ECLI:NL:RBDHA:2014:1234

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2014
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
C-09-444206 - FA RK 13-4253
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van vaderschap na overlijden van de verwekker

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een overleden man. Het verzoek is ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.G. Weitkamp. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek eerder aangehouden om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over de voortgang van de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat een DNA-onderzoek niet mogelijk was, omdat de vermeende verwekker was overleden en gecremeerd. Dit heeft echter niet geleid tot de conclusie dat het vaderschap niet vastgesteld kon worden. De rechtbank heeft overwogen dat, indien er concrete en verifieerbare aanwijzingen zijn die het verwekkerschap ondersteunen, het verzoek alsnog kan worden toegewezen.

De rechtbank heeft DNA-rapporten in overweging genomen, waaruit blijkt dat er een biologische verwantschap bestaat tussen verzoeker en de broer van de overledene, evenals tussen verzoeker en de zoon van de overledene. Daarnaast heeft de moeder van verzoeker schriftelijk verklaard dat de overledene zijn biologische vader is, en de echtgenote van de overledene heeft dit bevestigd. Ondanks dat het DNA-onderzoek niet onomstotelijk bewijs levert, concludeert de rechtbank dat de combinatie van de DNA-rapporten en de verklaringen voldoende bewijs opleveren voor de stelling dat de overledene de verwekker van verzoeker is.

De rechtbank heeft ook de kosten van de DNA-onderzoeken besproken. Verzoeker en de zoon van de overledene hebben elkaar verzocht in de kosten te worden veroordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bewijslast bij verzoeker ligt, en dat de kosten voor het DNA-onderzoek van 2 mei 2013 voor zijn rekening komen. De kosten voor het DNA-rapport van 26 november 2013 zijn voor rekening van de zoon en dochter van de overledene, als de in het ongelijk gestelde partij. Uiteindelijk heeft de rechtbank beslist dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt en heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 13-4253
Zaaknummer: C/09/444206
Datum beschikking: 27 januari 2014
Gerechtelijke vaststelling vaderschap
Beschikkingop het op 5 juni 2013 ingekomen verzoekschrift van:
[verzoeker],
verzoeker,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. M.G. Weitkamp te Gouda.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

1.[de overledene],

geboren op [geboortedatum] en overleden op [datum overlijden],
hierna: de overledene;

2.[de moeder van verzoeker],

de moeder van verzoeker,
wonende te [woonplaats];

3.[de echtgenote van de overledene],

de echtgenote van de overledene,
wonende te [woonplaats];

4.[de dochter van de overledene],

de dochter van de overledene,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. M.C.G. Stut te Gouda;

5.[de zoon van de overledene],

de zoon van de overledene,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. M.C.G. Stut te Gouda.
Procedure
Bij beschikking van 4 november 2013 van deze rechtbank is de behandeling van het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap aangehouden teneinde partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over de voortgang van de procedure.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
  • de brief d.d. 5 december 2013 van de zijde van de dochter en zoon van de overledene met onder andere als bijlage het rapport van DNA-onderzoek d.d. 26 november 2013, waaruit met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid blijkt dat er biologische verwantschap in de mannelijke lijn bestaat tussen verzoeker en de zoon van de overledene;
  • het faxbericht d.d. 13 december 2013 van de zijde van verzoeker;
  • de brief met bijlagen d.d. 16 december 2013 van de zijde van verzoeker;
  • de brief d.d. 31 december 2013 van de zijde van de dochter en zoon van de overledene.
Beoordeling
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat een DNA-onderzoek met verzoeker en de overledenen niet kan plaatsvinden omdat de vermeende verwekker is overleden en gecremeerd, niet per definitie met zich brengt dat het vaderschap niet vastgesteld zou kunnen worden. Indien er concrete, objectieve en verifieerbare aanwijzingen bestaan die het verwekkerschap van de overledene ondersteunen, kan het verzochte alsnog worden toegewezen.
Uit de DNA-rapporten d.d. 2 mei 2013 en 26 november 2013 blijkt dat dat er een biologische verwantschap in de mannelijke lijn bestaat tussen verzoeker en de heer [de broer van de overledene] een broer van de overledene, respectievelijk tussen verzoeker en de zoon van de overledene. Ook is duidelijk geworden dat er op basis van het DNA-onderzoek in deze situatie geen onderscheid kan worden gemaakt tussen een halfbroer- en een oom-neef relatie. Daarnaast heeft de moeder van verzoeker schriftelijk verklaard dat de overledene de biologische vader van verzoeker is. De echtgenote van de overledene heeft ter terechtzitting en schriftelijk verklaard dat de overledene aan haar te kennen heeft gegeven dat verzoeker zijn biologisch kind is.
Uit de DNA-rapporten blijkt niet onomstotelijk dat de overledene de verwekker van verzoeker is. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat, tegen de achtergrond van het feit dat de man is overleden, deze rapporten in samenhang bezien met de verklaringen van de moeder van verzoeker en de echtgenote van de overledene voldoende bewijs opleveren voor de stelling dat de overledene de verwekker van verzoeker is. Hierbij neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat verzoeker heeft aangevoerd dat hij en de overledene altijd in de veronderstelling hebben geleefd dat verzoeker als kind erfgenaam zou zijn bij het overlijden. In het licht van voornoemde feiten acht de rechtbank de enkele blote betwisting van de dochter en zoon van de overledene hieromtrent onvoldoende om hier niet van uit te gaan. Dit geldt temeer nu is gebleken dat de dochter en zoon vanaf jonge leeftijd geen contact meer hebben gehad met de overledene.
Nu voorts van beletselen als bedoeld in artikel 1:207 BW niet gebleken is, zal het verzoek worden toegewezen.
Kosten
Verzoeker en de zoon van de overledene hebben over en weer verzocht elkaar te veroordelen in de kosten van de verrichte DNA-onderzoeken. De rechtbank overweegt dat de bewijslast voorshands op verzoeker rust. In dat licht bezien komen de door hem gemaakte kosten voor de DNA-onderzoek d.d. 2 mei 2013, alsmede de kosten voor de thuistest, voor zijn rekening. Gelet op de verklaringen van de moeder en de echtgenote van de overledene, alsmede het DNA-rapport die ten tijde van de zitting reeds voor handen waren, is de rechtbank van oordeel dat de kosten voor het DNA-rapport van 26 november 2013 voor rekening van de zoon en de dochter van de overledene dienen te komen, als de in het ongelijk gestelde partij. Per saldo betekent dit dat iedere partij de reeds door hem gemaakte kosten voor zijn rekening neemt en er geen vergoedingen over en weer dienen plaats te vinden.
Beslissing
De rechtbank:
stelt vast het vaderschap van:
[de overledene], geboren op [geboortedatum] te [plaats] en overleden op [datum overlijden] te[plaats],
over:
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] te [plaats],
uit:
[de moeder van verzoeker], geboren op [geboortedatum] te [plaats];
bepaalt dat iedere partij de eigen (proces)kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, bijgestaan door mr. C.J.M. Manders als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2014.