ECLI:NL:RBDHA:2014:12755

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2014
Publicatiedatum
20 oktober 2014
Zaaknummer
09/818188-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling na onvoldoende bewijs

Op 20 oktober 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte was ervan beschuldigd op 3 mei 2014 in 's-Gravenhage een persoon, aangeduid als [slachtoffer], met opzet tegen het hoofd te hebben geschopt, terwijl deze op de grond lag. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was, waaronder getuigenverklaringen en camerabeelden, die de schuld van de verdachte zouden aantonen. De verdediging daarentegen betwistte de beschuldigingen en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

Tijdens de zitting op 6 oktober 2014 zijn de verklaringen van de verbalisanten en getuigen besproken. De verbalisanten gaven aan dat zij een schop tegen het hoofd van [slachtoffer] hadden waargenomen, maar konden niet bevestigen dat de verdachte deze schop had gegeven. De getuigenverklaringen waren ook niet eenduidig en gaven geen sluitend bewijs dat de verdachte de dader was. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende waren om de verdachte te veroordelen, aangezien er geen bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk de schop had gegeven.

De rechtbank heeft ook camerabeelden bekeken, maar deze toonden niet aan dat de verdachte de schop had uitgedeeld. Gezien het gebrek aan overtuigend bewijs heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de tenlastegelegde feiten had gepleegd. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van zowel de primair als de subsidiair tenlastegelegde feiten. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rol van de rechtbank in het waarborgen van een eerlijk proces.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/818188-14
Datum uitspraak: 20 oktober 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats],
adres: [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 oktober 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. I. Doves en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. I.A. van Straalen, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 mei 2014 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd heeft getrapt (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 mei 2014 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd heeft getrapt (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.Vrijspraak

