Uitspraak
Vonnis in de zaak van:
[eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, werkzaam bij Leaseproces B.V. te Amsterdam.
de besloten vennootschap Aegon Financiële Diensten B.V.,gevestigd te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: Aegon,
gemachtigde: mr. B.W.G. van der Velden, advocaat te Amsterdam
,
Procedure
- de dagvaarding van 16 juli 2013;
- de conclusie van antwoord op de rol van 2 oktober 2013;
- de conclusie van repliek op de rol van 4 december 2013;
- de conclusie van dupliek op de rol van 19 februari 2014;
- de in het geding gebrachte producties.
Feiten
€ 45,38 betaald. Bij het einde van de overeenkomst werden de onderliggende aandelen verkocht, waarna de opbrengst werd verrekend met de restant lening. Een eventueel surplus werd aan de belegger uitgekeerd; een tekort (restschuld) moest door de belegger aan Aegon worden betaald.
€ 62.458,23 en was opgebouwd uit het aankoopbedrag van de aandelen ad
€ 44.388,03 alsmede de contante waarde van de rente over de looptijd van de overeenkomst ad € 18.070,20.
€ 10.686,09.
Vordering en verweer
De overeenkomst is te kwalificeren als een overeenkomst van huurkoop. De overeenkomst is tot stand gekomen op advies en door bemiddeling van G&A Advies B.V als tussenpersoon. Als zogenaamde cliëntenremisier was het de tussenpersoon op grond van artikel 7 Wte (Wet toezicht effectenverkeer 1995) en 41 NR (Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1999) verboden om zelfstandig een dergelijk advies te verstrekken. Op grond van artikel 6:76 BW en/of de artikelen 6:171 en/of 172 BW is Aegon aansprakelijk voor het onrechtmatig handelen en nalaten van de tussenpersoon.
Effectenleaseproducten kennen gebreken en risico’s die niet gelden voor gewoon beleggen. Bij het aangaan van de overeenkomst is [eiser] noch door de tussenpersoon, noch door Aegon gewezen op deze specifieke gebreken en risico’s van effectenleaseproducten. Deze specifieke gebreken en risico’s kunnen niet worden beschouwd als feiten van algemene bekendheid. Als leek op beleggingsgebied beschikte [eiser] ook niet over de bekwaamheid om deze te onderkennen. Hij heeft ook geen informatiemateriaal, althans geen brochure over de overeenkomst ontvangen.
was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst 60 jaar oud en zat al sinds 1974 in de WAO. Hij was kort tevoren weduwnaar geworden. Hij had zijn huis verkocht en wilde de opbrengst benutten om aanvullend pensioen op te bouwen. Als hij naar behoren geïnformeerd was over de aan de overeenkomst verbonden risico’s, dan zou hij deze niet zijn aangegaan.
Aegon heeft haar dubbele zorgplicht jegens [eiser] geschonden en is aansprakelijk voor de schade die hij daardoor heeft geleden. Van eigen schuld aan zijn kant is geen sprake. De betreffende jurisprudentie van de HR is in zijn geval niet van toepassing, althans laat ruimte voor een afwijkende beoordeling, omdat de Hoge Raad daarin uitgegaan is van onjuiste uitgangspunten. Niet alleen de gehele restschuld dient voor rekening van Aegon te komen, maar ook de door [eiser] betaalde inleg, althans een groot deel daarvan.
Subsidiair voert [eiser] aan dat Aegon hem het aangaan van de overeenkomst had moeten ontraden, omdat deze voor hem het risico van een onaanvaardbaar zware last inhield. Ook toepassing van het zogenaamde Hofmodel heeft als uitkomst dat de verplichtingen uit de overeenkomst voor hem een onaanvaardbaar zware last vormden. De in de jurisprudentie ontwikkelde regel, volgens welke in dat geval tweederde deel van de betaalde inleg en de restschuld voor rekening van Aegon komt en eenderde deel voor rekening van de belegger, doet geen recht aan de mate waarin elk van de partijen een verwijt treft van het ontstaan van de schade. Daarom dient de gehele schade, althans een aanzienlijk groter deel daarvan dan volgens de jurisprudentie, voor rekening van Aegon te komen. De wettelijke rente over het door Aegon aan [eiser] terug te betalen bedrag is verschuldigd vanaf de dag van zijn betaling(en) aan Aegon. Voorts zijn door hem, althans door zijn gemachtigde, buitengerechtelijke kosten gemaakt, welke Aegon dient te vergoeden. Conform het rapport Voor-Werk II stelt hij die kosten op 2 punten van het toepasselijke liquidatietarief, met een maximum van 15% van de hoofdsom, te vermeerderen met BTW.
