6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straffen en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ten aanzien van feit 1 primair:
De rechtbank is zich er van bewust dat dit ongeval en de daaruit voortvloeiende dood van het jeugdige slachtoffer [slachtoffer] diepe sporen heeft nagelaten in het leven van de nabestaanden en de vrienden van het slachtoffer. Dit is duidelijk gebleken uit de verklaringen ter terechtzitting van zijn vader, zijn moeder en zijn broer. Een aan de verdachte op te leggen straf, in welke vorm dan ook, zal nooit kunnen opwegen tegen het geleden verlies.
Verdachte heeft een ernstig misdrijf gepleegd. Verdachte heeft op de bewuste avond zijn rijgedrag niet aangepast aan de levensgevaarlijke situatie van dichte mist, duisternis en gladheid. Integendeel, verdachte is, zelfs nadat hij daartegen was gewaarschuwd, met veel te hoge snelheid over de Klopperman gereden, heeft tijdens het rijden nog met de koppeling en het gaspedaal gespeeld en heeft niet op tijd geremd, als gevolg waarvan hij met zijn auto tegen een boom is gebotst. Hij heeft daarmee zeer onvoorzichtig gehandeld en op roekeloze wijze zijn bijrijder aan dodelijk gevaar blootgesteld. Het is daardoor aan zijn schuld te wijten dat dit gevaar zich heeft verwezenlijkt en het slachtoffer is overleden. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Bij de bepaling van de op te leggen straf weegt de rechtbank anderzijds mee dat verdachte van zijn handelen zelf ook ernstige negatieve gevolgen heeft ondervonden en zal blijven ondervinden. Verdachte heeft door het ongeval ernstige en blijvende hersenbeschadiging opgelopen, met aanzienlijke beperkingen en gedragsveranderingen tot gevolg, waar hij naar verwachting de rest van zijn leven last van zal blijven hebben. Hoewel hij juist als gevolg van de hersenbeschadiging op het eerste gezicht weinig lijdensdruk toont, moeten deze beperkingen en het wegvallen van een perspectief op geheel zelfstandig leven niet worden onderschat.
Ook weegt de rechtbank mee – zij het in beperkte mate – dat de aard en omvang van de publieke aandacht voor deze zaak voor de verdachte veel spanning heeft opgeleverd en dat de procedure langer dan wenselijk heeft geduurd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 14 oktober 2013 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Wel heeft verdachte tweemaal een bromfiets bestuurd zonder in het bezit te zijn van een brommercertificaat.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van:
- het pro justitia rapport van psycholoog drs. S. Hazebroek van 18 september 2013 en van 12 januari 2014;
- het pro justitia rapport van gedragsneuroloog prof.dr. C. Jonker van 12 september 2013 en van 23 oktober 2013, alsmede zijn brief van 16 januari 2014;
- het trajectconsult van drs. J.A. Westendorp van 20 juni 2014;
- het reclasseringsadvies van 26 september 2014;
- de brief van Stichting MEE aan de raadsman van verdachte van 24 september 2014;
- de brief en e-mailberichten van behandelend neuroloog drs. P.A.W. Frima-Verhoeven van Bavo-Europoort.
Tevens heeft de rechtbank op 1 oktober 2014 de deskundigen. drs. J.A. Westendorp, forensisch psychiater en dhr. P.J. ter Halle, selectiefunctionaris bij het gevangeniswezen, ter terechtzitting gehoord.
De rechtbank stelt op grond van deze deskundigeninformatie het volgende vast.
Verdachte heeft aan het incident ernstig hersenletsel overgehouden. Als gevolg daarvan is onder meer sprake van geheugenstoornissen, concentratieproblemen, functiestoornissen en gedragsstoornissen, gekenmerkt door impulscontroleverlies, verlies van normbesef, onverschilligheid en gebrekkig oordeelsvermogen. Als gevolg van dit hersenletsel is verdachte niet leerbaar, wenselijk gedrag dient bij hem ingeslepen te worden, bij voorkeur door het geven van het goede voorbeeld. Ten behoeve van verdachte heeft een indicatiestelling plaatsgevonden voor langdurige klinische behandeling in een centrum voor patiënten met niet aangeboren hersenletsel, behandelcentrum NAH/Neuropsychiatrie Bavo Europoort. Daarbij wordt minimaal één jaar klinische opname, gevolgd door intensieve poliklinische behandeling noodzakelijk geacht. Verdachte zal aansluitend levenslange begeleiding nodig hebben bij het wonen en werken. De reclassering heeft geadviseerd dat naast de klinische en ambulante behandeling van verdachte een meldplicht zal worden opgelegd en eventueel opname in een instelling voor begeleid wonen.
