ECLI:NL:RBDHA:2014:11928

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
30 september 2014
Zaaknummer
SGR 14_3394
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wachtgeldtoekenning en rechtspositie defensiepersoneel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een voormalig ambtenaar van het ministerie van Defensie, en de minister van Defensie. De eiser had in 2013 eervol ontslag gekregen en had een aanvraag voor wachtgeld ingediend, welke was goedgekeurd tot 1 mei 2021. Echter, de eiser was van mening dat het wachtgeld ten onrechte eindigde op 65-jarige leeftijd, terwijl de AOW-gerechtigde leeftijd was opgeschoven naar 67 jaar. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld, waarbij verweerder stelde dat de Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad) van toepassing was en dat de rechtspositie van defensiepersoneel anders was dan die van rijksambtenaren.

De rechtbank overwoog dat de eiser op de hoogte had moeten zijn van zijn rechtspositie en dat het opschuiven van de AOW-gerechtigde leeftijd geen invloed had op de toepassing van de Wbad. De rechtbank concludeerde dat er geen strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur en dat de eiser geen gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen aan een circulaire van de minister van Wonen en Rijksdienst. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen veroordeling van de proceskosten opgelegd.

De uitspraak benadrukt de scheiding tussen de rechtspositie van defensiepersoneel en rijksambtenaren, en bevestigt dat de regels omtrent wachtgeld niet automatisch aangepast worden aan veranderingen in de AOW-leeftijd. De eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/3394

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], [land], eiser

(gemachtigde: mr. A.H. Klein Hofmeijer),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mrs. D.E. Holtrigter en H. Hendriks).

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2013 (primaire besluit) heeft verweerder aan eiser wachtgeld toegekend tot 1 mei 2021. Bij besluit van 17 maart 2014 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2014.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Bij besluit van 19 augustus 2013 is eiser eervol ontslag verleend. Eiser heeft gebruik gemaakt van de remplaçantenregeling. Op 15 september 2013 heeft eiser een aanvraag voor wachtgeld ingediend.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het recht op wachtgeld op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad) geldt tot de leeftijd van 65 jaar. Nu eiser is geboren op 13 april 1956 is het wachtgeld toegekend tot 1 mei 2021.
Eiser kan zich niet verenigen met de einddatum. Hij stelt zich op het standpunt dat ten onrechte geen aansluiting is gezocht bij het Rijkswachtgeldbesluit 1959, waarbij de AOW-gerechtigde leeftijd is opgeschoven tot 67 jaar. Het wachtgeld zou daarom toegekend moeten worden tot 1 mei 2023.
In artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wbad is bepaald dat het recht op wachtgeld eindigt met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Zoals verweerder terecht heeft overwogen is de rechtspositie van defensiepersoneel, op wie de Wbad van toepassing is, afgescheiden van de rijksambtenaren, op wie het Rijkswachtgeldbesluit van toepassing is. Mede gelet op het feit dat het ABP-pensioen nog steeds kan ingaan bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, vormt het opschuiven van de AOW-gerechtigde leeftijd naar 67 jaar geen beletsel voor het ongewijzigd van toepassing laten zijn van de Wbad.
Niet kan worden geoordeeld dat sprake is van strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur. Eiser heeft zelf op de leeftijd van 57 jaar ontslag met recht op wachtgeld aangevraagd en van hem kan worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van zijn rechtspositie. Er zijn al tijden gesprekken gaande over opschuiven van de AOW-leeftijdsgrens. Hij had daarbij advies kunnen inwinnen.
Dit geldt ook ten aanzien van het door eiser gestelde AOW-gat, namelijk dat het recht op wachtgeld eindigt bij 65 jaar, terwijl het recht op AOW eerst bij 67 jaar ontstaat. Daarbij valt verder niet in te zien dat eiser niet zelf nog eventueel (parttime) arbeid kan gaan verrichten om het gat op te vullen of gebruik kan maken van de mogelijkheid om tijdelijk te kiezen voor een hoger pensioen, zoals door verweerder is toegelicht ter zitting.
Verder kan eiser geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen aan de circulaire van 20 september 2013 van de minister van Wonen en Rijksdienst. Uit deze circulaire volgt immers niet dat is bedoeld op te nemen dat de betrokken ambtenaar recht heeft op wachtgeld tot de AOW-gerechtigde leeftijd, maar dat is afgesproken dat het Wachtgeldbesluit 1959 zal worden aangepast in verband met de verhoging van de AOW-leeftijd.
Evenmin is sprake van een toezegging dat in een situatie als die van eiser gebruik zou worden gemaakt van de hardheidsclausule. Zoals verweerder heeft toegelicht is er overleg gaande met de centrales van overheidspersoneel om voor betrokkenen met een AOW-gat van meer dan 3 maanden naar een structurele oplossing te zoeken, waarbij is besproken dat hierbij de brede discussie over de pensioen en- diensteinderegelingen wordt betrokken. Tot die tijd worden geen individuele regelingen getroffen.
Het beroep is gelet hierop ongegrond.
Geen aanleiding wordt gezien tot een veroordeling van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank :
- verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.