring van twee pogingen tot doodslag, terwijl de rechtbank verdachte hiervan heeft vrijgesproken.
Alles afwegend kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur.

6.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

6.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] [achternaam beide slachtoffers] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.296,38, bestaande uit een bedrag groot € 546,38 aan materiële schade en een bedrag groot € 1.750,- aan immateriële schade.
6.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.296,38, subsidiair 32 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] [achternaam beide slachtoffers].
6.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 546,38, ter zake van materiële kosten, is namens de verdachte inhoudelijk niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit, zodat dit deel van de vordering geheel voor toewijzing in aanmerking komt.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van
€ 1.000,-, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu namens de verdachte de omvang daarvan niet is betwist en vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.546,38. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 3 mei 2014 is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.546,38, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 mei 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] [achternaam beide slachtoffers].

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de primair tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (ACHTTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 (ZES) MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd zal melden bij GGZ Reclassering Palier, Johanna Westerdijkplein 40 te Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen bij De Waag, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen;
- gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een Training Alcohol en Geweld, bestaande uit vier individuele gesprekken met een trainer en veertien groepsbijeenkomsten met een totale belasting van circa 37 uren, aangeboden door GGZ Reclassering Palier of een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze training door of namens voornoemde instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven;
geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht);
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] [achternaam beide slachtoffers] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] [achternaam beide slachtoffers], een bedrag van € 1.546,38, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 mei 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.546,38, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 mei 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer 1] [achternaam beide slachtoffers];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 (VIJFENTWINTIG) dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.P. Pereira Horta, voorzitter,
mrs. C.F. Mewe en R.C. Hartendorp, rechters
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Ekkart, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 oktober 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2014087256, van de politie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 275).
2.Proces-verbaal van bevindingen, pp. 163-164.
3.Verklaring van verdachte ter terechtzitting, inhoudende:
4.Geneeskundige verklaring [slachtoffer 1] [achternaam beide slachtoffers], p. 270.
5.Geneeskundige verklaring [slachtoffer 2] [achternaam beide slachtoffers], p. 273.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 158.
7.Verklaring verdachte ter terechtzitting, inhoudende:
8.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1] [achternaam beide slachtoffers], p. 75 en 212 (halverwege de pagina).
9.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2] [achternaam beide slachtoffers], p. 216 (zesde alinea van onderen).
10.Proces-verbaal van verhoor [betrokkene 1], p. 208 (laatste zin) en p. 209 (eerste drie volzinnen).
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 164 (eerste en tweede alinea).
12.Proces-verbaal Wet Wapens en Munitie, p. 179 (tweede alinea van onder, een na laatste volzin).