Selectiefunctionaris Ter Halle heeft ter terechtzitting verklaard dat indien verdachte wordt gedetineerd, de mogelijkheid bestaat dat verdachte zal worden geplaatst in het penitentiair psychiatrisch centrum niveau 2 en dat vervolgens zal worden bezien of verdachte kan worden geplaatst in een kliniek, één en ander op de voet van het bepaalde in artikel 15, vijfde lid, van de Penitentiaire Beginselenwet. Deze regeling ziet doorgaans op de laatste fase van de gevangenisstraf, de laatste achttien maanden, maar kan, indien de behandeling eerder zou moeten worden ingezet, ook eerder worden toegepast. De gedetineerde zal dan ook gedurende zijn verblijf in de kliniek onder de verantwoordelijkheid van de directeur van de penitentiaire inrichting blijven vallen. Hij is in dat geval de aangewezen persoon om te oordelen over plaatsing, dan wel voortzetting van de detentie vervangende behandeling. Daarbij komt aan het advies van de Officier van Justitie grote, maar niet doorslaggevende, betekenis toe, aldus deskundige Ter Halle
Psychiater Westendorp heeft ter terechtzitting benadrukt dat hij het medisch onverantwoord acht dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd. Hij acht verdachte detentieongeschikt, waarbij hij redengevend acht dat een eventueel op te leggen gevangenisstraf de geïndiceerde klinische behandeling in de weg staat. Ook zullen de negatieve prikkels, waaraan verdachte in een detentiesituatie – ook als die detentie in een PPC ten uitvoer wordt gelegd, wordt blootgesteld - destabiliserend werken. Dit zal het behandeltraject verlengen en er mogelijk aan in de weg staan dat het maximaal haalbare herstel bij verdachte wordt bereikt.
De rechtbank overweegt dat indien alleen zou worden gelet op de ernst van het feit en op de straffen die voor dergelijke feiten doorgaans worden opgelegd, het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur in beginsel in de rede zou liggen. Gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval ziet de rechtbank echter aanleiding daarvan af te wijken.
De rechtbank is niet overtuigd dat verdachte in het geheel niet detentiegeschikt is. In zijn rapportage geeft de psychiater Westendorp aan dat de vanwege het hersenletsel te verwachten negatieve gevolgen van detentie op het gedrag van verdachte in beginsel te ondervangen zijn door plaatsing op een stress-arme afdeling met voldoende zorg (PPC-2), met voortzetting van behandeling in detentie.
De rechtbank is het echter wel met de psychiater Westendorp eens dat klinische opname van verdachte geboden is, dat daarmee zo spoedig mogelijk moet worden gestart en dat dit op dit moment de voorkeur verdient boven (behandeling in) detentie. Naast de medische noodzaak van klinische behandeling acht de rechtbank daarbij van belang dat klinische behandeling de beste manier is om de kans op herhaling van het plegen van strafbare feiten als gevolg van impulsief gedrag, hetgeen ten grondslag heeft gelegen aan het onderhavige feit en welke kans gelet op het huidige hersenletsel is vergroot, te verminderen en zo de maatschappij voor langere duur te beschermen. Dit belang laat de rechtbank het zwaarste wegen.
De rechtbank zal daarom aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen, met als bijzondere voorwaarde dat hij zich klinisch zal laten opnemen en behandelen voor een duur van maximaal drie jaar of zoveel korter als noodzakelijk zal worden geacht. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient als stevige ‘stok achter de deur’, om ervoor te zorgen dat verdachte de klinische opname en behandeling zal ondergaan en dat de kans op recidive wordt verminderd. De rechtbank zal daarom ook de overige geadviseerde bijzondere voorwaarden opnemen, te weten de meldplicht en (na de klinische opname) ambulante behandelverplichting en opname in een instelling voor begeleid wonen, indien en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht. Daarnaast zal de rechtbank uit het oogpunt van preventie als bijzondere voorwaarde opnemen dat verdachte geen motorrijtuigen zal besturen. De rechtbank ziet aanleiding om een proeftijd van drie jaren te verbinden aan het voorwaardelijk deel van de straf, nu de deskundigen spreken over een langdurig behandelproces.
Tevens ziet de rechtbank aanleiding, gelet op artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht, te bepalen dat de hierboven gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn. Hiertoe wordt overwogen dat bij ongewijzigd gedrag er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen,
Met een geheel voorwaardelijk gevangenisstraf met voornoemde voorwaarden kan echter niet worden volstaan, gelet op de ernst van het feit. Naast deze voorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank daarom een werkstraf voor de maximale duur passend en geboden. De rechtbank merkt hierbij op dat zij er vanuit gaat dat deze werkstraf zal kunnen worden uitgevoerd nádat de klinische behandeling is beëindigd, in elk geval op zodanig tijdstip en wijze, dat de voor de voorkoming van recidive zo belangrijke behandeling daardoor niet wordt gefrustreerd.
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
Naast het misdrijf van artikel 6 WVW heeft verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan het deelnemen aan straatracerij, een verkeersovertreding.
Gelet op de aard van de gepleegde strafbare feiten acht de rechtbank het passend en geboden met betrekking tot beide feiten afzonderlijk geheel onvoorwaardelijke ontzeggingen van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor na de melden duur. Naast een straffend karakter hebben deze ontzeggingen tevens tot doel de kans op herhaling van een strafbaar feit in het verkeer te verminderen.
De rechtbank zal, gelet op het hiervoor overwogene, de vordering tot gevangenneming van verdachte afwijzen.