ECLI:NL:RBDHA:2014:12207
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toekenning van marktvergunning voor de markt aan de Herman Costerstraat in Den Haag
In deze zaak heeft eiser, een marktverkoper, beroep ingesteld tegen het besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van Den Haag, dat zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een marktvergunning ongegrond heeft verklaard. Eiser had op 14 september 2012 een aanvraag ingediend voor de omzetting van zijn vergunning voor een vaste plaats op de markt op zaterdag, waarbij hij aangaf in aanmerking te willen komen voor de categorie Ongeregelde Goederen. Het college heeft echter aangegeven dat eiser op zijn aanvraagformulier een niet-bestaande hoofd- en subbranche had ingevuld en dat hij moest kiezen voor één hoofdbranche en maximaal twee subbranches. Eiser heeft meerdere verzoeken ingediend om zijn vergunning te verruimen, maar het college heeft deze verzoeken afgewezen, met als argument dat de regelgeving dit niet toestond. De rechtbank heeft op 8 oktober 2014 uitspraak gedaan en het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid de vergunning voor de hoofdbranche Mens en Mode met bijbehorende subbranches heeft kunnen toekennen, en dat de door eiser ingediende verzoeken niet voldeden aan de eisen die aan de aanvraagformulieren werden gesteld. De rechtbank benadrukte dat het niet aan de rechter is om de rechtmatigheid van het Branchebesluit te beoordelen, en dat het college voldoende gemotiveerd heeft waarom het aantal hoofdbranches en subbranches per vergunning is beperkt. Eiser heeft niet aangetoond dat het college onredelijk heeft gehandeld, en de rechtbank concludeerde dat de beslissing van het college in overeenstemming was met de geldende regelgeving.