ECLI:NL:RBDHA:2014:12720

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
17 oktober 2014
Zaaknummer
AWB 14/5469 & 14/5471
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing en intrekking verblijfsvergunning regulier door onjuiste gegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Afghaanse vrouw, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor de verlenging van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd afgewezen en de eerder verleende verblijfsvergunning werd met terugwerkende kracht ingetrokken. De staatssecretaris stelde dat eiseres onjuiste gegevens had verstrekt en dat zij niet voldeed aan het middelenvereiste, omdat haar referent, de echtgenoot van eiseres, ten tijde van de aanvraag geen salaris ontving waarover premies en belastingen waren afgedragen.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig beoordeeld. Uit de gegevens bleek dat op het moment van het besluit tot verlening van de verblijfsvergunning op 16 juni 2009, aan alle voorwaarden was voldaan. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheid dat ten tijde van de aanvraag op 26 mei 2009 niet aan het middelenvereiste was voldaan, geen grond bood voor de afwijzing van de aanvraag. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris ten onrechte de verblijfsvergunning had ingetrokken en dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiseres. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 974,- werden vastgesteld, en moest het betaalde griffierecht van € 165,00 worden vergoed. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat het belang daarvan was komen te vervallen na de beslissing in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/5469 (beroep)
AWB 14/5471 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 19 augustus 2014 in de zaak tussen

[eiseres],

geboren op [geboortedatum], van Afghaanse nationaliteit,
eiseres, verzoekster,
hierna te noemen eiseres,
(gemachtigde: mr. J. Singh, advocaat te Hoofddorp),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. L. Kersten, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2013 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlengen van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning afgewezen en de verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van eiseres ingetrokken met terugwerkende kracht met ingang van 26 mei 2009. Daarnaast heeft verweerder aan eiseres een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Bij besluit van 28 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiseres heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Verweerder heeft op 15 mei 2014 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
1.1 Op 8 december 2008 heeft de echtgenoot van eiseres, [referent] (referent), een verzoek gedaan om advies voor afgifte aan eiseres van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Bij dat verzoek heeft referent stukken overgelegd met betrekking tot zijn arbeidsovereenkomst bij [bedrijf] v.o.f.. Daaruit blijkt dat referent met ingang van 1 oktober 2008 een dienstbetrekking voor bepaalde tijd, tot 1 april 2010, is aangegaan voor 38 uur per week tegen een brutosalaris van € 1.690,75.
Op 29 januari 2009 heeft verweerder positief geadviseerd over de afgifte van een mvv aan eiseres en vervolgens is aan haar een mvv verleend, waarmee eiseres Nederland is ingereisd.
1.2 Op 1 januari 2009 is referent uit dienst getreden bij [bedrijf] v.o.f.. Met ingang van die datum is referent op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, tot 31 december 2010, in dienst getreden bij [bedrijf 2] B.V. voor 32 uur per week tegen een brutosalaris van € 1.085,28 per maand.
1.3
Op 26 mei 2009 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij referent. Bij besluit van 16 juni 2009 heeft verweerder aan eiseres de gevraagde verblijfsvergunning verleend, met ingang van 26 mei 2009.
1.4
Bij besluit van 1 april 2010 heeft verweerder de geldigheidsduur van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning verlengd tot 15 juni 2013.
1.5
Op 13 maart 2013 heeft eiseres onderhavige aanvraag ingediend tot het verlengen van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres onjuiste gegevens heeft versterkt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zouden hebben geleid. Daartoe heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres bij haar aanvraag van 26 mei 2009 niet heeft gemeld dat referent ten tijde van die aanvraag geen salaris ontving waarvoor de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen. Uit Suwinet is gebleken dat referent enkel in de maand juni 2009 salaris heeft ontvangen waarover premies en belastingen zijn afgedragen. Niet is gebleken dat referent in de andere maanden heeft beschikt over een inkomen waarvoor de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen.
