In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 september 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor een medische behandeling van een minderjarige, ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden. De minderjarige, geboren in 2013, verblijft in een orthopedagogisch behandelcentrum en is onder toezicht gesteld. De moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent, heeft geweigerd toestemming te geven voor de voorgestelde medische behandeling, die onder andere vrijheidsbeperkende maatregelen omvatte.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het verzoekschrift en het verweerschrift van de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Tijdens de zitting op 8 september 2014 is de zaak met gesloten deuren behandeld. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige structureel wordt blootgesteld aan vrijheidsbeperkende maatregelen, wat aanleiding gaf tot de vraag of deze maatregelen onder de definitie van medische behandeling vallen volgens artikel 1:264 van het Burgerlijk Wetboek.
De kinderrechter oordeelt dat vrijheidsbeperkende maatregelen zoals isolatie en het afsluiten van deuren in het algemeen niet onder de term 'medische behandeling' vallen. De kinderrechter benadrukt dat er een sterke motiveringsplicht rust op de verzoeker, gezien het vrijheidsbenemende karakter van de maatregelen. Aangezien de kinderrechter van oordeel is dat er geen sprake is van een medische behandeling, komt zij niet toe aan de beoordeling van de noodzaak van de behandeling om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarige te voorkomen.
De kinderrechter heeft daarom het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor de medische behandeling afgewezen. Deze beschikking is gegeven door mr. M. Dam en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Tegen deze beschikking kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.