ECLI:NL:RBDHA:2014:12751

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2014
Publicatiedatum
17 oktober 2014
Zaaknummer
C-09-457969 - FA RK 14-152
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van vaderschap in het kader van internationale erkenning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2014 uitspraak gedaan over de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een man over een minderjarige, geboren uit een Belgische vrouw. De vrouw, die in België woont, had een verzoekschrift ingediend om het vaderschap van de man vast te stellen, omdat de Nederlandse ambassade in België weigerde een Nederlands reisdocument voor de minderjarige af te geven. De man had de minderjarige eerder erkend in België, maar de ambassade stelde dat deze erkenning niet in Nederland erkend kon worden.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig beoordeeld. De vrouw verzocht om de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap op basis van artikel 1:207 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De bijzonder curator, die de minderjarige vertegenwoordigde, stelde dat de erkenning in België erkend moest worden, maar dat de vrouw ook een verzoek tot gerechtelijke vaststelling indiende.

De rechtbank concludeerde dat de erkenning van de man in België, ondanks zijn mogelijke huwelijk met een andere vrouw op dat moment, niet in strijd was met de Nederlandse openbare orde. De rechtbank oordeelde dat de Belgische erkenning op dat moment in Nederland erkend moest worden, waardoor de minderjarige al twee juridische ouders had. Dit leidde tot de beslissing dat de vrouw niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.

De rechtbank heeft benadrukt dat de Nederlandse ambassade in België de nodige consequenties moet verbinden aan de erkenning door de man, nu deze in Nederland erkend wordt. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Vink, kinderrechter, en mr. M. Pereira Horta-van Dijk als griffier, tijdens een openbare zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 14-152
Zaaknummer: C/09/457969
Datum beschikking: 9 oktober 2014
Bevoegd is de rechter van de woonplaats in Nederland of, bij gebreke daarvan, van het werkelijk
Verblijf van de minderjarige - 265 Rv.

Gerechtelijke vaststelling vaderschap

Beschikking op het op 9 januari 2014 ingekomen verzoekschrift van:

[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats] (België),
advocaat mr. J.W. Aartsen te Utrecht.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats] (België),
en
[minderjarige] geboren op [geboortedatum]te [geboorteplaats](België),
de minderjarige,
wonende te [woonplaats] (België),
in rechte vertegenwoordigd door mr. I. Aardoom-Fuchs, advocaat te Gouda,
in de hoedanigheid van bijzonder curator.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift van de bijzonder curator.
Op 2 juni 2014 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat, de man en de bijzonder curator.
Na de terechtzitting zijn de volgende stukken ontvangen:
  • de brief d.d. 12 juni 2014, met bijlage, van de zijde van de vrouw;
  • de brief d.d. 17 september 2014 van de bijzonder curator.

Verzoek en verweer

Het verzoekschrift strekt tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man over voornoemde minderjarige, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De bijzonder curator stelt zich primair op het standpunt dat de Belgische erkenning dient te worden erkend. Subsidiair verzoekt zij de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap toe te wijzen.

Feiten

- Uit de vrouw is geboren voornoemde minderjarige.
- De man heeft de minderjarige op 23 september 2011, met toestemming van de moeder, ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand te Brussel (België) erkend.
- De man heeft de Nederlandse nationaliteit.
- De vrouw heeft de Marokkaanse nationaliteit.
- De minderjarige woont sedert haar geboorte bij de vrouw en de man in [woonplaats] (België).
- Bij beschikking van 19 december 2011 van de Nederlandse Ambassade te België is het verzoek tot afgifte van een Nederlands reisdocument voor de minderjarige afgewezen.
- Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 20 februari 2014 is mr. I. Aardoom-Fuchs voornoemd benoemd tot bijzonder curator teneinde de minderjarige ingevolge artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te vertegenwoordigen.

