ECLI:NL:RBDHA:2014:12105

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2014
Publicatiedatum
3 oktober 2014
Zaaknummer
09-818322-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in rug tijdens ruzie in hotel

Op 28 augustus 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 18 mei 2014 in Westland een andere persoon met een mes in de rug heeft gestoken. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd, heeft tijdens de terechtzitting op 14 augustus 2014 bekend dat hij de aangever met een mes heeft gestoken. De rechtbank heeft het incident als volgt vastgesteld: na een ruzie in een hotel heeft de verdachte de aangever, die ook in het hotel verbleef, met een mes in de rug gestoken. De tenlastelegging omvatte de poging tot doodslag, waarbij de officier van justitie stelde dat de verdachte opzettelijk handelde met de aanmerkelijke kans dat hij de aangever zou doden. De verdediging betoogde echter dat er geen sprake was van opzet op de dood, maar van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en vastgesteld dat de aangever als gevolg van de messteek een ernstige verwonding aan zijn rug heeft opgelopen, wat leidde tot een beschadiging van de linkerlong en hevig bloedverlies. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever heeft aanvaard, en dat er derhalve sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op het gezamenlijk handelen met anderen, maar achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 42 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd een zware straf rechtvaardigden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die als gevolg van het bewezenverklaarde feit schade had geleden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht tot betaling van € 862,83, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/818322-14
Datum uitspraak: 28 augustus 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag]1988 te [geboorteplaats],
adres: [adres] te [plaats].
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 14 augustus 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Pronk en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. F.A. Broersma, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 mei 2014 te [plaats], gemeente Westland, tezamen en in vereniging althans alleen, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon (te weten [aangever 1]) van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal in de rug althans de romp althans het lichaam van die [aangever 1] heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Op 18 mei 2014 is[naam] (hierna: aangever) in [plaats], na een ruzie door verdachte met een mes in zijn rug gestoken. [2] Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij aangever éénmaal met een mes in zijn rug heeft gestoken. [3] Het incident vond plaats in een hotel gelegen aan de[adres] te [plaats], waar zowel het slachtoffer als verdachte verbleven.
Over het bovengenoemde, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie. Verdachte is de persoon geweest die aangever met een mes in de rug heeft gestoken. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging in zoverre wettig en overtuigend kan worden bewezen en grondt dat oordeel op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.
Aan de orde is de vraag of verdachte met zijn handelen (voorwaardelijk) opzet had op de dood van aangever en er dus sprake is van een poging doodslag.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte door met een mes in de rug van aangever te steken op een plek in het bovenlichaam waar zich vitale organen bevinden, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij die vitale organen zou raken en dat aangever hierdoor zou komen te overlijden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er in casu, gelet op de jurisprudentie, geen sprake is van een poging tot doodslag, maar van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte aangever weliswaar met een mes gestoken heeft, maar dat het een klein mesje betrof, en dat verdachte hiermee niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat verdachte zou komen te overlijden.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Poging doodslag?
De rechtbank beantwoordt de vraag of verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever heeft gehad bevestigend, en overweegt daartoe als volgt.
Uit een geneeskundige verklaring van 20 mei 2014 van de behandelend arts van het Reinier de Graaf ziekenhuis in Delft, [4] komt naar voren dat aangever als gevolg van de messteek een wond van vier centimeter breed, links aan de achterzijde van zijn thorax (borstholte) heeft opgelopen. Hier moest een thoraxdrain in worden geplaatst. Verdachte heeft verklaard dat zijn linkerlong als gevolg van de messteek is beschadigd. [5] Diverse getuigen die aangever kort na het steekincident zagen, hebben verklaard dat er sprake was van hevig bloedverlies. [6]
De rechtbank stelt vast dat verdachte heeft gestoken op een plek waar zich vitale organen bevinden, namelijk via de rug in de borstholte. Dat aangever ook met de nodige kracht heeft gestoken, leidt de rechtbank voorts af uit de omstandigheid dat als gevolg van dat steken sprake was van beschadiging van de linkerlong en veel bloedverlies. Naar algemene ervaringsregels is de kans dat iemand als gevolg van een krachtig messteek in de borstholte komt te overlijden aanmerkelijk. Dodelijk letsel valt te verwachten.
Uit het ontstane letsel maakt de rechtbank ook op dat het gebruikte mes, dat niet is teruggevonden, anders dan de raadsman heeft aangevoerd, kennelijk lang genoeg was om dit letsel te veroorzaken.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat verdachte door met zo’n mes in de rug van aangever te steken, bewust de aanmerkelijke kans op de dood van aangever heeft aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van dodelijk letsel bij aangever.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte “tezamen en in vereniging” heeft gehandeld en zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een poging heeft gedaan [aangever 1] van het leven te beroven door hem éénmaal met een mes in de rug te steken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 18 mei 2014 te [plaats], gemeente Westland, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon (te weten
[aangever 1]) van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, éénmaal in de rug van die
[aangever 1]heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar zou moeten worden opgelegd, nu het feit volgens hem geen poging doodslag, maar het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel betreft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft met een mes in de rug van het slachtoffer gestoken. Door aldus te handelen heeft verdachte het leven van het slachtoffer op het spel gezet; dat hij niet is komen te overlijden is een omstandigheid die niet aan verdachte is te danken. Dat verdachte, zoals door de verdediging bepleit, hiervoor door het slachtoffer geprovoceerd was, doet hier niets aan af. De rechtbank vindt het zeer kwalijk en zorgelijk dat verdachte zijn ruzie met dit geweld heeft willen beslechten. Daarbij heeft de verdachte met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en diens gevoel van veiligheid in zijn woonomgeving. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hier nog lang lichamelijke en psychische klachten van kunnen ondervinden. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met een uittreksel Justitiële Documentatie betreffende de verdachte van 20 mei 2014, waaruit volgt dat verdachte in Nederland niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de ernst van het feit niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet in het bijzonder op straffen die in soortgelijke zaken opgelegd worden, is de rechtbank van oordeel dat de hoogte van de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf op zich passend is. De rechtbank ziet evenwel aanleiding een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom aan soortgelijke strafbare feiten schuldig te maken.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[aangever 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.162,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. De kosten van ambulancevervoer zijn onderbouwd en dit onderdeel kan worden toegewezen en met betrekking tot het shirt en de blouse is er weliswaar sprake van rechtstreekse schade, maar nu deze posten niet nader zijn onderbouwd, dienen de gevorderde bedragen op de helft te worden begroot en toegewezen. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de vordering voor wat betreft het overige.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat alleen de kosten van het ambulancevervoer kunnen worden toegewezen en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dient te worden afgewezen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de vordering gedeeltelijk is onderbouwd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [aangever 1] rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de post ‘ambulancevervoer’ geheel toewijzen, nu deze post voldoende is onderbouwd.
De rechtbank zal de gevorderde bedragen matigen voor zover deze betrekking hebben op de posten ‘blouse Nike, shirtje Nike, schoenen Adidas en broeken Puma’ (in totaal € 330,00). Nu deze posten niet zijn onderbouwd voor wat betreft de hoogte van de gevorderde bedragen, maar de schade aan deze kledingstukken door het bloedverlies op zichzelf wel aannemelijk is geworden, dienen de desbetreffende bedragen naar redelijkheid te worden vastgesteld. De rechtbank begroot deze posten aldus op 50% van de gevorderde bedragen en zal ze tot die hoogte toewijzen, te weten in totaal € 165,00.
Ten aanzien van de overige posten zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, nu deze posten onvoldoende zijn onderbouwd.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 862,83, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 mei 2014 (de pleegdatum van het bewezenverklaarde feit). De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 862,83, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 mei 2014, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 1].

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
42 (tweeënveertig) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) MAANDEN,niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[aangever 1]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 862,83, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 mei 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij
[aangever 1]gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij
[aangever 1]voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 862,83, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 mei 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 1];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 17 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij
[aangever 1]de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij
[aangever 1]in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.N. Pabbruwe, voorzitter,
mrs. M.L. Harmsen en A.P. Sno, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Schaap, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 augustus 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [procesverbaalnummer], van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 129).
2.Proces-verbaal van verhoor benadeelde ([aangever 1]), p. 56.
3.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 14 augustus 2014.
4.Een geschrift, te weten een ‘geneeskundige verklaring’, d.d. 20 mei 2014.
5.Proces-verbaal van verhoor benadeelde ([aangever 1]), p. 57.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige], p. 75 en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige], p. 78.