ECLI:NL:RBDHA:2014:11928
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Wachtgeldtoekenning en rechtspositie defensiepersoneel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een voormalig ambtenaar van het ministerie van Defensie, en de minister van Defensie. De eiser had in 2013 eervol ontslag gekregen en had een aanvraag voor wachtgeld ingediend, welke was goedgekeurd tot 1 mei 2021. Echter, de eiser was van mening dat het wachtgeld ten onrechte eindigde op 65-jarige leeftijd, terwijl de AOW-gerechtigde leeftijd was opgeschoven naar 67 jaar. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld, waarbij verweerder stelde dat de Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad) van toepassing was en dat de rechtspositie van defensiepersoneel anders was dan die van rijksambtenaren.
De rechtbank overwoog dat de eiser op de hoogte had moeten zijn van zijn rechtspositie en dat het opschuiven van de AOW-gerechtigde leeftijd geen invloed had op de toepassing van de Wbad. De rechtbank concludeerde dat er geen strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur en dat de eiser geen gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen aan een circulaire van de minister van Wonen en Rijksdienst. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen veroordeling van de proceskosten opgelegd.
De uitspraak benadrukt de scheiding tussen de rechtspositie van defensiepersoneel en rijksambtenaren, en bevestigt dat de regels omtrent wachtgeld niet automatisch aangepast worden aan veranderingen in de AOW-leeftijd. De eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.