ECLI:NL:RBDHA:2014:12575

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
09/715042-12
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag met dodelijke afloop door verkeersdeelnemer

Op 15 oktober 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 november 2011 in Wateringen, gemeente Westland, betrokken was bij een verkeersongeval waarbij een bijrijder om het leven kwam. De verdachte, die als bestuurder van een motorrijtuig handelde, werd beschuldigd van roekeloos rijgedrag, wat resulteerde in de dood van zijn bijrijder. Het ongeval vond plaats onder gevaarlijke omstandigheden, waaronder duisternis, dichte mist en een nat wegdek. De verdachte reed met een snelheid tussen de 112 en 151 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 50 kilometer per uur was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de nodige voorzichtigheid in acht had genomen, wat leidde tot het verlies van controle over het voertuig en de fatale botsing tegen een boom.

Tijdens de rechtszitting werd het standpunt van de officier van justitie ondersteund door getuigenverklaringen en camerabeelden, die de deelname van de verdachte aan straatraces bevestigden. De verdediging betwistte de roekeloosheid en stelde dat de verdachte slechts zeer onvoorzichtig had gehandeld. De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte zich bewust was van de risico's en desondanks doorreed, wat leidde tot de fatale afloop. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij roekeloosheid werd vastgesteld.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd de verdachte voor 5 jaar de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzegd. De rechtbank hield rekening met de ernstige gevolgen van het ongeval voor de nabestaanden van het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zelf ook ernstige hersenbeschadiging had opgelopen door het ongeval. De rechtbank besloot tot een voorwaardelijke straf om de verdachte te motiveren tot behandeling voor zijn hersenletsel, met als doel recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer
09/715042-12
Datum uitspraak: 15 oktober 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats]
adres: [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 12 november 2013 en 1 oktober 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. Visser en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. L. van Dijk, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 november 2011 te Wateringen, gemeente Westland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Klopperman en/of de Stoelmatter, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen, in die zin dat hij, verdachte, aldaar:
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen, immers heeft hij een grote bassbox (achter) in zijn auto geplaatst zonder dat deze gezekerd/vastgemaakt was en/of (vervolgens)
- ( terwijl de duisternis was ingetreden en/of het zicht (ernstig) werd belemmerd door (zeer) dichte mist en/of terwijl het wegdek nat, dan wel vochtig was) heeft gereden met een snelheid gelegen tussen de 112 kilometer per uur en 151 kilometer per uur, in elk geval met een snelheid van tenminste 126 kilometer per uur, althans met een snelheid die (aanzienlijk) hoger was dan de aldaar toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, althans met
een gelet op de verkeersveiligheid en/of verkeerssituatie ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of (vervolgens)
- de controle over zijn motorrijtuig is verloren en/of niet tijdig heeft geremd, tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig tegen het trottoir is gereden/gebotst en vervolgens tegen een boom is gebotst (tengevolge waarvan een grote bassbox (met kracht) tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van [slachtoffer] is aangekomen), waardoor [slachtoffer] werd gedood, welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat verdachte een
krachtens deze wet (de Wegenverkeerswet 1994) vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden, door te rijden met een snelheid gelegen tussen de 112 kilometer per uur en 151 kilometer per uur, in elk geval met een snelheid van tenminste 126 kilometer per uur, in elk geval met een veel hogere snelheid dan de maximumsnelheid van 50 kilometer per uur die ter plaatse is toegestaan;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 november 2011 te Wateringen, gemeente Westland, als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Klopperman en/of de Stoelmatter, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen, immers heeft hij een grote bassbox (achter) in zijn auto geplaatst zonder dat deze gezekerd/vastgemaakt was en/of (vervolgens)
- ( terwijl de duisternis was ingetreden en/of het zicht (ernstig) werd belemmerd door (zeer) dichte mist en/of terwijl het wegdek nat, dan wel vochtig was) heeft gereden met een snelheid gelegen tussen de 112 kilometer per uur en 151 kilometer per uur, in elk geval met een snelheid van tenmiste 126 kilometer per uur en/of een snelheid die (aanzienlijk) hoger was dan de aldaar toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en/of (vervolgens)
- heeft gereden met een gelet op de verkeersveiligheid en/of verkeerssituatie ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of (vervolgens)
- de controle over zijn motorrijtuig is verloren tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig tegen het trottoir is gereden/gebotst en vervolgens tegen een boom is gebotst (tengevolge waarvan een grote bassbox (met kracht) tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van [slachtoffer] is aangekomen), waardoor [slachtoffer] werd gedood en/of door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op of omstreeks 19 november 2011 en/of 20 november 2011 te Wateringen, gemeente Westland, op de weg de Stoelmatter en/of de Klopperman, meermalen, althans éénmaal, een wedstrijd met voertuigen heeft gehouden en/of heeft deelgenomen aan een wedstrijd met voertuigen, immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans éénmaal, met (zeer) hoge (nagenoeg) gelijke snelheid en/of naast een ander voertuig (auto) gereden, waarbij hij, verdachte, telkens hetzelfde rijgedrag vertoonde als die auto die achter en/of voor en/of naast hem reed, te weten, het rijden met (zeer) hoge snelheid (in zeer dichte mist)
en/of het (zeer) dicht op elkaar rijden.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Deze feiten en omstandigheden hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 20 november 2011, kort na middernacht, heeft in Wateringen, gemeente Westland, op de openbare weg, op de kruising van de Klopperman met de Stoelmatter, een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer] om het leven is gekomen. Het slachtoffer was bijrijder in een door verdachte bestuurde personenauto, die tegen een trottoir is gereden en vervolgens tegen een boom is gebotst. [2] Door de botsing is de auto aan de voorzijde ernstig vervormd [3] en is een zogenaamde bassbox, die los in de auto lag [4] , door de auto geslingerd [5] en op het slachtoffer terechtgekomen [6] . Het slachtoffer is ter plaatse overleden als gevolg van bij het ongeval opgelopen ernstige letsels aan het hoofd, in combinatie met ernstig bloedverlies en longkneuzingen. [7]
Technisch onderzoek heeft uitgewezen dat de auto voorafgaand aan de botsing een noodremming heeft uitgevoerd en dat de auto op het moment van remmen een snelheid moet hebben gehad tussen de 112 en 151 kilometer per uur. Dit terwijl de plaatselijk toegestane snelheid 50 kilometer per uur was en sprake was van duisternis, dichte mist en een vochtig wegdek ten gevolge van de mist. [8]
Aan de orde is of dit verkeersongeval met dodelijke afloop aan de schuld van verdachte valt te wijten en zo ja, in welke mate (feit 1 primair), ofwel - indien het voorgaande niet kan worden bewezen - dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt (feit 1 subsidiair). Daarnaast is aan de orde of verdachte voorafgaand aan dit ongeval heeft deelgenomen aan een of meer straatraces (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om bewezenverklaring van feit 1 primair en feit 2. Volgens de officier van justitie is sprake van de zwaarste vorm van schuld aan het verkeersongeval, te weten roekeloosheid.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte hooguit zeer onvoorzichtig, althans aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 2:
Dat verdachte die avond heeft deelgenomen aan meerdere straatraces (feit 2) wordt verklaard door onder meer de getuige [getuige 1] [9] en wordt bevestigd door camerabeelden [10] . De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 1 primair:
Op basis van de in de inleiding genoemde feiten en omstandigheden en de overige bevindingen van de verkeersongevallenanalyse [11] kan worden vastgesteld dat verdachte ter plaatse en in de gegeven omstandigheden te hard heeft gereden en te laat heeft geremd, waarbij hij de controle over zijn auto heeft verloren, waardoor het ongeval heeft plaatsgevonden, ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat het verkeersongeval, met dodelijk gevolg, heeft plaatsgevonden, waarbij tevens sprake is van de strafverzwarende omstandigheid dat de ter plaatse vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate is overschreden.
Roekeloosheid
De vraag die de officier van justitie en de verdediging verdeeld houdt, is of sprake is van roekeloosheid in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, de zwaarste vorm van schuld.
