ECLI:NL:RBDHA:2014:11901

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2014
Publicatiedatum
30 september 2014
Zaaknummer
09/818508-14 (09/720958-12 tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van ambtenaren en bedreiging met verkrachting

Op 1 oktober 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere geweldsdelicten, waaronder mishandeling van ambtenaren en bedreiging met verkrachting. De feiten vonden plaats in juni 2014, waarbij de verdachte op 10 juni in Alphen aan den Rijn een hoofdagent van de politie mishandelde door deze meermalen in het gezicht te slaan. Tevens vernielde hij goederen die toebehoorden aan de agent. Op dezelfde dag bedreigde hij een vrouw met verkrachting en andere geweldsdelicten, waarbij hij dreigend met een mes en andere voorwerpen voor haar stond. Op 11 juni mishandelde hij opnieuw een brigadier van de politie in het Groene Hart Ziekenhuis en vernielde hij eigendommen van het ziekenhuis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat hij ten tijde van de feiten leed aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De rechtbank gelastte de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal één jaar. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank concludeerde dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar was en dat de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis noodzakelijk was om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/818508-14 (09/720958-12 tul)
Datum uitspraak: 1 oktober 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats],
adres: [adres],
thans gedetineerd in [locatie]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 17 september 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Stolk en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. K.P. Mandos, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter zitting – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 juni 2014 te Alphen aan den Rijn, opzettelijk een ambtenaar, te weten hoofdagent van politie Hollands Midden (eenheid Den Haag) [slachtoffer], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen met de vuist in het gezicht heeft geslagen/gestompt, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 10 juni 2014 te Alphen aan den Rijn opzettelijk en wederrechtelijk goederen, te weten een spreeksleutel (althans het snoer/draad van de spreeksleutel) en/of breekketting van een politielegitimatie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan hoofdagent van politie Hollands Midden (eenheid Den Haag)[slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk deze voorwerpen kapot te trekken;
3.
hij op of omstreeks, althans in de periode van 09 juni 2014 tot en met 10 juni 2014 te Alphen aan den Rijn, meermalen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met verkrachting en/of enig misdrijf tegen het leven en/of zware mishandeling door
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer 2] gezegd "Vuile kankerhoer, ik ga je neuken! Laat me je neuken dan! Ik ga je verkrachten!"
en/of heeft hij gedreigd haar te slaan
en/of heeft hij (meermalen) een (vlees)mes gepakt en deze dreigend voor haar
gehouden en/of tegen haar keel gehouden/gezet en/of een schaar en/of
kaasschaaf dreigend voor haar gehouden;
4.
hij op of omstreeks 11 juni 2014 te Gouda, in het Groene Hart Ziekenhuis, opzettelijk een ambtenaar, te weten brigadier van politie Hollands Midden (eenheid Den Haag) [slachtoffer 3], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met de vuist in het gezicht heeft geslagen/gestompt, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
5.
hij op of omstreeks 11 juni 2014 te Gouda, in het Groene Hart Ziekenhuis, opzettelijk en wederrechtelijk goederen, te weten twee, althans een of meer ruiten/ramen en/of twee, althans een of meer schilderijtjes en/of een separatierails en/of twee, althans een of meer glazen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Groene Hart Ziekenhuis, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk
een voorwerp (pot) door die ruit(en)/ra(a)m(en) heen te gooien en/of die separatierails van de muur/het plafond af te trekken en/of die/dat schilderijtje(s) en/of gla(s)zen kapot te gooien of anderzins te vernielen;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 tot en met 5 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Wat betreft feit 1, feit 2 en feit 4 merkt hij op dat de processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [slachtoffer 3] en [slachtoffer] op ambtseed door opsporingsambtenaren zijn opgemaakt en op grond van artikel 344, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering bijzondere bewijskracht hebben. Hieraan doet niet af dat de verbalisanten zelf slachtoffer in die zaken waren.