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigen bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer]. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat verdachte blijkens de bevindingen van de verbalisanten en de getuigenverklaringen, in samenhang met de camerabeelden, een harde schop heeft gegeven tegen het hoofd van [slachtoffer], waarmee hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van dit strafbare feit als strafbare dader wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel de primair tenlastegelegde poging tot doodslag als van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, nu er onvoldoende bewijs is dat verdachte heeft geschopt tegen het hoofd van [slachtoffer]. Hiertoe is aangevoerd dat – zo er al geschopt zou zijn – de getuigenverklaringen niet aansluiten bij de bevindingen van de verbalisanten alsmede dat de beschikbare camerabeelden de getuigenverklaringen noch de bevindingen van de verbalisanten bevestigen. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, nu niet is gebleken dat verdachte opzet had op de levensberoving.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank is op basis van de verklaringen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van oordeel dat is komen vast te staan dat [slachtoffer] tegen het hoofd is geschopt door een geschoeide voet. De rechtbank is evenwel van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte deze schop heeft gegeven en overweegt hiertoe als volgt.
Verklaringen van de verbalisanten
Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij met collega’s ter plaatse kwam bij een vechtpartij waarbij gestoken zou zijn met een mes. Hier heeft hij [slachtoffer], de verdachte die mogelijk had gestoken, van een portier overgenomen die reeds ter plaatse was. Hij fixeerde [slachtoffer] terwijl deze op de grond lag. Tijdens het fixeren zag en hoorde hij dat [slachtoffer] een harde schop tegen de linkerzijde van zijn hoofd kreeg, waardoor deze bewusteloos raakte. Verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard vanuit zijn ooghoek te hebben gezien dat een persoon met een donkere schoen een trap gaf tegen het gezicht van [slachtoffer], waardoor deze bewusteloos raakte. Geen van beide verbalisanten heeft echter gezien welke persoon deze schop heeft uitgedeeld. De schoenen die verdachte die avond droeg waren weliswaar donker van kleur (blauw) maar hadden een opvallende dikke witte zool en/of rand. Er heeft voorts geen forensisch onderzoek plaatsgevonden aan de schoenen van verdachte. Uit de processen-verbaal van voormelde verbalisanten kan derhalve niet worden geconcludeerd dat verdachte de door hen waargenomen schop heeft gegeven.
Verklaringen van de getuigen
Verdachte is aangehouden nadat [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], die als omstanders getuige zijn geweest van het gevecht, ter plaatse met verbalisanten hebben gesproken en hebben verklaard dat een jongen met een lichte broek een trap had gegeven. Verdachte droeg die avond inderdaad een lichte broek. Uit de verklaringen van voornoemde getuigen valt evenwel niet op te maken dat de situatie waarover de getuigen verklaren betrekking heeft op dezelfde schop als waarover de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben geverbaliseerd. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard gezien te hebben dat de jongen die op de grond lag (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) nagetrapt werd door een jongen met een normaal postuur, blond haar en een lichte broek. Deze jongen is later aangehouden. Het signalement dat door de getuige is opgegeven zou betrekking kunnen hebben op verdachte, die enkele minuten nadat de politie is gearriveerd is aangehouden. De getuige heeft evenwel verklaard dat op het moment dat deze jongen een schop gegeven heeft, de politie nog niet aanwezig was, want die kwam volgens de getuige pas ongeveer een minuut later. De verklaring van deze getuige lijkt derhalve niet te zien op de door verbalisanten waargenomen schop. Daar komt bij dat de getuige niet heeft verklaard dat de schop tegen het hoofd is gegeven. Overwogen wordt dat niet valt uit te sluiten dat [getuige 1] heeft verklaard over een schop die op een eerder moment aan [slachtoffer] gegeven is.
De verklaring van getuige [getuige 2] geeft evenmin duidelijkheid. Zij heeft verklaard dat ze zag dat een man met een witte broek fysiek contact maakte met een persoon, maar zegt niet op welk moment en met wie dit fysieke contact plaatsvond.
Getuige [getuige 3] heeft weliswaar gezien dat een blanke jongen met een lichte broek een flinke trap gaf aan de jongen die op de grond lag, maar uit haar verklaring volgt dat deze trap zou zijn gegeven vlak nadat twee portiers de jongens uit elkaar hadden gehaald. Verder blijkt uit haar verklaring niet dat de trap tegen het hoofd is gegeven. Ook uit deze verklaring volgt niet zonder meer dat het verdachte geweest is die [slachtoffer] tegen het hoofd geschopt heeft op het moment dat deze door verbalisant [verbalisant 1] gefixeerd werd.
[betrokkene], een van de betrokkenen bij de vechtpartij, heeft verklaard dat hij vanuit zijn ooghoek zag dat de jongen op de grond een trap tegen zijn hoofd kreeg, waardoor hij buiten westen ging. Dit gebeurde echter volgens [betrokkene] op het moment dat hij met de portiers de jongen in bedwang hield en zou dus eveneens hebben plaatsgevonden voordat de politie arriveerde. Voorts heeft [betrokkene] niet gezien wie deze trap gaf.
Gezien het voorgaande kan op basis van voormelde verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [betrokkene] - die allen overigens niet hebben verklaard dat zij een schop tegen het hoofd hebben gezien - naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat het verdachte is geweest die de door verbalisanten waargenomen harde schop tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft gegeven.
Camerabeelden
Ter terechtzitting is een deel van de in het dossier aanwezige camerabeelden getoond. De rechtbank heeft op deze beelden niet waargenomen dat verdachte tegen [slachtoffer] heeft geschopt. De officier van justitie heeft aangevoerd dat op de beelden de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] te zien zijn, die in reactie op een gebeurtenis naar verdachte wijzen. De rechtbank heeft op het beeldmateriaal waargenomen dat weliswaar op enig moment drie omstanders in de richting van verdachte lijken te wijzen, maar is anders dan de officier van justitie, van oordeel dat hieruit niet valt af te leiden dat verdachte heeft geschopt. De rechtbank overweegt dat niet vast staat dat de omstanders die wijzen voornoemde getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] zijn, terwijl verder niet duidelijk is waarom de omstanders op de camerabeelden een wijzende beweging maken. Voorts is op de camerabeelden te zien dat deze omstanders reeds voordat de politie arriveerde aanwezig waren, zodat het wijzen van deze omstanders betrekking zou kunnen hebben op een eventuele eerdere gebeurtenis, zoals slaan of schoppen voordat de politie arriveerde.
Verdachte heeft stellig ontkend [slachtoffer] op enig moment geschopt te hebben en heeft dit gemotiveerd door aan te voeren dat hij de gebeurtenissen van die nacht - waaronder klappen die hij zou hebben gegeven aan [slachtoffer] - wel goed kan herinneren. Tegen deze achtergrond en nu niet kan worden vastgesteld dat de verklaringen van de getuigen betrekking hebben op de schop waarover de verbalisanten hebben verklaard, acht de rechtbank de verklaring van verdachte, die aanvankelijk aangeeft dat hij niet durft te zeggen of hij geschopt heeft, maar dat er zoveel adrenaline door zijn lijf gierde, dat het wel gebeurd zal zijn, als een omstander dat zegt, onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit te komen.
Gelet op voorgaande acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de door voormelde verbalisanten waargenomen harde schop tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft gegeven en evenmin dat verdachte op een eerder moment op 3 mei 2014 een schop tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft gegeven. Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
4. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.P. Pereira Horta, voorzitter,
mrs. C.F. Mewe en R.C. Hartendorp, rechters
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Ekkart, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 oktober 2014.