ECLI:NL:RBDHA:2014:12134

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2014
Publicatiedatum
6 oktober 2014
Zaaknummer
14_20274VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak van Somaliër uit Mogadishu

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 september 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Somaliër afkomstig uit Mogadishu. De verzoeker had een herhaalde asielaanvraag ingediend, waarbij hij aanvoerde dat de verslechterde veiligheidssituatie in zijn thuisland een novum vormde dat een hernieuwde beoordeling rechtvaardigde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de informatie uit het ambtsbericht van december 2013, waaruit blijkt dat teruggekeerde Somaliërs als verdacht worden beschouwd, relevant was voor de beoordeling van de aanvraag. De verzoeker stelde dat het beleid van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ten onrechte het individualiseringsvereiste hanteert, terwijl de situatie in Mogadishu zodanig is dat hij als terugkerende Somaliër in gevaar verkeert. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verslechterde veiligheidssituatie in Mogadishu een nieuw feit is dat een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigt. De voorzieningenrechter wees het verzoek toe en verbood de uitzetting van de verzoeker totdat op het beroep is beslist. Tevens werd de IND veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die zijn begroot op € 974.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
zaaknummer: AWB 14/20274

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 september 2014

in de zaak tussen

[verzoeker],

geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
van Somalische nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde mr. M. Pals,
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.

Het procesverloop

Bij besluit van 3 september 2014 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van
1 september 2014 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Verzoeker heeft daartegen op 3 september 2014 beroep ingesteld. Verzoeker is meegedeeld dat hij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. Bij verzoekschrift van 3 september 2014 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van
19 september 2014. Verzoeker is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.D. Albarda.

