ECLI:NL:RBDHA:2014:12116
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Iraakse verzoeker in verband met veiligheidssituatie in Bagdad
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 september 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een bodemzaak met betrekking tot de asielaanvraag van een Iraakse verzoeker. De verzoeker had op 21 juli 2014 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 23 juli 2014 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) werd afgewezen. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat uitzetting achterwege zou blijven totdat op het beroep was beslist. De zitting vond plaats op 12 september 2014, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. H.M. Schurink-Smit, en de IND werd vertegenwoordigd door drs. J.D. Albarda.
De voorzieningenrechter heeft de aanvraag beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling van de eerdere besluiten rechtvaardigden. De verzoeker had eerder asielaanvragen ingediend die waren afgewezen, en de huidige aanvraag was van gelijke strekking. De voorzieningenrechter concludeerde dat de veiligheidssituatie in Bagdad, waar de verzoeker vandaan komt, niet zodanig was verslechterd dat dit aanleiding gaf om de eerdere besluiten te herzien. De rechter merkte op dat de opmars van IS in Irak niet leidde tot een 15c-situatie, zoals bedoeld in de Definitierichtlijn, en dat de verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd om zijn stellingen te onderbouwen.
Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State.