Beoordeling

De vrouw verzoekt op grond van artikel 1:207 BW de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man over de minderjarige. Zij doet dit verzoek omdat de Nederlandse ambassade in [België] weigert een Nederlands reisdocument ten name van de minderjarige af te geven, omdat volgens de ambassade de erkenning van de man in België niet voor erkenning in Nederland vatbaar is.
Een van de voorwaarden om over te kunnen gaan tot de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is dat het kind geen twee (juridische) ouders heeft.
Nu de man de minderjarige reeds in België heeft erkend, dient de rechtbank te beoordelen of deze erkenning in Nederland thans voor erkenning in aanmerking komt.
Ingevolge artikel 10:101 lid 1 juncto artikel 10:100 leden 1, onder b en c, 2 en 3 BW wordt een buitenslands tot stand gekomen rechtsfeit of rechtshandeling waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte erkend, tenzij
  • aan de rechtshandeling geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
  • de erkenning van de rechtshandeling onverenigbaar is met de openbare orde.
In artikel 10:101 lid 2 BW wordt met betrekking tot de erkenning een drietal gevallen geconcretiseerd die in strijd met onze openbare orde worden geacht te zijn:
indien deze is verricht door een Nederlander die naar Nederlands recht niet bevoegd zou zijn het kind te erkennen;
indien, wat de toestemming van de moeder van het kind betreft, niet is voldaan aan de vereisten van het recht dat ingevolge artikel 10:95 lid 3 BW toepasselijk is, of
indien de akte kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft.
Hoewel de man op het moment van de erkenning van de minderjarige mogelijk gehuwd is geweest met een andere vrouw dan de moeder van de minderjarige – dit is waar de Nederlandse ambassade in Brussel van uit gaat –, overweegt de rechtbank dat op dit moment de erkenning van de door de man in België gedane erkenning geen strijd oplevert met de openbare orde.
Tot 1 april 2014 zou de buitenlandse erkenning van de minderjarige door de man, indien hij op het moment van de erkenning gehuwd was met een andere vrouw dan de moeder van de minderjarige, niet van rechtswege zijn erkend wegens strijd met de openbare orde. Onder het vóór 1 april 2014 geldende recht kon in die situatie een erkenning slechts worden erkend indien vastgesteld zou worden dat er ten tijde van de erkenning sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de minderjarige dan wel een band tussen de man en de moeder die op één lijn te stellen is met het huwelijk (artikel 1:204 lid 1 sub e BW). Per 1 april 2014 is echter genoemd artikel komen te vervallen, waardoor de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 10:101 lid 2 sub a BW zich niet meer kan voordoen voor wat betreft de omstandigheid dat de man ten tijde van de erkenning van de minderjarige (mogelijk) met een andere vrouw gehuwd was dan de moeder van de minderjarige.
Voorts dient beoordeeld te worden of, ingevolge artikel 10:95 lid 3 BW, naar Marokkaans recht is voldaan aan de vereisten die aan de toestemming van de moeder voor de erkenning worden gesteld. Hoewel naar Marokkaans recht niet blijkt dat de moeder expliciet toestemming moet geven, blijkt uit de Belgische akte van erkenning dat de moeder heeft ingestemd met de erkenning door de man van de minderjarige.
Van een schijnhandeling is voorts niet gebleken.
Uit het voorgaande volgt dat de Belgische erkenning ingevolge artikel 10:101 BW op dit moment in Nederland dient te worden erkend.
Dit betekent dat de minderjarige al twee (juridische) ouders heeft – de vrouw en de man – en dat een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, gelet op artikel 1:207 lid 2 sub a BW, niet aan de orde kan zijn.
De vrouw dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.
Nu de rechtbank van oordeel is dat de erkenning door de man in België in Nederland voor erkenning in aanmerking komt, neemt de rechtbank aan dat de Nederlandse ambassade in [België] hieraan de nodige consequenties zal verbinden.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. M. Pereira Horta-van Dijk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2014.