ECLI:NL:RBDHA:2014:12248

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
7 oktober 2014
Zaaknummer
AWB-14_253
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Dublinverordening en vrijheidsontneming in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2014 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Iraanse vrouw, beroep heeft ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel die op 24 december 2013 tegen haar was opgelegd. Eiseres was op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd en had op dezelfde dag aangegeven een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel te willen indienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrijheidsontnemende maatregel op grond van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 was toegepast en dat verweerder bevoegd was om deze maatregel voort te zetten in het kader van een mogelijke overdracht aan Cyprus op basis van een Dublinclaim.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld, waaronder de stelling dat zij niet op de juiste wijze Nederland was binnengekomen en dat zij niet over voldoende middelen van bestaan beschikte. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van haar visum en dat de gronden voor de vrijheidsontneming gerechtvaardigd waren. De rechtbank heeft ook de termijn tussen de ontvangst van de zienswijze van eiseres en de opheffing van de maatregel beoordeeld en oordeelde dat deze termijn niet onredelijk lang was, gezien de praktische zaken die verweerder moest regelen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van de autoriteiten in asielprocedures, evenals de rechten van vreemdelingen in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/253
V-nr:[nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 26 februari 2014 in de zaak tussen
[naam],
geboren op [geboortedatum], van Iraanse nationaliteit, eiseres,
(gemachtigde mr. M. Gavami),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
(gemachtigde drs. P.E.G. Heijdanus Meershoek).

Procesverloop

Op 24 december 2013 is eiseres op grond van artikel 5 in samenhang met artikel 13 van de Verordening (EG) nr. 562/2006 van 15 maart 2006 (Schengengrenscode) op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd.
Op 24 december 2013 heeft eiseres te kennen gegeven een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel te willen indienen. Hierop is aan eiseres op grond van artikel 13 van de Schengengrenscode in samenhang met artikel 3 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 de verdere toegang geweigerd. Ten aanzien van eiseres is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Bij beroepschrift van 6 januari 2014 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 31 december 2013 heeft eiseres de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingevuld en ondertekend. Bij voornemen van 5 januari 2014 heeft verweerder te kennen gegeven het voornemen te hebben eiseres op grond van een Dublinclaim over te dragen aan de autoriteiten van Cyprus.
Op 2 januari 2014 heeft verweerder de vrijheidsontnemende maatregel omgezet naar artikel 6a van de Vw 2000.
Op 8 januari 2014 heeft verweerder de maatregel opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 15 januari 2014. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1 Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
1.2 Verweerder kan op grond van artikel 6a, eerste lid, van de Vw 2000 de maatregel als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, voortzetten met het oog op de overdracht aan een verantwoordelijke lidstaat, met inachtneming van artikel 28 van de Dublinverordening.
2.1 Eiseres heeft aangevoerd dat aan haar ten onrechte is tegengeworpen dat zij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel daartoe een poging heeft gedaan. Eiseres verwijst daarbij naar het voornemen waaruit volgt dat het door eiseres gebruikte visum goed is bevonden. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat eiseres bij haar inreis in het bezit was van een geldig paspoort, met daarin een door de autoriteiten van Cyprus afgegeven visum, geldig tot 28 februari 2014. Dat visum is naar zijn aard een visum voor kort verblijf. Met het uiten van haar asielwens heeft eiseres er evenwel blijk van gegeven langdurig verblijf in Nederland te beogen. Daarmee voldoet eiseres niet langer aan de voorwaarden van het visum. Verweerder heeft eiseres dan ook mogen tegenwerpen dat zij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel daartoe een poging heeft gedaan.
2.2 Verder is namens eiseres betwist dat zij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze grond echter eveneens aan eiseres worden tegengeworpen. Daarbij is van belang dat de middelen waarover eiseres stelt te kunnen beschikken niet voldoende zijn om een vliegticket naar Iran te kopen.
2.3 De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder genoemde gronden aan de maatregel van artikel 6 en artikel 6a ten grondslag heeft kunnen leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
3.1 Eiseres heeft ten slotte betoogd dat niet valt in te zien dat de vrijheidsontnemende maatregel eerst op 8 januari 2014 is opgeheven. Verweerder had immers al eerder aanwijzingen dat een Dublinclaim kon worden gelegd, zodat hij al bij het voornemen op 5 januari 2014 kon voorzien dat de termijnen voor de algemene asielprocedure niet toereikend waren om de Dublinprocedure af te wachten. De maatregel had dus al op 5 januari 2014 moeten zijn opgeheven.
3.2 De rechtbank stelt voorop dat verweerder heeft aangegeven dat de mogelijkheid van een gesloten verlengde asielprocedure bij Dublinclaimanten per 1 januari 2014 niet meer bestaat. Bij vreemdelingen voor wie een Dublinclaim zal worden gelegd en die daarom de verlengde asielprocedure ingaan zal de maatregel worden opgeheven.
3.3 Vaststaat dat verweerder op 5 januari 2014 het voornemen heeft uitgebracht waarin verweerder te kennen heeft gegeven het voornemen te hebben eiseres op grond van een Dublinclaim over te dragen aan de autoriteiten van Cyprus. Uit de verklaring van de gemachtigde van eiseres ter zitting kan worden opgemaakt dat hij uiterlijk op 6 januari 2014 namens eiseres een zienswijze heeft ingediend.
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de zienswijze relevant kan zijn voor de vraag of wellicht alsnog moet worden afgezien van een overdracht op grond van een Dublinclaim. Hieruit volgt dat verweerder dan ook niet eerder dan na ontvangst van de zienswijze kon voorzien dat de termijnen voor de algemene asielprocedure, gelet op de te leggen Dublinclaim, niet toereikend zouden zijn.
3.4 Desgevraagd is namens verweerder ter zitting verklaart dat op 7 januari 2014 het besluit is genomen om eiseres naar de verlengde asielprocedure over te plaatsen. Op 8 januari 2014 is de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven en is eiseres daadwerkelijk opgenomen in de verlengde asielprocedure.
3.5 De rechtbank acht de termijn tussen het moment waarop de zienswijze is ontvangen en het moment van opheffing van de maatregel niet onredelijk lang. Daarbij acht de rechtbank van belang dat aan verweerder enige tijd mag worden gegeven om zich te beraden naar aanleiding van de zienswijze en verweerder, zoals verweerder ook ter zitting heeft aangegeven, de nodige praktische zaken moet regelen, zoals het vervoer naar en de opvang van de vreemdeling in een asielzoekerscentrum.
4.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd is geweest met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
5.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T.H. Zimmerman, rechter, in aanwezigheid van M.R. van Kerkwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MvK
Coll:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.