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten 1 en 4 wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Aan de processen-verbaal van bevindingen die zijn opgesteld door [slachtoffer] en [slachtoffer 3] komt geen bijzondere bewijslast zoals neergelegd in artikel 344, lid 2, Wetboek van Strafvordering toe, omdat hun relaas (mede) ziet op hetgeen zij als slachtoffer van mishandeling hebben waargenomen, van welke mishandelingen namens hen aangifte is gedaan. Hierdoor is het mogelijk dat hun waarnemingen zijn vertekend en hun processen-verbaal onvoldoende objectief zijn. Nu ten aanzien van deze feiten verder geen bewijsmiddelen voorhanden zijn, dient verdachte van deze feiten te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte zich niet van zijn handelen bewust is geweest, zodat er niet gesproken kan worden opzet. Dit brengt met zich mee dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot feit 3 aangevoerd dat verdachte zich niets meer van de bedreigingen kan herinneren en het feit heeft ontkend. Bovendien is de raadsvrouw van mening dat de aangifte onvoldoende door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund, zodat verdachte ook van dit feit dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
De raadsvrouw heeft terzake van feit 5 naar voren gebracht dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde vastgeketend zat aan het ziekenhuisbed zodat hij de vernielingen niet kan hebben gepleegd. Verdachte dient eveneens van dit feit te worden vrijgesproken.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.3.1
Feit 1 en feit 2
Aangifte
Op 11 juni 2014 heeft [aangever] namens [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) aangifte gedaan van mishandeling en vernieling [2] . In de aangifte wordt verwezen naar het door [slachtoffer] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen [3] .
Proces-verbaal van bevindingen
Op 10 juni is er een melding bij de politie binnengekomen dat er een jongen voor de deur van een woning aan de [adres] te Alphen aan de Rijn stond en dat hij de bewoners zou bedreigen [4] . [slachtoffer] en verbalisant [verbalisant] hebben verdachte aangetroffen in het appartementencomplex. In eerste instantie was verdachte emotioneel maar rustig. Verdachte vertelde dat de bewoner van [adres] [vriend van verdachte] is genaamd, dat hij zijn beste vriend is maar dat hij diens vriendin haat, waarbij hij heeft verklaard dat zij de duivel is [5] . Op een gegeven moment is verdachte de trap opgelopen met de mededeling dat hij met [vriend van verdachte] wilde praten. [slachtoffer] heeft geprobeerd verdachte hier vanaf te houden en is hem, toen verdachte niet luisterde, achterna gelopen. Toen verdachte op de deur van het appartement ging bonken heeft [slachtoffer] verdachte verzocht met het bonken op te houden. Verdachte draaide zich daarop om, zette een stap in de richting van [slachtoffer] en gaf hem opzettelijk een harde vuistslag in het gezicht, ongeveer ten hoogte van zijn linker lip [6] . De vuistslag deed hem behoorlijk pijn. Gezien het rustige gesprek kwam de klap kwam erg onverwachts. [slachtoffer] heeft vervolgens geprobeerd verdachte aan te houden en greep daartoe zijn arm vast. Verdachte gaf [slachtoffer] opnieuw met kracht een vuistslag in het gezicht, ter hoogte van zijn linker jukbeen. Hierop heeft [slachtoffer] verdachte naar de grond gewerkt. [slachtoffer] heeft gerelateerd dat hij verdachte tijdens de worsteling niet heeft geslagen of geschopt. [slachtoffer] hoorde verdachte onder meer schreeuwen ‘dit kan kapot, dit kan kapot’. [slachtoffer] heeft gezien hoe verdachte het draadje van de spreeksleutel pakte en dit met kracht stuk trok. Vervolgens pakte hij de breekketting van [slachtoffer]’s politielegitimatie en trok ook deze kapot [7] .
Bewijskracht
De rechtbank overweegt dat het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt op
10 juni 2014 door [slachtoffer], afkomstig is van een politiefunctionaris met een opsporingsbevoegdheid. Aangenomen moet worden dat opsporingsambtenaren getrainde waarnemers zijn, die op objectieve wijze alles vastleggen wat voor de beoordeling van mogelijk strafbaar handelen relevant kan zijn. In het onderhavige geval heeft de verbalisant op ambtseed verslag gedaan van zijn eigen bevindingen en waarnemingen aangaande de feiten en omstandigheden. De wet verhindert niet dat een opsporingsambtenaar eigenhandig een proces-verbaal opmaakt van het strafbare feit waardoor hij zelf getroffen wordt. De rechtbank ziet ook overigens in dit geval geen aanleiding voor het oordeel dat het relaas van verbalisant [slachtoffer] niet een objectieve weergave van de feiten en omstandigheden behelst. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan het proces-verbaal van bevindingen opgesteld door [slachtoffer] bijzondere bewijslast toekomt zoals bedoeld in artikel 344, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank verwerpt dan ook het in dit verband gevoerde verweer.
Getuige
Verbalisant [verbalisant] heeft, toen zij boven kwam om [slachtoffer] te hulp te schieten, gezien hoe verdachte tijdens de worsteling met zijn rechtervuist richting het gezicht van [slachtoffer] sloeg [8] . Voorts heeft zij gezien dat verdachte de breekketting met legitimatie en het oortje van de portofoon kapot heeft getrokken.