Aegon bestrijdt de juistheid van hetgeen [eiser] aangevoerd heeft met betrekking tot de specifieke gebreken en risico’s van effectenleaseproducten. Het verstrekte informatiemateriaal (de tekst van de (concept)overeenkomst, de Bijzondere Voorwaarden en de brochure) was voldoende duidelijk voor de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument die geen (specifieke) kennis en ervaring had met beleggen. Bovendien had [eiser] ook een eigen verantwoordelijkheid, meebrengend dat hij het informatiemateriaal zorgvuldig doornam, zich inspande om de betekenis ervan te doorgronden en zich daarover zich zo nodig nader liet informeren en adviseren.
Bij toepassing van de in de zogenaamde 5-juni-arresten van de Hoge Raad ontwikkelde maatstaven moet wegens eigen schuld van [eiser] de schade, bestaande uit de betaalde rente en de restschuld, voor een groot deel voor rekening van [eiser] blijven. Aegon volgt de schadeverdeling zoals gesanctioneerd door de Hoge Raad en bestrijdt dat het door het Hof Amsterdam ontwikkelde Hofmodel moet worden toegepast. Het Hof Amsterdam gaat uit van een onjuiste schadeverdeling, waarbij eenderde deel van de inleg voor rekening van de belegger blijft, terwijl volgens de Hoge Raad 40% van de inleg voor rekening van de belegger blijft. Het Hof Den Haag hanteert het Hofmodel van het Amsterdamse Hof ook niet. Voorts is het Hofmodel een onjuist middel om de financiële draagkracht van de belegger te berekenen. Volgens Aegon moet als vuistregel gelden dat de financiële draagkracht van de belegger toereikend is als alle maandtermijnen zijn voldaan.
Als de financiële draagkracht van de belegger toereikend was om de rente en aflossing te voldoen, dan moet – zo heeft de Hoge Raad in de 5-juni-arresten geoordeeld – de schade, voor zo ver bestaande uit de rente en de aflossing op grond van artikel 6:101 BW (eigen schuld) voor rekening van de belegger blijven. De schadevergoeding blijft dan beperkt tot een deel van de restschuld. Slechts als de financiële draagkracht ontoereikend was, kan de schadevergoeding ook een deel van de betaalde rente en aflossing omvatten.
In het geval van [eiser] dient de schade, bestaande uit rente en de restschuld, voor een groot gedeelte voor rekening van [eiser] te blijven. Daarbij moet het door [eiser] ontvangen dividend in mindering worden gebracht op de door Aegon te betalen schadevergoeding. Aegon heeft aan [eiser] een schikkingsvoorstel gedaan en conform de richtlijnen van de Hoge Raad aangeboden 60% van de inleg en de restschuld kwijt te schelden. [eiser] heeft dat aanbod niet aanvaard.
Aegon betwist hetgeen [eiser] gesteld heeft omtrent het handelen van de tussenpersoon. Er is volgens Aegon geen sprake van overtreding door de tussenpersoon van het verbod van artikel 7 Wte en evenmin van handelen in strijd met artikel 41 NR. Bovendien is artikel 41 NR niet verbindend. Voorts bestrijdt Aegon dat zij op grond van artikel 6:76 BW aansprakelijk is voor de gedragingen van de tussenpersoon, aangezien deze slechts betrokken is geweest bij de totstandkoming van de overeenkomst, maar niet bij de uitvoering van de uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenissen door Aegon. De aansprakelijkheid van Aegon voor de tussenpersoon is beperkt tot de nakoming van de op de aanbieder van een effectenleaseproduct rustende zorgplicht. De artikelen 6:171 en/of 172 BW zijn niet van toepassing.
Voor zo ver enige vordering van [eiser] mocht worden toegewezen, is de wettelijke rente over de schadevergoeding eerst verschuldigd vanaf de datum waarop de overeenkomst is geëindigd.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten dienen te worden afgewezen. In de eerste plaats betwist Aegon dat aan de zijde van [eiser] buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt. De in de dagvaarding omschreven werkzaamheden van de gemachtigde van [eiser] hebben geen betrekking op de onderhavige zaak, dan wel vallen onder de kosten van instructie van de zaak. In de tweede plaats stelt Aegon dat (de gemachtigde van) [eiser] voorafgaand aan de procedure niet bereid was om inzicht te geven in zijn financiële situatie ten tijde van het aangaan van de overeenkomst, maar eerst bij dagvaarding informatie daarover heeft verstrekt. Daardoor heeft Aegon pas na het uitbrengen van de dagvaarding aan [eiser] het hierboven vermelde schikkingsvoorstel kunnen doen. Was die informatie haar eerder verstekt, dan had zij voorafgaand aan de procedure dat schikkingsvoorstel kunnen doen en had de onderhavige procedure wellicht vermeden kunnen worden.