De rechtbank stelt voorop dat deze wettelijke term roekeloosheid een specifieke betekenis heeft, die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale taalgebruik onder ‘roekeloosheid’ wordt verstaan. Voor het bewijs van roekeloosheid dient uit de bewijsmiddelen te volgen dat door een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, waarvan verdachte zich bewust was, althans had moeten zijn. Van roekeloosheid in het verkeer kan sprake zijn als vast komt te staan dat de mogelijke risico’s voor anderen de verdachte (volstrekt) onverschillig hebben gelaten. Het roekeloze karakter van het handelen van verdachte kan zijn gelegen in het weggedrag, in samenhang beschouwd met de attitude van de verdachte ten aanzien van die gedragingen.
In dit geval acht de rechtbank naast de in de inleiding genoemde feiten en omstandigheden het volgende van belang.
Verdachte is die betreffende avond gaan straatracen met een aantal anderen, onder wie getuige [getuige 1]. Daarbij werden op de genoemde openbare weg snelheden behaald van ongeveer 150 tot 170 kilometer per uur. Er werd telkens gestart ter plaatse van de boom, waar later het ongeluk plaatsvond. Vervolgens werd er in rechte lijn hard gereden, waarna men in normaal tempo terugreed naar het startpunt. Verdachte heeft dat traject die avond meerdere malen afgelegd. [12] Hieruit kan worden opgemaakt dat verdachte de situatie op de plaats, waar later het ongeluk heeft plaatsgevonden, moet hebben gekend. Getuige [getuige 1], die verklaart zelf enige circuitervaring te hebben, heeft verklaard dat hij ook heeft meegedaan, maar dat hij aan het einde van zijn race zijn auto dwars op de weg heeft gezet en heeft aangegeven dat het te gevaarlijk was om ermee door te gaan. Het zicht was te slecht door de mist en het wegdek werd glad door de vochtigheid. Nadat [getuige 1] verdachte had gewaarschuwd voor het gevaar, is verdachte toch doorgegaan met racen. [13] Verdachte heeft vervolgens geraced tegen getuige [getuige 2]. Ondertussen was het latere slachtoffer [slachtoffer] als bijrijder bij verdachte ingestapt. Aan het einde van deze race heeft [getuige 2] verdachte een tweede waarschuwing gegeven dat het mistig en te gevaarlijk was en heeft hij tegen verdachte verteld dat hij niet meer terug ging. [14] Volgens deze getuige leek de mist op dat moment opeens veel erger dan op de heenweg. [15] [getuige 2] zag dat verdachte daarop lachte en vol gas wegreed. [getuige 2] is vervolgens rustig terug gaan rijden. Hij zag bijna niets door de mist en verklaart dat hij met zijn gezicht bijna tegen het stuur zat. [16] Getuige [getuige 1], die samen met anderen halverwege de Klopperman langs de weg stond, hoorde dat verdachte, toen hij halverwege de Klopperman was, het gas los liet, vervolgens terug schakelde, gas bijgaf en voluit doorreed. [17] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij snel terugreed om ‘vlammen te maken’ en daarmee te laten zien dat hij gewonnen had. Hij heeft verklaard dat je dan je auto in zijn vrij zet, de koppeling laat opkomen en met je gas gaat spelen, terwijl je continue met je contact draait. [18] Vervolgens vond het ongeval plaats.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte op de bewuste avond zijn rijgedrag niet heeft aangepast aan de levensgevaarlijke situatie van dichte mist, duisternis en gladheid. Integendeel, verdachte is met veel te hoge snelheid over de Klopperman gereden, heeft tijdens het rijden nog met de koppeling en het gaspedaal gespeeld en heeft niet op tijd geremd, als gevolg waarvan hij de macht over het stuur is verloren. Verdachte heeft zich daarmee in de gegeven situatie buitengewoon onvoorzichtig gedragen waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, namelijk dat hij in botsing zou komen tegen een van de personen of auto’s op of langs de weg of tegen een boom of ander obstakel, met dodelijk letsel voor een van de medeweggebruikers of zijn bijrijder tot gevolg. Tevens maakt de rechtbank uit het voorgaande op dat verdachte, die het traject die avond al eerder had afgelegd en tot tweemaal toe was gewaarschuwd voor de gevaarlijke situatie, zich van het gevaar bewust was, althans had moeten zijn. Door desondanks deze waarschuwingen lachend in de wind te slaan en vol gas te geven heeft verdachte blijk gegeven van een zeer onverschillige houding ten aanzien van de mogelijke gevolgen van het gevaar. Een en ander in onderlinge samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van roekeloosheid in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
1.