Opzet
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte geen opzet had op het vernielen van de ketting en de spreeksleutel. De rechtbank overweegt dat in het schreeuwen ‘dit kan kapot, dit kan kapot’ en de daarop volgende handeling van het daadwerkelijke kapot trekken van de ketting en de spreeksleutel besloten ligt dat verdachte opzet had op de vernieling. De rechtbank verwerpt het verweer.
Medische verklaring
Uit de medische verklaring komt naar voren dat de arts bij [slachtoffer] een gezwollen linker bovenlip en een kleine snijwond aan de binnenkant van de mond heeft geconstateerd [9] .
Conclusie
Op grond van vorenstaande redengevende inhoud van de bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten is verwezen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening en dat hij de ketting met legitimatie en de spreeksleutel heeft vernield.
3.3.2
Feit 3
aangifte
[slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) heeft aangifte gedaan van bedreiging door verdachte [10] . [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte, die door haar vriend [vriend van verdachte] in huis was genomen, haar in de nacht van 8 op 9 juni 2014 meerdere malen heeft bedreigd waarvan tweemaal met een mes. Op dat moment was zij was met verdachte, haar vriend [vriend van verdachte] en zwager in de woonkamer. Verdachte heeft lange tijd tegen haar staan schelden en tieren, en maakte haar uit voor kankerhoer en de duivel [11] . Om ongeveer 01:00 is verdachte voor [slachtoffer 2] gaan staan terwijl hij zei: ‘Vuile kankerhoer, ik ga je neuken, laat me je neuken dan. Ik ga je verkrachten’. Toen zij zei dat hij moest ophouden, zei hij: ‘Ik ga je slaan hoor’. Even later kwam verdachte weer voor [slachtoffer 2] staan, maar dit keer met een vleesmes in zijn hand. Verdachte heeft vervolgens het mes op de keel van [slachtoffer 2] gezet. [vriend van verdachte] en de zwager zijn haar onmiddellijk te hulp geschoten en hebben verdachte het huis uitgezet. Na enige tijd hebben ze verdachte weer binnengelaten.
[slachtoffer 2] hoorde in de slaapkamer hoe hij bleef herhalen dat zij een kankerhoer, kankerslet en de duivel was. Omdat zij hem wilde aanspreken op zijn gedrag, is [slachtoffer 2] naar verdachte toegelopen. In de gang kwamen zij elkaar tegen. Verdachte had op dat moment een schaar, een vleesmes, een broodmes en een kaasschaaf in zijn handen. Hij richtte het vleesmes weer richting [slachtoffer 2] [12] .
Proces-verbaal van bevindingen
[vriend van verdachte] heeft gesproken met de politie [13] . [vriend van verdachte] heeft verklaard dat verdachte bij hem logeerde en dat verdachte zei dat [slachtoffer 2] de duivel was. Verdachte zocht steeds de confrontatie met haar en op 9 juni 2014 hield hij ineens een groot koksmes voor de keel van [slachtoffer 2]. [vriend van verdachte] was bij de bedreigingen van [slachtoffer 2] door verdachte aanwezig. Nadat hij eerst met zijn zwager verdachte de deur uit had gezet en hem weer had binnengelaten, ging het later in de nacht nog een keer fout.
Getuige
[jongerenwerker] heeft bij de politie verklaard dat hij als jongerenwerker verdachte, [slachtoffer 2] en [vriend van verdachte] kent. [jongerenwerker] heeft verklaard dat zijn vriendin, D. van Westen, in de ochtend van 10 juni 2014 al een aantal sms’jes van [slachtoffer 2] en [vriend van verdachte] had ontvangen waarin zij aangaven dat verdachte zeer bedreigend was, vooral richting [slachtoffer 2]. Zij waren erg bang voor verdachte. [jongerenwerker] zelf heeft die ochtend soortgelijke sms’jes ontvangen.
Conclusie
Op grond van vorenstaande redengevende inhoud van de bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten is verwezen, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 2] meermalen heeft bedreigd met verkrachting, enig misdrijf gericht tegen het leven en zware mishandeling.
3.3.3
Feit 4
Aangifte.
Op 11 juni 2014 heeft [aangever] namens [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3]) aangifte gedaan van mishandeling [14] . In de aangifte wordt verwezen naar het door [slachtoffer 3] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen [15] .
Proces-verbaal
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij 11 juni 2014 de ziekenhuiskamer, waar verdachte was opgenomen, binnenging omdat hij hoorde dat verdachte aan het schreeuwen was [16] .
Toen [slachtoffer 3] op verdachte toeliep en zei dat hij er was om hem te helpen, gaf verdachte onverwachts met zijn rechtervuist een klap op het linker jukbeen van [slachtoffer 3]. [slachtoffer 3] voelde dat dit pijn deed.
Verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer 3] alleen een duw heeft gegeven, verdachte heeft ontkend dat hij een vuistslag heeft gegeven in het gezicht van [slachtoffer 3].
Conclusie
De rechtbank heeft hierboven onder 3.3.1 overwogen dat een proces-verbaal van bevindingen dat op ambtseed is opgemaakt door een opsporingsambtenaar op grond van artikel 344, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering een bijzondere bewijskracht toekomt, ook als het gaat om een feit waarvan hij zelf slachtoffer is en waarvan (namens hem) aangifte is gedaan.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het relaas van verbalisant [slachtoffer 3] niet een objectieve weergave van de feiten en omstandigheden behelst.
De rechtbank acht dan ook op grond van vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuldig is aan mishandeling van [slachtoffer 3] gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
3.3.4
Feit 5
Aangifte
Op 11 juni 2014 is namens het Groene Hart Ziekenhuis aangifte gedaan van vernieling door verdachte [17] . De vernieling betrof twee ruiten, welke waren vernield met een plastic pot die eveneens in de kamer stond. Verder was de separatierails uit de muur en uit het plafond getrokken, waren twee schilderijtjes van de muur getrokken en op de grond kapot gegooid, en waren er twee glazen kapot gegooid.
Proces-verbaal van bevindingen
Verbalisant[verbalisant] heeft verklaard dat hij in de nacht van 11 juni 2014, vanaf ongeveer 04:00 uur, samen met een collega in het Groene Hart Ziekenhuis te Gouda was om verdachte te bewaken [18] . Verdachte was met één arm aan het bed geboeid omdat hij eerder die avond een arts had bedreigd. Verdachte was erg onrustig, eerst schreeuwde hij alleen. Toen het geluid van glasgerinkel uit de kamer kwam is verbalisant de kamer ingelopen. Bij binnenkomst zag de verbalisant dat het bed van verdachte scheef in de kamer stond en dat een ruit van dubbelglas links in de kamer aan de binnenkant gebarsten was. Onder het raam lag een kunststof voorwerp. Later in de nacht was weer gerinkel van glas in de kamer te horen. Verbalisant zag dat de ruit rechts in de kamer aan de binnen- en buitenzijde beschadigd was. De verbalisant zag dat er barsten in de ruit waren en dat er glasscherven op de grond lagen. Nog later in de nacht hoorde verbalisanten krakende geluiden uit de kamer van verdachte komen. Bij binnenkomst zagen verbalisanten dat verdachte op zijn bed stond en met zijn vrije hand de boven het bed aanwezige gordijnrails vasthield. De gordijnrails hing half los. De verbalisant heeft geconstateerd dat ten tijde van al de drie incidenten niemand anders dan verdachte aanwezig was in de kamer. Dat verdachte alleen in de kamer was en dat de kamer onbeschadigd was eerder in de nacht wordt eveneens gerelateerd door verbalisant[verbalisant] [19] .
Conclusie
Op grond van vorenstaande redengevende inhoud van de bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten is verwezen, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte vernielingen in het ziekenhuis heeft gepleegd.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 10 juni 2014 te Alphen aan den Rijn, opzettelijk een ambtenaar, te weten hoofdagent van politie Hollands Midden (eenheid Den Haag) [slachtoffer], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen met de vuist in het gezicht heeft gestompt, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 10 juni 2014 te Alphen aan den Rijn opzettelijk en wederrechtelijk goederen, te weten een spreeksleutel (althans het snoer/draad van de spreeksleutel) en breekketting van een politielegitimatie toebehorende aan hoofdagent van politie Hollands Midden (eenheid Den Haag)[slachtoffer], heeft vernield door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk deze voorwerpen kapot te trekken;
3.
hij in de periode van 09 juni 2014 tot en met 10 juni 2014 te Alphen aan den Rijn, meermalen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met verkrachting, enig misdrijf tegen het leven en zware mishandeling
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer 2] gezegd "Vuile kankerhoer, ik ga je neuken! Laat me je neuken dan! Ik ga je verkrachten!"
en heeft hij gedreigd haar te slaan
en heeft hij (meermalen) een (vlees)mes gepakt en deze dreigend voor haar
gehouden en tegen haar keel gezet en een schaar en kaasschaaf dreigend voor haar gehouden;
4.
hij op 11 juni 2014 te Gouda, in het Groene Hart Ziekenhuis, opzettelijk een ambtenaar, te weten brigadier van politie Hollands Midden (eenheid Den Haag) [slachtoffer 3], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met de vuist in het gezicht heeft gestompt, waardoor voornoemde ambtenaar pijn heeft ondervonden;
5.
hij op 11 juni 2014 te Gouda, in het Groene Hart Ziekenhuis, opzettelijk en wederrechtelijk goederen, te weten twee ruiten en twee schilderijtjes en een separatierails en twee glazen toebehorende aan het Groene Hart Ziekenhuis, heeft vernield en onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk een voorwerp door die ruiten heen te gooien en die separatierails van de muur/het plafond af te trekken en die schilderijtjes en glazen kapot te gooien of anderszins te vernielen.

