Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[verzoeker],
verzoeker,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Verzoeker heeft in dit verband voorts een beroep gedaan op artikel 17 van Verordening 604/2013 en verwezen naar paragraaf 14 van de preambule van Verordening 604/2013, waaruit volgt dat de eerbiediging van het familie- en gezinsleven voorop dient te staan. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen overname- en terugnameprocedures.
Artikel 9 van Verordening 604/2013 vormt desalniettemin geen voor verzoeker relevante wijziging van het recht, nu artikel 9 van Verordening nr. 604/2013 niet van toepassing is op de situatie van verzoeker. Hoofdstuk III van de Verordening 604/2013, waarin artikel 9 is opgenomen, ziet immers op de situatie van vreemdelingen die illegaal of op onbekende wijze het grondgebied van een lidstaat zijn binnengekomen, en daarna in een andere lidstaat hun eerste asielverzoek indienen (de zogenoemde overnamesituatie). In artikel 7, tweede lid van Verordening 604/2013 is immers bepaald dat welke lidstaat met toepassing van de in hoofdstuk III beschreven criteria de verantwoordelijke lidstaat is, wordt bepaald op grond van de situatie op het tijdstip waarop de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming voor de eerste maal bij een lidstaat indient. Die situatie doet zich in de zaak van verzoeker niet voor. Verzoeker heeft immers, voordat hij in Nederland zijn asielaanvraag heeft ingediend, eerder een asielverzoek in een andere lidstaat, namelijk Zweden, ingediend. Daarmee is de verantwoordelijkheid van Zweden voor de behandeling van het asielverzoek van verzoeker reeds gegeven.
Daarnaast is gesteld noch gebleken dat artikel 17 van Verordening 604/2013 een voor verzoeker relevante wijziging van het recht betreft ten opzichte van het overeenkomstige artikel 15, eerste lid, van Verordening 343/2003, zoals dat van toepassing was ten tijde van het eerdere afwijzende besluit van 9 juli 2010.
Het bepaalde in paragraaf 14 van de preambule van Verordening 604/2013 leidt evenmin tot het oordeel dat sprake is van een voor verzoeker relevante wijziging van het recht, reeds omdat hetgeen in paragraaf 14 van de preambule van Verordening 604/2013 is opgenomen, niet wezenlijk verschilt van hetgeen in de overeenkomstige paragraaf 6 van Verordening 343/2003 was opgenomen.
In artikel 16, eerste lid, van Verordening 604/2013 is onder meer bepaald dat, wanneer, wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd, het kind van de verzoeker dat wettig verblijft in een van de lidstaten afhankelijk is van de hulp van de verzoeker, de lidstaten er normaliter voor zorgen dat de verzoeker kan blijven bij of wordt verenigd met dat kind, op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden, verzoeker in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen en de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.
Het beroep van verzoeker op artikel 6 van Verordening 604/2013, waaruit volgt dat het belang van het kind voorop dient te staan, leidt niet tot een ander oordeel. Artikel 6 van de Verordening en de tekst van de preambule kunnen niet afdoen aan hetgeen in artikel 16 van de Verordening is bepaald. Het belang van het kind is in de Verordening nader uitgewerkt in artikel 16 en die bepaling laat geen ruimte voor het buiten de beoordeling laten van de voorwaarde dat in het land van herkomst reeds familiebanden bestonden.
Voor zover verzoeker in dit verband heeft bedoeld tevens een beroep te doen op artikel 17 van Verordening 604/2013, kan de enkele omstandigheid van de geboorte van de zoon van verzoeker niet leiden tot het oordeel dat verweerder met toepassing van artikel 17 van de Verordening het asielverzoek onverplicht aan zich dient te trekken. Daarmee zou immers iedere relevante betekenis aan artikel 16 van de Verordening komen te ontvallen.
De geboorte van de zoon van verzoeker is daarom evenmin een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid die een nieuwe rechterlijke beoordeling rechtvaardigt.