ECLI:NL:RBDHA:2014:12399

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2014
Publicatiedatum
10 oktober 2014
Zaaknummer
AWB 14/21954 (voorlopige voorziening) en 14/21953 (bodemprocedure)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • Tj. Gerbranda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraakse vreemdeling afgewezen; beroep gegrond verklaard wegens motiveringsgebrek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2014 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse vreemdeling. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Y. Tamer, had op 23 september 2014 een besluit ontvangen van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin zijn asielaanvraag werd afgewezen. Eiser verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat zijn uitzetting zou worden opgeschort totdat op zijn beroep was beslist. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 9 oktober 2014 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde M.M.J. Pieters.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat nader onderzoek niet nodig was en heeft direct op het beroep beslist. Eiser, die in 2005 naar Nederland was gekomen, had zijn asielaanvraag ingediend op basis van de slechte veiligheidssituatie in Irak, met name in de Koerdische Autonome Regio. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op grond van het feit dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij een gegronde reden had te vrezen voor vervolging. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de situatie in de provincie Duhok niet als uitzonderlijk kon worden beschouwd, gezien de actuele berichtgeving over de veiligheidssituatie in Irak.

Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1461,-. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 14/21954 (voorlopige voorziening) en 14/21953 (bodemprocedure)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter in vreemdelingenzaken van 9 oktober 2014 in de zaak tussen
[naam], eiser,
gemachtigde mr. Y. Tamer,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde M.M.J. Pieters.

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2014 (hierna: het bestreden besluit), genomen in de zogeheten algemene asielprocedure (AA-procedure), is de asielaanvraag van eiser afgewezen.
Op 24 september 2014 heeft eiser tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op zijn beroep is beslist.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2014.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Aangezien nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zal met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk op het beroep worden beslist. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.
Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraakse nationaliteit. Eiser is in 2005 naar Nederland gekomen en heeft tot 2008 rechtmatig verblijf gehad in het kader van gezinshereniging. Op 23 augustus 2014 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij bij zijn rechtmatig in Nederland verblijvende moeder en zusjes wil blijven. Eiser zorgt voor hen sinds zijn ouders gescheiden zijn. Eiser wijst op de problemen die zijn vader in het verleden Irak heeft ondervonden. Ook doet eiser een beroep op de algehele slechte veiligheidssituatie in Irak, meer in het bijzonder in Zakho, in de provincie Duhok, waar hij vandaan komt.
3.
Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In Irak is, hoewel de situatie ernstig te noemen is, geen sprake van een uitzonderlijke situatie waar personen louter door hun aanwezigheid een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.
4.
Eiser heeft aangevoerd dat zijn aanvraag ten onrechte binnen de AA-procedure is afgedaan. Het meest recente algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Irak van 19 september 2014 beslaat de periode tot 8 augustus 2014. De situatie nadien is alleen maar verslechterd. Onder verwijzing naar een aantal recente openbare bronnen over de situatie in Irak stelt eiser zich op het standpunt dat geconcludeerd kan worden dat het geweldsniveau vergelijkbaar is met 2006 en 2007 en sprake is van een uitzonderlijke geweldssituatie in Irak. Verweerder heeft een onjuiste toets toegepast bij de beoordeling of sprake is van een dergelijke situatie. Verwezen wordt naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 30 januari 2014 (C-285/12). De omgeving van Zakho is, anders dan verweerder stelt, niet relatief veilig. Koerdische groeperingen hebben in de buurt van Zakho en Duhok een militair offensief tegen IS gestart en ook de Amerikanen voeren inmiddels luchtaanvallen in Noord-Irak uit. Ook doet eiser een beroep op artikel 8 van het EVRM.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.
Artikel 29 van de Vw 2000 bepaalt dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
Ingevolge artikel 31, eerste lid wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de door eiser gestelde te verwachten problemen bij terugkeer naar Irak niet binnen het bereik van het Vluchtelingenverdrag vallen. De stelling dat de vader van eiser voor zijn vertrek uit Irak problemen zou hebben ondervonden waardoor eiser eveneens gevaar zou lopen, is in het geheel niet onderbouwd en ook overigens is niet gebleken dat eiser als verdragsvluchteling zou moeten worden beschouwd.
7.
Het geschil spitst zich toe tot de vraag of de algehele veiligheidssituatie in Irak, meer in het bijzonder in Zakho, provincie Duhok, dermate ernstig is dat eiser bij terugkeer een risico op schending van artikel 3 EVRM loopt of slachtoffer wordt van willekeurig geweld.
De voorzieningenrechter vat het beroep van eiser op artikel 15, aanhef en onder c, van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: Definitierichtlijn) onder verwijzing naar de huidige veiligheidssituatie in Irak, op als een beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3º, van de Vw 2000. In die bepaling is artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn geïmplementeerd.
8.
Ter zitting heeft verweerder verwezen naar zijn brief van 7 oktober 2014 waarin een besluit- en vertrek moratorium is aangekondigd voor Iraakse asielzoekers afkomstig uit zeven provincies. Nu in deze brief de provincie Duhok niet is genoemd, moet er van worden uitgegaan dat het in die provincie veilig genoeg is en van eiser verwacht mag worden dat hij naar zijn woonplaats van herkomst terugkeert.
9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder, gelet op de actuele berichtgeving met betrekking tot de veiligheidssituatie in Irak en met name het algemeen ambtsbericht van september 2014, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in de provincie Duhok geen sprake zou zijn van een situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3º, van de Vw 2000. Uit de berichtgeving blijkt een hoge mate van onvoorspelbaarheid en veranderlijkheid van de veiligheidssituatie in Irak. Gelet op de snelle opmars van IS en de grote gewelddadigheid waarmee te werk wordt gegaan heeft verweerder niet kunnen volstaan met de constatering dat het geweld in Irak nog beneden de mate van geweld in 2006 en 2007 is en met de conclusie dat de provincie Duhok niet onder controle van IS staat en aldaar geen felle strijd met IS woedt.
De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat in het ambtsbericht van september 2014 wordt geconstateerd dat de Koerden sinds begin augustus 2014 actief betrokken zijn bij het conflict tussen IS en andere soennitische gewapende groeperingen enerzijds en de Iraakse en Koerdische veiligheidstroepen anderzijds. Ook is duidelijk geworden dat de Koerdische Peshmerga kwetsbaar is en er niet langer van kan worden uitgegaan dat zij in staat zijn om de inwoners van de Koerdische Autonome Regio (KAR) tegen (terroristisch) geweld te beschermen en de orde en veiligheid te handhaven (blz. 48). Ook wordt vermeld dat in de KAR ruim 860.000 ontheemden verblijven en dat het kamp Garmawa in de provincie Duhok op 8 augustus 2014 werd ontruimd vanwege naderende gevechten met IS(IS) (blz. 54).
10.
Gelet op het vorengaande ziet de voorzieningenrechter reden om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. In verband hiermee behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
11.
De voorzieningenrechter ziet gelet hierop geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
12.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1461,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 487,-).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1461,- (veertienhonderdeenenzestig euro) te betalen aan eiser;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
Deze uitspraak is gedaan door mr. Tj. Gerbranda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.