5.De strafbaarheid van de feiten

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 betoogd dat vrijspraak van dit feit dient te volgen omdat er sprake is geweest van een noodweersituatie. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte naar boven liep om te praten met zijn vriend [vriend van verdachte]. De verbalisant, die achter hem aan naar boven was gelopen, hield verdachte tegen en pakte hem beet. Hierop heeft verdachte in een reactie om zich te bevrijden de agent in het gezicht geslagen. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat uit het dossier niet blijkt wie als eerste een klap heeft gegeven. Het zou dus ook kunnen dat verdachte als eerste een klap heeft gekregen en dat hij uit noodweer heeft teruggeslagen, aldus de raadsvrouw.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er op geen enkel moment sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding of onmiddellijk dreigend gevaar. De agent heeft enkel uit hoofde van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening getracht om verdachte onder controle te krijgen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk is dat er omstandigheden aanwezig waren waardoor het noodzakelijk was dat verdachte zich verdedigde. De verbalisant heeft slechts uit hoofde van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening getracht om verdachte onder controle te krijgen. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen sprake geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijk aanranding van verdachte dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanval. De rechtbank verwerpt het verweer.
Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van feit 2 uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

6.De strafbaarheid van de verdachte

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde verdachte wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend en gevorderd dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft namens verdachte verklaard dat hij niet ontoerekeningsvatbaar is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van een pro justitia-rapport van K. Somers, psychiater in opleiding onder supervisie van B. van der Hoorn, psychiater (NRGD), d.d. 1 september 2014 en een pro justitia-rapport van drs. W.J.L. Lander, klinisch psycholoog, d.d. 29 augustus 2014. Beide deskundigen concluderen dat bij verdachte ten tijde van het gepleegde feit sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens in de zin van een paranoïde psychotisch toestandsbeeld. De psychiater concludeert dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde psychotisch was. Hij had paranoïde wanen en grootheidswanen. Tevens was verdachte onder invloed van cannabis. Het psychotische beeld met paranoïde wanen en grootheidswanen overheerste het denken en handelen van verdachte volledig. Verdachte kon, en kan nog steeds niet, het ontoelaatbare van zijn handelen inzien. De psycholoog concludeert dat de ziekelijke stoornis van de geestesvermogens en de zwakbegaafdheid de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte hebben beïnvloed. Verdachte was hierdoor geagiteerd, paranoïde en had het idee dat hij benadeeld werd. Verdachte heeft daardoor zijn agressieve impulsen niet meer onder controle kunnen houden en heeft de aangevers bedreigd en mishandeld. Waarschijnlijk is er sprake geweest van overmatig middelen gebruik en het is mogelijk dat dit de agitatie en agressie heeft versterkt. Beide deskundigen concluderen dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
De rechtbank kan zich verenigen met de hiervoor vermelde bevindingen en conclusies, maakt deze tot de hare en zal verdachte ontoerekeningsvatbaar verklaren.