Om die reden dient ook een kostenveroordeling ten laste van Aegon achterwege te blijven.
Beoordeling
Voorts is gesteld noch gebleken dat de omstandigheid, dat de tussenpersoon niet beschikte over de vereiste vergunning, voor [eiser] geleid heeft tot meer of andere schade dan die welke valt toe te schrijven aan de niet nakoming door Aegon van haar zorgplicht. Tegen deze achtergrond zijn de rol en de positie van de tussenpersoon in deze zaak niet van belang voor (het antwoord op) de vraag of en in welke mate Aegon aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade, en behoeven deze dus geen (verdere) bespreking.
Is daarentegen wel sprake van een onaanvaardbaar zware financiële last, dan komt van zowel de inleg als de restschuld tweederde deel voor rekening van Dexia en eenderde deel voor rekening van de afnemer.
Hierbij geldt dat een batig saldo uit andere effectenleaseovereenkomsten op basis van artikel 6:100 BW in mindering mag worden gebracht op de voor vergoeding in aanmerking komende schade, voordat artikel 6:101 BW wordt toegepast, tenzij tussen de feitelijke einddatum van de eerdere winstgevende overeenkomsten en de datum waarop de verlieslatende overeenkomsten zijn aangegaan al meer dan één jaar verstreken is.
Ten tijde van het aangaan van de overeenkomst was hij 60 jaar oud en zat hij al sinds 1974 in de WAO. Hij was kort tevoren weduwnaar geworden. Hij had zijn huis verkocht en wilde de opbrengst benutten voor het opbouwen van aanvullend pensioen. Zijn netto maandinkomen in 2001 bedroeg € 1.307,25 Zijn vermogen bestond uit een gemiddeld banksaldo van € 5.498,--. Zijn inkomen en vermogen bood geen ruimte om de eventuele maximale restschuld uit de overeenkomst ad € 44.388,03 te dragen. De vooruitbetaling op grond van de overeenkomst heeft hij gefinancierd uit de verkoopopbrengst van zijn huis. Ter adstructie van een en ander heeft hij verwezen naar de door hem als producties 3a tot en met 3c bij de dagvaarding overgelegde stukken, waaronder biljetten van een proces met betrekking tot het belastingjaar 2001. Voorts heeft hij als productie 4 bij de dagvaarding een berekening volgens het Hofmodel overgelegd, volgens welke de (potentiële) financiële verplichtingen uit de overeenkomst voor hem een onaanvaardbaar zware last opleverden.
Als Aegon voldaan had aan haar onderzoeksplicht dan zou – zo stelt [eiser] – gebleken zijn dat hij naar redelijke verwachting niet in staat was om de maximale restschuld uit de onderhavige overeenkomst te dragen. Aegon had daarom moeten weigeren om de overeenkomst met hem aan te gaan, althans had zij hem ernstig moeten ontraden de overeenkomst aan te gaan, omdat reeds bij het aangaan van de overeenkomst voorzienbaar was dat hij deze niet zou kunnen nakomen.
Voorts heeft [eiser] aangevoerd dat er, gezien (a) de wijze waarop Aegon via de tussenpersoon de contracten heeft verkocht, (b) de ingewikkeldheid van de contracten, (c) het niet waarschuwen voor de specifieke risico’s en (d) het feit dat de contracten slechts bij zeer hoge jaarlijkse koersstijgingen daadwerkelijk rendement konden opleveren, sprake is van dermate verwijtbaar handelen zijdens Aegon, dat er grond is om de vermindering van de schadevergoeding wegens eigen schuld aan de zijde van [eiser] achterwege te laten.
€ 5.001,66.
Toewijsbaar is een bedrag ad € 847,-- (inclusief BTW) overeenkomstig het gebruikelijke tarief volgens de zogenaamde kantonrechtersstaffel als vermeld in het rapport Voor-Werk II van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (het gaat immers om een vordering waarvoor het verzuim reeds vóór 1 juli 2012 is ontstaan).
De vordering sub b is toewijsbaar tot het hiervoor genoemde bedrag ad € 5.001,66. De wettelijke rente daarover is toewijsbaar vanaf 26 juli 2006.
De vordering sub c is toewijsbaar tot een bedrag ad € 847,-- (inclusief BTW).
Anders dan Aegon heeft betoogd, ziet de kantonrechter geen goede grond om een kostenverdeling ten gunste van [eiser] achterwege te laten omdat zijn gemachtigde haar voorafgaand aan de procedure geen informatie heeft gegeven over de financiële situatie van [eiser] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst. Ter motivering hiervan wordt verwezen naar hetgeen hiervoor in alinea 24 is overwogen met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten.