ECLI:NL:RBDHA:2014:1249

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2014
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
AWB-13_8259
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing registratie in het Nederlands register gerechtelijk deskundigen voor forensische psychiatrie en psychologie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag tot registratie in het Nederlands register gerechtelijk deskundigen (NRGD) voor het deskundigheidsgebied Forensische Psychiatrie, Psychologie en Orthopedagogiek. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, had op 30 augustus 2011 een aanvraag ingediend, die op 22 november 2012 door verweerder werd afgewezen. Het bezwaar van eiser werd op 3 september 2013 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 7 januari 2014 werd de zaak behandeld.

De rechtbank overwoog dat de afwijzing van de aanvraag was gebaseerd op de conclusie van de toetsingsadviescommissie (tac) dat de ingediende zaaksrapporten niet voldeden aan de gestelde kwaliteitseisen. De rechtbank benadrukte dat de wetgeving, zoals vastgelegd in het Besluit register deskundige in strafzaken (Brdis), strikte eisen stelt aan de kwalificaties van deskundigen. Eiser betwistte de afwijzing en voerde aan dat de procedure onzorgvuldig was verlopen, onder andere omdat een lid van de tac zich had moeten onttrekken. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat dit lid een persoonlijk belang had en dat de procedure voldoende zorgvuldigheid had gekend.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat eiser niet voldeed aan de kwaliteitseisen zoals vastgelegd in de relevante wetgeving. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 3 februari 2014, en eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 13/8259

uitspraak van de enkelvoudig kamer van 3 februari 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans),
en

Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD), verweerder

(gemachtigde: mr. M.A. Schaap en mr. M.M.A. Smithuis).

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 30 augustus 2011 over te gaan tot registratie van eiser in het Nederlands register gerechtelijk deskundigen (hierna: het register) voor het deskundigheidsgebied 003.4 FPPO (Forensische Psychiatrie, Psychologie en Orthopedagogiek), Strafrecht Jeugdigen - psychologie/orthopedagogiek, afgewezen.
Bij besluit van 3 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2014
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.
In artikel 51i, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat, op de wijze bij de wet bepaald, een deskundige wordt benoemd met een opdracht tot het geven van informatie over of het doen van onderzoek op een terrein, waarvan hij specifieke of bijzondere kennis bezit. In het vierde lid van genoemd artikel is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld ten aanzien van de kwalificaties waarover bepaalde deskundigen moeten beschikken en over de wijze waarop in de overige gevallen de specifieke deskundigheid van personen kan worden bepaald of getoetst.
2.
In artikel 51k, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat er een landelijk openbaar register van gerechtelijk deskundigen is, dat wordt beheerd op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze. Bij deze algemene maatregel van bestuur wordt het orgaan ingesteld dat met deze taak wordt belast.
3.
Ter uitvoering van het bepaalde in het vierde lid van artikel 51i en in het eerste lid van artikel 51k van het Wetboek van Strafvordering is bij Koninklijk besluit van 18 juli 2009 het Besluit register deskundige in strafzaken (Stb. 2009, 330) (verder: Brdis) vastgesteld.
4.
In artikel 3 van het Brdis is bepaald dat er een College gerechtelijk deskundigen (verder in de aangehaalde artikelen “het College” genoemd) is, dat is gevestigd te Utrecht.
5.
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder b, van het Brdis heeft het College tot taak te bevorderen dat per deskundigheidsgebied specifieke eisen worden opgesteld ter nadere uitwerking van de in artikel 12, tweede lid, bedoelde eisen.
6.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, van het Brdis stelt het College maatstaven op aan de hand waarvan per deskundigheidsgebied wordt beoordeeld of een aanvraag voldoet aan de in artikel 14, eerste en tweede lid, bedoelde eisen, en maakt het deze openbaar.
7.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, van het Brdis wordt een deskundige op zijn aanvraag slechts als deskundige in strafzaken in het register ingeschreven wanneer hij naar het oordeel van het College voldoet aan de kwaliteitseisen die in dit artikellid onder a tot en met i zijn opgesomd.
8.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, onderdeel b, van het Brdis betreft het vereiste dat de deskundige beschikt over voldoende kennis van en ervaring in het desbetreffende rechtsgebied en voldoende bekend is met de positie en de rol van de deskundige daarin.
9.
Ingevolge artikel 14, tweede lid, aanhef en onder a, van het Brdis wordt de aanvraag tot inschrijving afgewezen indien de aanvrager naar het oordeel van het College niet voldoet aan de in artikel 12, tweede lid, genoemde kwaliteitseisen, behoudens wanneer toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 19.
10.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van het Brdis kan een deskundige die niet aan het vereiste van artikel 12, tweede lid, onderdeel b, voldoet maar ten aanzien van wie naar het oordeel van het College redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij daar binnen een periode van ten hoogste vier jaar wel aan zal voldoen, worden geregistreerd onder de voorwaarde dat hij binnen een door het College te bepalen termijn alsnog aan het desbetreffende vereiste voldoet.
11.
De maatstaven bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het Brdis zijn neergelegd in de Registratie-eisen en toetsingsprocedure Forensische Psychiatrie, Forensische Psychologie en Forensische Orthopedagogiek (Registratie-eisen en toetsingsprocedure FPPO).
12.
In de Richtlijn Toetsing voor het deskundigheidsgebied Forensische Psychiatrie, Forensische Psychologie en Forensische Orthopedagogiek zijn de kwaliteitseisen nader gespecificeerd in concrete toetsingscriteria.
13.
Voorts heeft verweerder het Reglement Toetsing NRGD vastgesteld
14.
Bij bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder blijft bij zijn standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een (voorwaardelijke) inschrijving in het register voor voornoemd deskundigheidsgebied.
De opvatting van verweerder dat eiser niet in aanmerking komt voor een (voorwaardelijke) inschrijving in dit register berust op de conclusie dat de daartoe door de toetsingsadviescommissie (tac) beoordeelde zaaksrapporten op een aantal punten niet voldoen aan de gestelde maatstaven. Verweerder heeft hierbij, onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie (bac), opgemerkt dat de rapporten te oppervlakkig en te algemeen blijven. Het verband tussen de geconstateerde stoornis en het ten laste gelegde wordt te weinig expliciet uitgeschreven, waardoor veelal geen adequate antwoorden worden gegeven die zicht geven op de relatie tussen stoornis en delict en de advisering als gevolg daarvan niet toereikend is. De forensische beschouwing is te weinig onderbouwd en de juiste vertaalslag vanuit de psychologische diagnostiek naar de forensisch relevante vragen ontbreekt.
Voorwaardelijke inschrijving is niet aan de orde omdat eiser niet voldoet aan andere vereisten dan artikel 12, tweede lid, aanhef en onder b, van het Brdis.
15.
Eiser meent dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen, nu een lid van de tweede tac na een conflict is weggegaan bij de rechtsvoorganger van eisers gewezen werkgever en dat daarom niet uitgesloten is dat dit lid, die betrokken is geweest bij de aanstelling van eiser, eiser voor dat conflict medeverantwoordelijk houdt. Dit lid had zich aan advisering moeten onttrekken.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder er geheel aan voorbij is gegaan dat alle door eiser bij zijn aanvraag ingediende zaaksrapporten onder andere betreffende onderzoeksmethoden en interpretatie, alsmede het rapporteren, al waren getoetst door een psycholoog-coördinator van [academisch centrum], de werkgever van eiser, en door een NRGD-geregistreerde collega van het NIFP en voorts in de ogen van de rechtbank kennelijk duidelijk en begrijpelijk waren, nu eiser niet is opgeroepen door de rechtbank om de rapporten toe te lichten. Eiser wijst er op dat de eerste tac tot een voldoende beoordeling is gekomen. Dit maakt de beoordeling ‘onvoldoende’ door de tweede tac niet aanvaardbaar.
Eiser betwist dat het ontbreken van parate kennis van het rechtsgebied een grond voor afwijzing kan vormen. Bovendien zijn zij nergens beschreven.
Volgens eiser zijn de overwegingen van de bac op het punt “Beroepsattitude” overwegend positief en het is niet begrijpelijk dat hij hiervoor geen voldoende scoort. Tot slot heeft eiser betoogd dat de aan het besluit voorafgaande procedure onzorgvuldig is geweest. Aan de afwijzing gingen vijf adviezen van de tac vooraf waaronder twee tot voorwaardelijke registratie en een tot onvoorwaardelijke registratie.
16.
De rechtbank overweegt als volgt.
17.
De rechtbank constateert dat in het Brdis uitdrukkelijk is voorgeschreven dat om in aanmerking te kunnen komen voor inschrijving in het register voldaan moet zijn aan de kwaliteitseisen die in artikel 12, tweede lid, zijn genoemd. Daarbij is slechts een uitzondering mogelijk ten aanzien van het vereiste van artikel 12, tweede lid, onderdeel b. Indien de deskundige niet aan de gestelde kwaliteitseisen voldoet en de tekortkoming niet alleen laatstgenoemd vereiste betreft, dient de aanvraag tot inschrijving op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder a, van het Brdis te worden afgewezen.
18.
Naar het oordeel van de rechtbank laten deze wettelijke voorschriften in het Brdis geen ruimte voor inschrijving in het register indien niet voldaan is aan de voorwaarden die daarvoor op grond van dit wettelijk kader gelden.
19.
Voor de beoordeling van de houdbaarheid in rechte van de bij het bestreden besluit gehandhaafde afwijzing van eisers aanvraag is dus bepalend of hij al dan niet voldoet aan de in artikel 12, tweede lid, van het Brdis gestelde kwaliteitseisen, zoals uitgewerkt in de nadere regelgeving en zo neen, of de tekortkoming enkel ziet op het vereiste onder b van dit artikellid. Gelet op de formulering ‘naar het oordeel van het College’ in dit artikellid en in artikel 14, tweede lid, aanhef en onder a, van het Brdis komt verweerder hierbij beoordelingsvrijheid toe. Dit betekent, mede gelet op de vakdeskundigheid die aanwezig is bij leden van de tac en bac, dat de rechtbank zich in zijn beoordeling terughoudend moet opstellen.
20.
Het betoog van eiser dat een lid van de tweede tac zich had moeten verschonen faalt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit lid een persoonlijk belang zou hebben gehad bij de uitkomst van de advisering. Voor zover dit lid al bemoeienis heeft gehad met het werk van eiser was dit eind jaren tachtig, begin jaren negentig. Voorts heeft in bezwaar een commissie met een andere samenstelling, doch waaronder twee vakinhoudelijke deskundigen, de zaaksrapporten van eiser opnieuw beoordeeld, ook daarom valt niet in te zien dat de stem van het lid waarop eiser zijn pijlen richt van doorslaggevende betekenis is geweest voor de beslissing op de aanvraag van eiser.
21.
De tweede beroepsgrond treft geen doel. In de systematiek van de toetsing van een aanvraag tot registratie door NRGD komt geen betekenis toe aan het oordeel van een personen of instanties. Aan de hand van de door de aanvrager zelf aangeleverde zaaksrapporten moet aan de door NRGD ingeschakelde vakdeskundigen blijken of de rapporten van de aanvrager voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen. Of een andere beoordelaar het rapport heeft gefiatteerd of daarop door een opdrachtgever geen kritiek is geweest, doet niet ter zake. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat niet kan worden gezegd dat de eerste tac op 7 december 2011 tot een voldoende beoordeling is gekomen. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen oordelen dat die beoordeling inconsistent was, nu de tac bij enkele criteria de score voldoende had voorzien van opmerkingen welke de juistheid van die score niet staven en de tac het NRGD adviseerde tot voorwaardelijke registratie over te gaan, waar de wettelijke regeling daarvoor geen mogelijkheid bood.
22.
In artikel 12, tweede lid, onderdeel b, van het Brdis is neergelegd dat de deskundige beschikt over voldoende kennis van en ervaring in het desbetreffende rechtsgebied en voldoende bekend is met de positie en de rol van de deskundige daarin. In het document Registratie-eisen, dat bij de aanvrager bekend kan zijn en is in te zien op de website van verweerder, is ter verduidelijking van dit vereiste op bladzijde 3 en 4 een gedetailleerde lijst van criteria opgenomen. De beroepsgrond dat dit vereiste geen grond voor afwijzing kan zijn, slaagt niet.
23.
De bac heeft de score “onvoldoende” op het onderdeel Beroepsattitude gemotiveerd door te vermelden dat eiser bewust er voor heeft gekozen om gebruik te blijven maken van een oude versie van de diagnostische criteria van DSM-IV naast de nieuwe versie. Verder wordt het wegvallen van een passage over een meningsverschil met een mederapporteur als een essentiële fout gekwalificeerd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in deze bevindingen voldoende grondslag heeft kunnen zien voor de juistheid van de score op dit onderdeel.
24.
Betreffende de gevolgde procedure kan aan eiser worden toegegeven dat die geen navolging verdient. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat bij de aanvang van de uitvoering van de nieuwe regelgeving nog niet bij alle leden van de tac de betekenis en mogelijkheden van de regelgeving op alle onderdelen volledig duidelijk was en waarschijnlijk als gevolg daarvan in het geval van eiser het eerste advies van de tac inconsistent was. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser als gevolg hiervan echter niet in zijn belangen geschaad. Verweerder heeft de aanvraag van eiser immers laten beoordelen door een tweede tac, die eiser in de gelegenheid heeft gesteld aanvullende zaaksrapporten over te leggen. Eiser is voorts in ruime mate gelegenheid geboden zijn kennis en standpunten mondeling naar voren te brengen. Ter zitting heeft verweerder er op gewezen dat inmiddels op 700 aanvragen om registratie een besluit is genomen en dat daarvan circa 19% een afwijzing betreft en 4% een voorwaardelijke registratie. Ook de beroepsgrond dat de procedure onzorgvuldig is geweest, slaagt niet.
25.
Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J. Edens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.