Met de overgelegde gegevens met betrekking tot het dienstverband bij de nieuwe werkgever van referent, [bedrijf 2] B.V., is evenmin aangetoond dat referent op het moment van de aanvragen op 8 december 2008 (verzoek om advies tot afgifte van een mvv) en 26 mei 2009 (aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier) voldeed aan het vereiste dat hij een salaris ontving waarvoor premies en belastingen zijn afgedragen.
3. Eiseres voert aan dat geen sprake is van het verstrekken van onjuiste informatie dan wel achterhouden van gegevens. Uit de overgelegde arbeidsovereenkomsten bij [bedrijf] v.o.f. en [bedrijf 2] B.V. blijkt dat referent wel degelijk voldeed aan het middelenvereiste. Pas vanaf januari 2011 heeft referent een beroep moeten doen op de publieke voorzieningen. Ter zitting heeft eiseres nader toegelicht dat verweerder ten onrechte niet heeft beoordeeld of referent op een later moment dan op het moment van de aanvraag om een verblijfsvergunning alsnog aan de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voldeed.
3.1
Verweerder heeft ter zitting opgemerkt dat eiseres eerst ter zitting heeft aangevoerd dat verweerder niet heeft beoordeeld of eiseres op een later moment dan het moment van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voldeed aan het middelenvereiste.
3.2
Voor zover verweerder heeft bedoeld te betogen dat hetgeen eiseres in dit verband ter zitting naar voren heeft gebracht in strijd met de goede procesorde moet worden geacht en daarom buiten de beoordeling door de rechtbank dient te blijven, verwerpt de rechtbank het standpunt van verweerder. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd kan worden begrepen als een nadere toelichting op haar beroepsgrond die zij reeds in haar beroepschrift heeft aangevoerd, namelijk dat zij zich op het standpunt stelt dat zij ten tijde van de aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voldeed aan het middelenvereiste. Daarbij komt dat verweerder ter zitting gelegenheid heeft gehad om te reageren op hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht en verweerder van die gelegenheid ook gebruik heeft gemaakt. De rechtbank zal daarom hetgeen in dit verband ter zitting is besproken bij de beoordeling van het beroep betrekken.
3.3
Op grond van artikel 19 Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, kan een aanvraag om verlenging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde worden afgewezen en worden ingetrokken indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan, dan wel indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Op grond van artikel 3.73, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) zijn de in artikel 16, eerste lid, onder c, Vw bedoelde middelen in ieder geval zelfstandig indien zij verworven zijn uit wettelijk toegestane arbeid in loondienst, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen.
Op grond van artikel 3.75, eerste lid, Vb zijn de in artikel 16, eerste lid, onder c, bedoelde middelen van bestaan in ieder geval duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.
Op grond van artikel 26, eerste lid, Vw wordt de verblijfsvergunning verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag waarop de aanvraag is ontvangen.
3.4
Als onweersproken staat vast dat uit Suwinet is gebleken dat de werkgever van referent, [bedrijf 2] B.V., in de periode van belang uitsluitend premies en belastingen heeft afgedragen over het salaris van referent in de maand juni 2009. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat referent ten tijde van de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op 26 mei 2009 niet voldeed aan het middelenvereiste, zoals bedoeld in artikel 3.73 Vb. Ter beoordeling ligt de vraag voor of, gelet op het bepaalde in artikel artikel 19 Vw, in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, voornoemde omstandigheid destijds tot afwijzing van de aanvraag van eiseres zou hebben geleid.
De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Uit voornoemde gegevens uit Suwinet blijkt immers dat ten tijde van het besluit tot het verlenen van een verblijfsvergunning aan eiseres op 16 juni 2009 inmiddels werd voldaan aan het vereiste dat premies en belastingen werden afgedragen over het door referent ontvangen salaris. Dat ten tijde van de aanvraag niet aan die voorwaarde werd voldaan, biedt geen grond voor het oordeel dat die omstandigheid tot afwijzing van de aanvraag van eiseres zou hebben geleid. Uit artikel 26, eerste lid, Vw vloeit immers voort dat een verblijfsvergunning wordt verleend indien (in elk geval) ten tijde van het nemen van het besluit aan alle voorwaarden wordt voldaan. Dat is gebleken dat nadien tot 1 oktober 2009 niet meer aan voornoemde voorwaarde werd voldaan, is evenmin een omstandigheid die tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning zou hbben geleid, nu die omstandigheid dateert van na het besluit waarbij aan eiseres de verblijfsvergunning is verleend.
3.5
Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat, uitgaande van de situatie op het moment van het verlenen van de verblijfsvergunning op 16 juni 2009, de aanvraag van eiseres zou zijn afgewezen omdat niet voldaan werd aan het vereiste dat de middelen van bestaan duurzaam dienen te zijn, omdat de arbeidsovereenkomst van referent met [bedrijf] v.o.f. geldig was tot 1 april 2010 en derhalve de middelen van bestaan nog minder dan een jaar beschikbaar waren.
3.6
Nog daargelaten dat verweerder voornoemde omstandigheid niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, biedt deze omstandigheid geen grond voor intrekking van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning. Uit de arbeidsovereenkomst van referent met [bedrijf 2] B.V., waar hij inmiddels in dienst was getreden, blijkt immers dat de middelen van bestaan tot 31 december 2010 beschikbaar waren, derhalve ten tijde van de aanvraag en het besluit meer dan een jaar, zoals bedoeld in artikel 3.75 Vb. Daarnaast is uit de gegevens van Suwinet gebleken dat referent in elk geval ten tijde van het besluit waarbij aan eiseres de verblijfsvergunning is verleend, van [bedrijf 2] B.V. salaris heeft ontvangen waarvoor de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen. Verweerder heeft weliswaar terecht gesteld dat eiseres bij haar aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning niet heeft gemeld dat referent inmiddels per 1 januari 2009 in dienst was getreden bij [bedrijf 2] B.V., zodat in zoverre sprake is van het achterhouden van gegevens, maar indien eiseres de gegevens over de arbeidsovereenkomst van referent met [bedrijf 2] B.V. destijds wel had verstrekt, hadden die gegevens, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet tot afwijzing van die aanvraag geleid. Het achterhouden van die gegevens biedt dus evenmin grond voor het oordeel dat verweerder terecht de aan eiseres verleende verblijfsvergunning heeft ingetrokken.
3.7
Verweerder heeft zich ter zitting voorts op het standpunt gesteld, uitgaande van de situatie op het moment van het verlenen van de verblijfsvergunning op 16 juni 2009, dat de aanvraag van eiseres zou zijn afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv. Uit de gegevens van Suwinet blijkt immers dat referent in elk geval ten tijde van het verlenen van de mvv aan eiseres geen salaris ontving waarvoor premies en belastingen werden afgedragen, zodat de mvv ten onrechte aan eiseres is verleend.
3.8
Nog daargelaten dat verweerder ook deze omstandigheid niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, staat vast dat verweerder niet tot intrekking van die mvv is overgegaan en eiseres met een geldige mvv Nederland is ingereisd, zodat er reeds daarom geen grond is voor het oordeel dat de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning zou zijn afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv.
4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12 Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:51a Awb in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, nu verweerder ten onrechte de aan eiseres verleende verblijfsvergunning heeft ingetrokken en verweerder daarom de afwijzing van de aanvraag van eiseres tot het verlengen van de aan haar verleende verblijfsvergunning geheel zal dienen te heroverwegen. De rechtbank zal daarom verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiseres.
5. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 974,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
6. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht ad € 165,00 vergoedt.
Verzoek om een voorlopige voorziening
Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
8. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
9. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte kosten. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 487,00 (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).
10. Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb zal de voorzieningenrechter gelasten dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht ad € 165,00 vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiseres met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 974,- te betalen aan eiseres;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,00 aan eiseres te vergoeden.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 487,00, te betalen aan eiseres;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,00 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2014.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel