In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag tot registratie in het Nederlands register gerechtelijk deskundigen (NRGD) voor het deskundigheidsgebied Forensische Psychiatrie, Psychologie en Orthopedagogiek. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, had op 30 augustus 2011 een aanvraag ingediend, die op 22 november 2012 door verweerder werd afgewezen. Het bezwaar van eiser werd op 3 september 2013 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 7 januari 2014 werd de zaak behandeld.
De rechtbank overwoog dat de afwijzing van de aanvraag was gebaseerd op de conclusie van de toetsingsadviescommissie (tac) dat de ingediende zaaksrapporten niet voldeden aan de gestelde kwaliteitseisen. De rechtbank benadrukte dat de wetgeving, zoals vastgelegd in het Besluit register deskundige in strafzaken (Brdis), strikte eisen stelt aan de kwalificaties van deskundigen. Eiser betwistte de afwijzing en voerde aan dat de procedure onzorgvuldig was verlopen, onder andere omdat een lid van de tac zich had moeten onttrekken. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat dit lid een persoonlijk belang had en dat de procedure voldoende zorgvuldigheid had gekend.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat eiser niet voldeed aan de kwaliteitseisen zoals vastgelegd in de relevante wetgeving. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 3 februari 2014, en eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.