7.De maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis dient te worden opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair tegen oplegging van de maatregel verzet. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten niet in een psychose verkeerde. Verdachte heeft aangegeven niet ontoerekeningsvatbaar te zijn, maar hij vermoedt dat [slachtoffer 2] iets in zijn drankje heeft gedaan waardoor zijn handelen is beïnvloed. De raadvrouw wijst erop dat het op het moment goed gaat met verdachte. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte weliswaar inziet hulp en behandeling nodig te hebben maar dat hij opziet tegen de duur van de maatregel en vooral bang is dat hij onder dwang medicijnen met ongewenste bijwerkingen zal krijgen. De raadsvrouw verzoekt om, mocht de rechtbank tot het opleggen van de maatregel besluiten, te bewerkstelligen dat de plaatsing in de kliniek zo snel mogelijk zal plaatsvinden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van twee agenten. De mishandeling heeft bij de agenten een grote impact gehad omdat zij op dat moment verdachte probeerde te helpen waardoor zij er niet op waren voorbereid dat verdachte hen met de vuist in het gezicht zou stompen. Voorts heeft verdachte een vrouw eerst verbaal bedreigd en vervolgens haar een mes op de keel gezet. Later die avond is hij nogmaals dreigend tegenover haar gaan staan met een mes, schaar en kaasschaaf in de hand. Met zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, hetgeen voor haar zeer beangstigend moet zijn geweest.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 juni 2014, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde pro justitia-rapporten van de rapporteurs K. Somers en W.J.L. Lander.
De psychiater meent dat het risico op agressief gedrag vanuit paranoïde wanen hoog is. Daarnaast heeft verdachte geen ziektebesef en weigert hij het grootste deel van de tijd zijn medicatie. Het risico op recidive wordt derhalve hoog ingeschat als verdachte niet adequaat wordt behandeld. Er is sprake van een psychotische stoornis NAO, ADHD en cannabisafhankelijkheid in vroege gedwongen remissie. Tevens is er sprake van zwakbegaafdheid. Differentiaal diagnostisch wordt er gedacht aan een ontwikkelende schizofrenie of schizoaffectieve stoornis. Verdachte kan het ontoelaatbare van zijn handelen niet inzien. Het cannabisgebruik was in de periode voorafgaand aan de detentie toegenomen. Daarnaast heeft verdachte geen dagbesteding en geen huisvesting. Het steunsysteem is beperkt. Deze factoren compliceren het beloop van de behandeling. Geadviseerd wordt verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis, zoals een FPA, op te leggen voor de duur van 1 jaar met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.
Tijdens het onderzoek door de psycholoog zijn duidelijke aanwijzingen gevonden voor een psychotisch toestandsbeeld. Verdachte maakt een ongestructureerde indruk en de realiteitstoetsing is ernstig verstoord. Zijn gedachtegang is moeilijk te volgen en er is sprake van waanideeën. Verdachte is hierbij achterdochtig, heeft hoogmoedsideeën en bizarre belevingen. Er is sprake van de psychotische stoornis NAO en zwakbegaafdheid. Tevens is er bij dit psychotische toestandsbeeld sprake van excessief vijandig gedrag. Het risico op gewelddadig gedrag wordt als hoog beoordeeld. Op basis van de klinische indrukken wordt de kans op recidive als hoog geschat indien verdachte geen juiste behandeling krijgt. Verdachte heeft geen ziektebesef en geen ziekte-inzicht. Om recidive te voorkomen dient betrokken langdurig en intensief te worden behandeld in het kader van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. Gestart dient te worden met een klinische fase. Gezien de kans op agressie-incidenten dient deze behandeling plaats te vinden op een forensische afdeling met een duidelijke structuur en een verhoogd beveiligingsniveau.
De rechtbank heeft eveneens kennis genomen van het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Palier d.d. 21 augustus 2014. De reclassering kan zich vinden in de conclusies van beide NIFP rapportages dat verdachte niet toerekeningsvatbaar is. De psychotische stoornis wordt niet door verdachte erkend waardoor hij het niet noodzakelijk vindt medicatie in te nemen. De kans op recidive wordt dan ook hoog geschat. Een behandeling in een vrijwillig kader lijkt thans niet haalbaar omdat verdachte zijn problematiek niet erkent. De reclassering conformeert zich aan de pro justitia-adviezen over plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis.
De rechtbank kan zich verenigen met de hier voor vermelde bevindingen en conclusies en maakt deze tot de hare.
Gelet op de ernst van de psychiatrische en psychologische problematiek, de ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte, de verhoogde kans op recidive, het volledig ontbreken van enig ziektebesef bij verdachte en het belang dat verdachte dient te worden behandeld en vaststellend dat verdachte gevaarlijk is voor de algemene veiligheid van personen of goederen, acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde en door de deskundigen geadviseerde maatregel tot plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar passend en geboden.