op 20 november 2011 te Wateringen, gemeente Westland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Klopperman, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, als volgt te handelen, in die zin dat hij, verdachte, aldaar:
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen, immers heeft hij
- terwijl de duisternis was ingetreden en het zicht ernstig werd belemmerd door zeer dichte mist en terwijl het wegdek vochtig was gereden met een snelheid gelegen tussen de 112 kilometer per uur en 151 kilometer per uur, en vervolgens
- de controle over zijn motorrijtuig verloren en niet tijdig geremd, tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig tegen het trottoir is gereden en vervolgens tegen een boom is gebotst tengevolge waarvan een grote bassbox met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer] is aangekomen, waardoor [slachtoffer] werd gedood, welk feit mede is veroorzaakt doordat verdachte een krachtens deze wet (de Wegenverkeerswet 1994) vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden, door te rijden met een snelheid gelegen tussen de 112 kilometer per uur en 151 kilometer per uur;
2.
hij op 19 november 2011 en 20 november 2011 te Wateringen, gemeente Westland, op de weg de Klopperman, meermalen heeft deelgenomen aan een wedstrijd met voertuigen, immers heeft hij, verdachte, meermalen met zeer hoge nagenoeg gelijke snelheid en/of naast een ander voertuig (auto) gereden, waarbij hij, verdachte, telkens hetzelfde rijgedrag vertoonde als die auto die achter en/of voor en/of naast hem reed, te weten, het rijden met zeer hoge snelheid en/of het zeer dicht op elkaar rijden.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat als uitgangspunt heeft te gelden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, terwijl daarbij sprake is van roekeloosheid van artikel 175, tweede lid, van de Wegenverkeerswet en voorts sprake is van één van de strafverzwarende omstandigheden van artikel 175, derde lid, van de Wegenverkeerswet, te weten, de snelheidsovertreding. De officier heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en als bijzondere voorwaarden het volgen van zowel een agressieregulatie-training, als het volgen van een poliklinische behandeling voor mensen met niet aangeboren hersenletsel, waarbij de reclassering de opdracht krijgt om verdachte hierin te begeleiden. De officier van justitie heeft tevens een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen gevorderd voor de duur van vijf jaren ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde en voor de duur van twee jaren ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest.
De officier van justitie heeft voorts de gevangenneming van verdachte gevorderd bij vonnis, alsmede schorsing van deze gevangenneming onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte niet als bestuurder van een motorrijtuig aan het verkeer mag deelnemen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de mogelijkheid bestaat om verdachte in en vanuit een detentiesituatie te behandelen, zelfs klinisch, zodat verdachte detentiegeschikt is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, gelet op de over zijn persoon opgemaakte rapportages en hetgeen de deskundigen ter terechtzitting hebben verklaard, detentie-ongeschikt is en dat de gewenste behandeling zal moeten plaatsvinden in een klinisch centrum voor mensen met niet-aangeboren hersenletsel met aansluitend een plaatsing in een woonvoorziening voor begeleid wonen. De raadsman heeft bezwaar gemaakt tegen de vordering van de officier van justitie verdachte bij vonnis gevangen te nemen. Indien de rechtbank voornemens is de gevangenneming van verdachte bij vonnis te bevelen, heeft de raadsman bepleit deze te schorsen onder bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straffen en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ten aanzien van feit 1 primair:
De rechtbank is zich er van bewust dat dit ongeval en de daaruit voortvloeiende dood van het jeugdige slachtoffer [slachtoffer] diepe sporen heeft nagelaten in het leven van de nabestaanden en de vrienden van het slachtoffer. Dit is duidelijk gebleken uit de verklaringen ter terechtzitting van zijn vader, zijn moeder en zijn broer. Een aan de verdachte op te leggen straf, in welke vorm dan ook, zal nooit kunnen opwegen tegen het geleden verlies.
Verdachte heeft een ernstig misdrijf gepleegd. Verdachte heeft op de bewuste avond zijn rijgedrag niet aangepast aan de levensgevaarlijke situatie van dichte mist, duisternis en gladheid. Integendeel, verdachte is, zelfs nadat hij daartegen was gewaarschuwd, met veel te hoge snelheid over de Klopperman gereden, heeft tijdens het rijden nog met de koppeling en het gaspedaal gespeeld en heeft niet op tijd geremd, als gevolg waarvan hij met zijn auto tegen een boom is gebotst. Hij heeft daarmee zeer onvoorzichtig gehandeld en op roekeloze wijze zijn bijrijder aan dodelijk gevaar blootgesteld. Het is daardoor aan zijn schuld te wijten dat dit gevaar zich heeft verwezenlijkt en het slachtoffer is overleden. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Bij de bepaling van de op te leggen straf weegt de rechtbank anderzijds mee dat verdachte van zijn handelen zelf ook ernstige negatieve gevolgen heeft ondervonden en zal blijven ondervinden. Verdachte heeft door het ongeval ernstige en blijvende hersenbeschadiging opgelopen, met aanzienlijke beperkingen en gedragsveranderingen tot gevolg, waar hij naar verwachting de rest van zijn leven last van zal blijven hebben. Hoewel hij juist als gevolg van de hersenbeschadiging op het eerste gezicht weinig lijdensdruk toont, moeten deze beperkingen en het wegvallen van een perspectief op geheel zelfstandig leven niet worden onderschat.
Ook weegt de rechtbank mee – zij het in beperkte mate – dat de aard en omvang van de publieke aandacht voor deze zaak voor de verdachte veel spanning heeft opgeleverd en dat de procedure langer dan wenselijk heeft geduurd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 14 oktober 2013 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Wel heeft verdachte tweemaal een bromfiets bestuurd zonder in het bezit te zijn van een brommercertificaat.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van:
- het pro justitia rapport van psycholoog drs. S. Hazebroek van 18 september 2013 en van 12 januari 2014;
- het pro justitia rapport van gedragsneuroloog prof.dr. C. Jonker van 12 september 2013 en van 23 oktober 2013, alsmede zijn brief van 16 januari 2014;
- het trajectconsult van drs. J.A. Westendorp van 20 juni 2014;
- het reclasseringsadvies van 26 september 2014;
- de brief van Stichting MEE aan de raadsman van verdachte van 24 september 2014;
- de brief en e-mailberichten van behandelend neuroloog drs. P.A.W. Frima-Verhoeven van Bavo-Europoort.
Tevens heeft de rechtbank op 1 oktober 2014 de deskundigen. drs. J.A. Westendorp, forensisch psychiater en dhr. P.J. ter Halle, selectiefunctionaris bij het gevangeniswezen, ter terechtzitting gehoord.
De rechtbank stelt op grond van deze deskundigeninformatie het volgende vast.
Verdachte heeft aan het incident ernstig hersenletsel overgehouden. Als gevolg daarvan is onder meer sprake van geheugenstoornissen, concentratieproblemen, functiestoornissen en gedragsstoornissen, gekenmerkt door impulscontroleverlies, verlies van normbesef, onverschilligheid en gebrekkig oordeelsvermogen. Als gevolg van dit hersenletsel is verdachte niet leerbaar, wenselijk gedrag dient bij hem ingeslepen te worden, bij voorkeur door het geven van het goede voorbeeld. Ten behoeve van verdachte heeft een indicatiestelling plaatsgevonden voor langdurige klinische behandeling in een centrum voor patiënten met niet aangeboren hersenletsel, behandelcentrum NAH/Neuropsychiatrie Bavo Europoort. Daarbij wordt minimaal één jaar klinische opname, gevolgd door intensieve poliklinische behandeling noodzakelijk geacht. Verdachte zal aansluitend levenslange begeleiding nodig hebben bij het wonen en werken. De reclassering heeft geadviseerd dat naast de klinische en ambulante behandeling van verdachte een meldplicht zal worden opgelegd en eventueel opname in een instelling voor begeleid wonen.
Selectiefunctionaris Ter Halle heeft ter terechtzitting verklaard dat indien verdachte wordt gedetineerd, de mogelijkheid bestaat dat verdachte zal worden geplaatst in het penitentiair psychiatrisch centrum niveau 2 en dat vervolgens zal worden bezien of verdachte kan worden geplaatst in een kliniek, één en ander op de voet van het bepaalde in artikel 15, vijfde lid, van de Penitentiaire Beginselenwet. Deze regeling ziet doorgaans op de laatste fase van de gevangenisstraf, de laatste achttien maanden, maar kan, indien de behandeling eerder zou moeten worden ingezet, ook eerder worden toegepast. De gedetineerde zal dan ook gedurende zijn verblijf in de kliniek onder de verantwoordelijkheid van de directeur van de penitentiaire inrichting blijven vallen. Hij is in dat geval de aangewezen persoon om te oordelen over plaatsing, dan wel voortzetting van de detentie vervangende behandeling. Daarbij komt aan het advies van de Officier van Justitie grote, maar niet doorslaggevende, betekenis toe, aldus deskundige Ter Halle
Psychiater Westendorp heeft ter terechtzitting benadrukt dat hij het medisch onverantwoord acht dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd. Hij acht verdachte detentieongeschikt, waarbij hij redengevend acht dat een eventueel op te leggen gevangenisstraf de geïndiceerde klinische behandeling in de weg staat. Ook zullen de negatieve prikkels, waaraan verdachte in een detentiesituatie – ook als die detentie in een PPC ten uitvoer wordt gelegd, wordt blootgesteld - destabiliserend werken. Dit zal het behandeltraject verlengen en er mogelijk aan in de weg staan dat het maximaal haalbare herstel bij verdachte wordt bereikt.
De rechtbank overweegt dat indien alleen zou worden gelet op de ernst van het feit en op de straffen die voor dergelijke feiten doorgaans worden opgelegd, het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur in beginsel in de rede zou liggen. Gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval ziet de rechtbank echter aanleiding daarvan af te wijken.
De rechtbank is niet overtuigd dat verdachte in het geheel niet detentiegeschikt is. In zijn rapportage geeft de psychiater Westendorp aan dat de vanwege het hersenletsel te verwachten negatieve gevolgen van detentie op het gedrag van verdachte in beginsel te ondervangen zijn door plaatsing op een stress-arme afdeling met voldoende zorg (PPC-2), met voortzetting van behandeling in detentie.
De rechtbank is het echter wel met de psychiater Westendorp eens dat klinische opname van verdachte geboden is, dat daarmee zo spoedig mogelijk moet worden gestart en dat dit op dit moment de voorkeur verdient boven (behandeling in) detentie. Naast de medische noodzaak van klinische behandeling acht de rechtbank daarbij van belang dat klinische behandeling de beste manier is om de kans op herhaling van het plegen van strafbare feiten als gevolg van impulsief gedrag, hetgeen ten grondslag heeft gelegen aan het onderhavige feit en welke kans gelet op het huidige hersenletsel is vergroot, te verminderen en zo de maatschappij voor langere duur te beschermen. Dit belang laat de rechtbank het zwaarste wegen.
De rechtbank zal daarom aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen, met als bijzondere voorwaarde dat hij zich klinisch zal laten opnemen en behandelen voor een duur van maximaal drie jaar of zoveel korter als noodzakelijk zal worden geacht. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient als stevige ‘stok achter de deur’, om ervoor te zorgen dat verdachte de klinische opname en behandeling zal ondergaan en dat de kans op recidive wordt verminderd. De rechtbank zal daarom ook de overige geadviseerde bijzondere voorwaarden opnemen, te weten de meldplicht en (na de klinische opname) ambulante behandelverplichting en opname in een instelling voor begeleid wonen, indien en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht. Daarnaast zal de rechtbank uit het oogpunt van preventie als bijzondere voorwaarde opnemen dat verdachte geen motorrijtuigen zal besturen. De rechtbank ziet aanleiding om een proeftijd van drie jaren te verbinden aan het voorwaardelijk deel van de straf, nu de deskundigen spreken over een langdurig behandelproces.
Tevens ziet de rechtbank aanleiding, gelet op artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht, te bepalen dat de hierboven gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn. Hiertoe wordt overwogen dat bij ongewijzigd gedrag er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen,
Met een geheel voorwaardelijk gevangenisstraf met voornoemde voorwaarden kan echter niet worden volstaan, gelet op de ernst van het feit. Naast deze voorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank daarom een werkstraf voor de maximale duur passend en geboden. De rechtbank merkt hierbij op dat zij er vanuit gaat dat deze werkstraf zal kunnen worden uitgevoerd nádat de klinische behandeling is beëindigd, in elk geval op zodanig tijdstip en wijze, dat de voor de voorkoming van recidive zo belangrijke behandeling daardoor niet wordt gefrustreerd.
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
Naast het misdrijf van artikel 6 WVW heeft verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan het deelnemen aan straatracerij, een verkeersovertreding.
Gelet op de aard van de gepleegde strafbare feiten acht de rechtbank het passend en geboden met betrekking tot beide feiten afzonderlijk geheel onvoorwaardelijke ontzeggingen van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor na de melden duur. Naast een straffend karakter hebben deze ontzeggingen tevens tot doel de kans op herhaling van een strafbaar feit in het verkeer te verminderen.
De rechtbank zal, gelet op het hiervoor overwogene, de vordering tot gevangenneming van verdachte afwijzen.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 35.183,17.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat de behandeling van de vordering te ingewikkeld is voor het strafproces, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de rechtbank de toewijzing van de vordering in lijn van de Wet op de lijkbezorging beperkt tot de kosten van de begrafenis of crematie, welke kosten gemiddeld liggen tussen de € 5.000,- en € 8.000,-. De raadsman heeft de rechtbank voorts verzocht in lijn van het arrest van de Hoge Raad van 16 juni 2009, NJ 2009/293 geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, nu de kans dat verdachte het gevorderde bedrag kan vergoeden zo goed als onmogelijk is, gelet op zijn geschetste toekomstperspectief.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat uit het onderzoek ter terechtzitting vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit. De rechtbank overweegt hierbij dat op de voet van artikel 6:108 lid 2 BW uitsluitend de kosten van lijkbezorging voor vergoeding in aanmerking komen en dan slechts voor zover deze, gelet op de omstandigheden van de overledene, qua omvang en aard redelijk zijn.
De vordering onder
post 1beloopt het bedrag van € 15.037,15 en betreft de gespecificeerde, overgelegde nota van Meersorgh Uitvaartzorg van 31 december 2011. Onderdeel van die nota is een bedrag van € 8.448,45 met de vermelding “nota begraafplaats”. Dat betreft, zo begrijpt de rechtbank, de doorbelaste nota van Yarden van 29 november 2011 van € 8.448,45, zoals die eveneens is overgelegd. Uit de specificatie van die nota volgt dat een onderdeel van dat bedrag ziet op “grafrecht particulier graf, afkoop onderhoud familiegraf” voor de periode van 28/11/2011 t/m 28/11/2051 ad € 5.352,--. Nu deze kosten, mede gelet op post 3, kennelijk niet betrekking hebben op de overledene maar op een familiegraf, betreffen dit geen kosten die op de voet van artikel 6:108 BW voor vergoeding in aanmerking komen. Voor het overige, namelijk voor een bedrag van € 9.685,15 zal post 1 worden toegewezen.
Post 2groot € 9.860,-- heeft betrekking op het gedenkteken. De rechtbank ziet aanleiding deze post te matigen en bepaalt het ter zake in redelijkheid toewijsbare bedrag in billijkheid op € 5.000,--. De rechtbank zal van deze post dan ook een bedrag van € 5.000,-- toewijzen en de vordering voor het meerdere afwijzen.
Post 3, betreffende de kosten van de notaris van € 238,-- voor het opstellen en passeren van de verklaring van erfrecht, kan eveneens worden toegewezen.
Post 4, groot € 2.729,-- heeft (eveneens) betrekking op het reserveren van een grafrecht en wel voor de periode van 2 mei 2012 t/m 28 november 2031. De rechtbank begrijp dat deze vordering ziet op het reserveren van het grafrecht van [slachtoffer]. Deze post komt dan ook (wel) voor vergoeding in aanmerking. Dit onderdeel van de vordering is voldoende onderbouwd en zal worden toegewezen.
De posten
5 t/m 8zullen worden afgewezen, nu dit geen kosten van de lijkbezorging betreffen. De posten 5 en 6 zien namelijk op medische kosten van nabestaanden, terwijl post 7, voor zover zich laat afleiden uit de overgelegde facturen, ziet op na de lijkbezorging gemaakte kosten. Wat betreft post 8 is niet toegelicht waarom een eigen risico betreffende Delta Loyd dient te worden vergoed, terwijl de raadsman van de benadeelde partij heeft toegelicht dat er geen vergoeding heeft plaatsgevonden via een uitvaartverzekering.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 17.652,15.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen, aangezien
het bestaan van de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd en/of deze schade niet rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit is veroorzaakt en het naar het oordeel van de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk is dat de benadeelde partij in een later stadium nog stukken ter verdere onderbouwing zal kunnen verschaffen en/of de wet geen mogelijkheid biedt voor toekenning van de schadebedragen.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank, in tegenstelling tot hetgeen de verdediging heeft bepleit, aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 17.652,15, ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde].

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en bijkomende straf zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 14d, 14e, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 62 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 10, 175, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij de schuld bestaat in roekeloosheid, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en waarbij het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige de bij deze Wet vastgestelde maximumsnelheid heeft overtreden
ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 10, lid 1, van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van feit 1 tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) MAANDEN;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks
onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten opnemen in behandelcentrum NAH/Neuropsychiatrie Bavo-Europoort, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- zich aansluitend gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van een zorginstelling voor niet aangeboren hersenletsel op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn niet aangeboren hersenletsel;
- zich gedurende de proeftijd eveneens aansluitend zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, een en ander voor zover en voor zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd, met uitzondering van de periode dat hij is opgenomen in Bavo-Europoort, zal melden bij de Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het besturen van motorrijtuigen;
geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht);
beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
wijst de vordering gevangenneming af;
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
240 (tweehonderdveertig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (honderdtwintig) DAGEN;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van feit 1 voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
5 (vijf) JAREN;
bepaalt, dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd of ingehouden is geweest bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht;
veroordeelt verdachte ter zake van feit 2 voorts tot:
- ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
2 (twee) JAREN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde], een bedrag van € 17.652,15;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel af;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 17.652,15 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 123 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.J. van de Kar, voorzitter,
mrs. M. Rootring en D.E. Alink, rechters
in tegenwoordigheid van mr. K.N. Schuurmans-van Erkel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 oktober 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL15A4-2011245301-1, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (deels doorgenummerd blz. 1 t/m 77).
2.Proces-verbaal verkeersongeval met dodelijke afloop p. 7-10 en proces-verbaal van ongevallenanalyse p. 77 en 4 van 7.
3.Proces-verbaal van ongevallenanalyse p.77 en 4 en 5 van 7.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte p. 73.
5.Proces-verbaal van ongevallenanalyse p. 77 en 4 van 7.
6.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3], p. 64.
7.Rapport Dr. B. Kubat, arts en patholoog NFI, p. 49.
8.Proces-verbaal van ongevallenanalyse p. 77 en 4 en 5 van 7.
9.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], blz. 67.
10.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 22 en 23.
11.Proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, blz. 77 en pagina 4 en 5 van 7.
12.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], blz. 67.
13.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], blz. 67, derde en vierde alinea en proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4], p. 69-70.
14.proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] dd 13 oktober 2013, eerste blz.
15.proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] dd 22 oktober 2012, vierde blz.
16.proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] dd 13 oktober 2013, eerste blz
17.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], blz. 67.
18.proces-verbaal van terechtzitting 12 november 2013.