De beoordeling

1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2. Verzoeker heeft eerder, op 10 februari 2010 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag is bij besluit van
9 augustus 2010 afgewezen. Bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, van 27 april 2011 is het door verzoeker ingestelde beroep gegrond verklaard. Bij uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2012 is deze uitspraak bevestigd en is het besluit van 9 augustus 2010 vernietigd. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van
19 november 2012 de aanvraag opnieuw afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 22 juli 2013 door deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is bevestigd bij uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2014.
Het besluit van 19 november 2012 is van gelijke strekking als de eerdere besluiten, zodat op het tegen dat besluit ingestelde beroep voornoemd beoordelingskader van toepassing is.
3.
Verzoeker heeft aan zijn huidige aanvraag ten grondslag gelegd dat de veiligheidssituatie in Zuid- en Centraal-Somalië zodanig slecht is dat terugkeer naar Somalië in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Verzoeker voert aan dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn op grond waarvan hij tot een aandachtsgroep behoort, als bedoeld in verweerders beleid, neergelegd in Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (hierna: WBV) 2014/6. Hij is immers reeds sinds februari 2010 vertrokken uit Somalië en zal als uit het Westen terugkerende Somaliër in de negatieve belangstelling van Al Shabaab staan. Daarbij heeft verzoeker, net als zijn familieleden, in het verleden reeds problemen ondervonden met Al Shabaab. Voorheen verbleef hij met zijn oom in Mogadishu, maar nu zijn oom is overleden heeft hij geen familieleden in de stad wonen die hem bescherming kunnen bieden. De clan waartoe verzoeker behoort, de Darod, is in Mogadishu een minderheidsclan waardoor ook zij hem onvoldoende bescherming kunnen bieden.
Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat er een discrepantie bestaat tussen het Algemeen ambtsbericht inzake Somalië van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (hierna: ambtsbericht) van december 2013 en de vereisten die worden gesteld in het WBV 2014/6.
4.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit WBV 2014/6 en de bijbehorende toelichting blijkt dat verweerder het landenbeleid ten aanzien van Somalië heeft gewijzigd. Uit het ambtsbericht volgt dat de veiligheidssituatie in delen van Mogadishu is verslechterd sinds april 2013. Gelet op de houding van Al Shabaab in gebieden die onder haar controle staan of waar zij grote invloed heeft ten opzichte van bepaalde groepen die in de negatieve aandacht staan, zijn er aandachtsgroepen aangewezen, waarvoor speciaal beleid geldt.
5.
De verslechterde veiligheidssituatie is voor verzoeker, die afkomstig is uit Mogadishu, een nieuw feit die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigt.
6.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in het ambtsbericht met betrekking tot Mogadishu op pagina 26 de volgende passage is opgenomen:
In Mogadishu is het geweld veelal gericht op specifieke doelen. Aanslagen van Al- Shabaab zijn vooral gericht op overheidsfunctionarissen, leden van het gerechtelijke apparaat zoals rechters, leden van AMISOM, personen die voor internationale organisaties werken, internationale delegaties en personen die er door Al-Shabaab van worden verdacht te spioneren voor de overheid (zoals Somaliërs die in het buitenland/westerse landen hebben verbleven).
7. In WBV 2014/6 is in dit verband opgenomen:
Aandachtsgroepen
De hieronder genoemde groepen staan in de negatieve aandacht van Al- Shabaab en zijn aangewezen als aandachtsgroep:
•(…)
• vreemdelingen die op basis van individuele omstandigheden (die meer inhouden dan enkel de terugkeer uit het westen) er door Al-Shabaab van worden verdacht te spioneren voor de overheid.
Vreemdelingen behorende tot een aandachtsgroep kunnen, mede gelet op de omstandigheid dat zij op basis van hun terugkeer uit het westen in de negatieve aandacht van de zijde van Al Shabaab kunnen komen te staan, op basis van geringe indicaties in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw indien de herkomst geloofwaardig is en zij afkomstig zijn uit:
• delen van Zuid- en Centraal-Somalië die onder controle staan van Al-Shabaab; of,
• overige delen van Zuid- en Centraal- Somalië (exclusief Mogadishu) waar Al-Shabaab op basis van hun aanwezigheid en invloed een reële bedreiging vormen.
Ook gebieden waarover onvoldoende actuele informatie beschikbaar is, maar een bestendige invloedrijke rol van Al-Shabaab aannemelijk is, moeten hiertoe worden gerekend.
Bij het beoordelen van het individuele risico in het herkomstgebied en tijdens de reis daar naar toe betrekt de IND in ieder geval:
• de clanafkomst in relatie tot de positie van de clan in het gebied;
• de banden met- en de situatie van de familieleden;
• de duur van verblijf in het westen.
Er is sprake van een individuele toets waarbij de asielzoeker aannemelijk moet maken dat hij behoort tot een dergelijke groep én dat hij persoonlijk in die hoedanigheid risico’s loopt van de zijde van Al-Shabaab.
Voor leden van de aandachtsgroepen die terugkeren naar Mogadishu geldt in het licht van de positie van terugkeerders aldaar dat indicaties van geringe aard niet volstaan. De IND beoordeelt op basis van het algemene toetsingkader of de individuele omstandigheden van de vreemdeling tot inwilliging van de aanvraag leiden.
8.
Door verzoeker is onder verwijzing naar, onder meer, een aantal uitspraken van zittingsplaatsen van deze rechtbank betoogd dat verweerder in zijn beleid ten onrechte eist dat verzoeker middels individuele omstandigheden, die meer inhouden dan enkel de terugkeer uit het westen, aannemelijk maakt er door Al-Shabaab van te worden verdacht te spioneren voor de overheid. Uit het ambtsbericht en andere door hem overgelegde informatie volgt volgens hem dat uit het westen teruggekeerde Somaliërs per definitie als verdacht worden beschouwd en derhalve te vrezen hebben voor aanslagen.
9.
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat verzoeker heeft aangevoerd dat verweerder in diens beleid ten aanzien van het vereiste van geringe indicaties ten onrechte Somalische terugkeerders die afkomstig zijn uit Mogadishu uitsluit. Daartoe voert hij aan dat Al Shabaab weliswaar niet de controle over de gehele stad Mogadishu heeft, maar in elk geval in delen van de stad wel grote invloed uitoefent en ’s nachts feitelijk de controle over delen van de stad heeft. Verzoeker baseert zich daarbij onder meer op de volgende passages in het ambtsbericht:
In sommige districten was er in de verslagperiode sprake van verhoogde dreiging van Al-Shabaab (zie hieronder). Daarnaast is er volgens bronnen meer sprake van willekeurig geweld (ook in het centrum en niet alleen gepleegd door Al-Shabaab), en clan-gerelateerd geweld. (…)
In sommige districten – vooral aan de rand van de stad – was de veiligheidssituatie slecht vanwege de dreiging van Al-Shabaab. Dit gold in de verslagperiode vooral voor de districten Dayniile (vooral het noordelijke deel), Dharkenley, Yaqshid (vooral het noordelijke deel), Karan (delen daarvan) en Heliwa (Hurruwa; vooral in het deel Suqahoiaha). Ook op de Bakara-markt en langs de
Industrial Roadzorgden aanslagen van Al-Shabaab voor een slechte veiligheid.
Naar verluidt oefent Al-Shabaab vooral ’s-nachts de controle uit over deze delen van Mogadishu. Al-Shabaab heeft minder invloed in het centrum van de stad, maar pleegt ook daar nog geregeld aanslagen. Aan de randen van Mogadishu is de aanwezigheid van Al-Shabaab groter en is de veiligheidssituatie ten opzichte van het centrum een stuk slechter.
10.
De vraag of verweerder in het licht van het ambtsbericht en de andere door verzoeker aangehaalde bronnen tot het in WBV 2014/6 neergelegde beleid heeft kunnen komen leent zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voor beoordeling in deze procedure. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek toe te wijzen.
11. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 974 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de voorzieningenrechter niet gebleken.

De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- verbiedt de uitzetting van verzoeker tot op het beroep is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 974.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Vogel, rechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2014.

Rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.