8.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 350,00 en tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] tot een bedrag van € 300,00.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 350,00, subsidiair 7 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] en tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 300,00, subsidiair 6 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3].
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen dienen te worden afgewezen, nu zij vrijspraak van de feiten heeft bepleit.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 350,00, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank acht deze vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 150,00, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 10 juni 2014 is ontstaan.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De vordering tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel wordt afgewezen nu verdachte niet zal worden veroordeeld tot een straf.
[slachtoffer 3], heeft zich eveneens als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 300,00, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank acht deze vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 150,00, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 11 juni 2014 is ontstaan.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De vordering tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel wordt afgewezen nu verdachte niet zal worden veroordeeld tot een straf.

9.De inbeslaggenomen goederen

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage C aan dit vonnis is gehecht) onder 1 en 2 genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten is aangetroffen en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

10.De vordering tenuitvoerlegging

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank d.d. 8 mei 2013 voorwaardelijk opgelegde taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 36 uren, subsidiair 18 dagen vervangende hechtenis.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft zich niet uitgelaten over de vordering tot tenuitvoerlegging.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen nu zij verdachte ontoerekeningsvatbaar heeft geacht voor de hem tenlastegelegde feiten en aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor duur van 1 jaar zal opleggen.

11.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36b, 36d, 37, 57, 285, 300, 304, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.De beslissing

De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 en 4:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2 en 5:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
bedreiging met verkrachting, enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en ontslaat hem van alle rechtsvervolging;
gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal één (1) jaar;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
[slachtoffer], een bedrag van € 150,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 juni 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
[slachtoffer 3], een bedrag van € 150,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 juni 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen voor het overige af;
wijst af de vorderingen tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, te weten: 1 stk zakmes, kl: zilver;
1 stk Stanleymes;
wijst af de vordering tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van deze rechtbank d.d. 8 mei 2013, gewezen onder parketnummer 09/720958-12, te weten: taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 36 uren, subsidiair 18 dagen vervangende hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.F. Mewe, voorzitter,
mrs. A.P. Pereira Horta en D.E. Alink, rechters
in tegenwoordigheid van mr. B. d’Arnaud Gerkens, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van een bundel processen-verbaal van de regiopolitie Hollands Midden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 55).
2.Proces-verbaal aangifte, pg. 18.
3.Proces-verbaal van bevindingen, pg. 20-23.
4.Proces-verbaal van bevindingen, pg. 20.
5.Proces-verbaal van bevindingen, pg. 21.
6.Proces-verbaal van bevindingen, pg. 21.
7.Proces-verbaal van bevindingen, pg. 22.
8.Proces-verbaal van bevindingen, pg 47.
9.Een geschrift, zijnde een medische verklaring, pg. 24.
10.Proces-verbaal aangifte, pg. 30-32.
11.Proces-verbaal aangifte, pg. 31.
12.Proces-verbaal van bevindingen pg. 32
13.Processen-verbaal van bevindingen, pg. 47 en 50-51;
14.Proces-verbaal aangifte, pg. 26;
15.Proces-verbaal van bevindingen, pg. 28-29;
16.Proces-verbaal van bevindingen, pg. 28.
17.Proces-verbaal van aangifte, pg. 34-35.
18.Proces-verbaal van bevindingen, pg. 59-60.
19.Proces-verbaal van bevindingen, pg. 61.