ECLI:NL:RBDHA:2014:11885

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2014
Publicatiedatum
29 september 2014
Zaaknummer
C-09-472795
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vervangende toestemming voor medische behandeling van een minderjarige in een Awbz-instelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 september 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor een medische behandeling van een minderjarige, ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden. De minderjarige, geboren in 2013, verblijft in een orthopedagogisch behandelcentrum en is onder toezicht gesteld. De moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent, heeft geweigerd toestemming te geven voor de voorgestelde medische behandeling, die onder andere vrijheidsbeperkende maatregelen omvatte.

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het verzoekschrift en het verweerschrift van de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Tijdens de zitting op 8 september 2014 is de zaak met gesloten deuren behandeld. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige structureel wordt blootgesteld aan vrijheidsbeperkende maatregelen, wat aanleiding gaf tot de vraag of deze maatregelen onder de definitie van medische behandeling vallen volgens artikel 1:264 van het Burgerlijk Wetboek.

De kinderrechter oordeelt dat vrijheidsbeperkende maatregelen zoals isolatie en het afsluiten van deuren in het algemeen niet onder de term 'medische behandeling' vallen. De kinderrechter benadrukt dat er een sterke motiveringsplicht rust op de verzoeker, gezien het vrijheidsbenemende karakter van de maatregelen. Aangezien de kinderrechter van oordeel is dat er geen sprake is van een medische behandeling, komt zij niet toe aan de beoordeling van de noodzaak van de behandeling om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarige te voorkomen.

De kinderrechter heeft daarom het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor de medische behandeling afgewezen. Deze beschikking is gegeven door mr. M. Dam en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Tegen deze beschikking kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummer: JE RK 14-2021
Zaaknummer: C/09/472795
Datum beschikking: 15 september 2014

Afwijzing vervangende toestemming medische behandeling

Beschikking op het op 29 augustus 2014 ingekomen verzoekschrift van:

de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, vestiging Den Haag Zuid/Rijswijk (verder: Bureau Jeugdzorg),
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats],
kind van:
[A],
de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
die het ouderlijk gezag alleen uitoefent.
Als belanghebbenden in deze procedure worden tevens aangemerkt:
[B],
de biologische vader,
wonende te [woonplaats],
en

[C]

de partner van de moeder,
verblijvende op een bij de rechtbank bekend adres.
De minderjarige verblijft feitelijk bij de moeder.

Procedure

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- aanvullende stukken van Bureau Jeugdzorg betreffende de communicatie tussen de moeder en [Z];
- het verweerschrift van mr. S. de Kluiver.
Op 8 september 2014 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
- de heer [X] en mw. [Y], namens Bureau Jeugdzorg;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. S. de Kluiver.

Feiten

De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 8 juli 2014 de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd van 15 juli 2014 tot 15 juni 2015.
Voorts heeft de kinderrechter in deze rechtbank bij beschikking van 8 juli 2014 de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige verlengd van 15 juli 2014 tot 15 december 2014.

Verzoek

Het verzoek strekt tot het verlenen van vervangende toestemming voor een medische behandeling op grond van artikel 1:264 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Bureau Jeugdzorg heeft het verzoek al volgt toegelicht. De minderjarige verblijft krachtens een machtiging tot uithuisplaatsing in orthopedagogisch behandelcentrum [Z]. Dit betreft een Awbz-voorziening. De leiding pleegt met de ouders van de daar verblijvende minderjarigen zorgovereenkomsten in het kader van de wet Geneeskundige Behandelovereenkomsten te sluiten. In het onderhavige geval houdt de behandeling van de minderjarige onder meer in dat – zo nodig – maatregelen als afzonderen worden toegepast en dat bij het slapen de deur van zijn kamer op slot gaat. De toestemming voor de medische behandeling, te weten het inzetten van vrijheidsbeperkende middelen en maatregelen, is geweigerd door de moeder van de minderjarige, de ouder met gezag. Dientengevolge verzoekt Bureau Jeugdzorg vervangende toestemming voor genoemde medische behandeling voor de onder haar toezicht staande minderjarige, nu deze medische behandeling noodzakelijk voor hem is, teneinde ernstig gevaar voor zijn gezondheid te voorkomen.

Beoordeling

Mr. De Kluiver heeft namens de moeder verzocht het verzoek af te wijzen. Zij heeft gesteld dat voor het geval een minderjarige onder toezicht is gesteld en de gezaghebbende ouder weigert in te stemmen met diens medische behandeling op grond van artikel 1:264 BW de kinderrechter bij minderjarigen jonger dan twaalf jaar, op verzoek van Bureau Jeugdzorg, vervangende toestemming kan geven indien een medische behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarige te voorkomen. De raadsvrouw is in de eerste plaats van mening dat het opsluiten en isoleren van jonge kinderen niet kan worden gevat onder de term ‘medische behandeling’. Daarnaast stelt de raadsvrouw dat geen sprake is van een ter voorkoming van een ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarige noodzakelijke medische behandeling. De maatregel ‘isoleren en opsluiten’ wordt niet toegepast omdat de minderjarige gevaar kan toebrengen aan zijn gezondheid, maar omdat het de groepsleiding bij crisissen van nut dient.
De moeder meent dat haar zoon in de Awbz-voorziening ten onrechte aan vrijheidsbeperkende maatregelen wordt blootgesteld. Zij heeft onbetwist aangevoerd dat de minderjarige onder het rode regime valt. Dit betekent dat hij zijn kamer niet zelf van binnenuit uit kan openen. Als hij ’s middags uit school terugkeert, moet hij naar zijn kamer en wordt hij dus feitelijk opgesloten. De moeder meent dat het opsluiten niet nodig is en wijst er in dit verband op dat de minderjarige net de hele zomervakantie bij haar heeft doorgebracht. Nu zij vanwege het opsluiten van haar zoon niet heeft ingestemd met de behandeling mag hij bovendien niet terugkeren naar [Z] en verblijft hij al sinds 10 juli 2014 bij haar thuis.
De kinderechter stelt vast dat de minderjarige in [Z] structureel wordt blootgesteld aan vrijheidsbeperkende maatregelen. De hoofdregel in het civiele jeugdbeschermingsrecht is dat voor minderjarigen die aan vrijheidsbeneming worden blootgesteld een machtiging tot plaatsing in aan accommodatie voor gesloten jeugdzorg wordt aangevraagd. Een dergelijk verzoek wordt vanwege het vrijheidsbenemende karakter ervan voor de minderjarige met extra rechtswaarborgen omkleed. In onderhavige zaak verblijft de minderjarige echter niet in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, maar in een Awbz-instelling. In geval van plaatsing in een Awbz-instelling kan op basis van de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz) om een rechterlijke machtiging tot gedwongen opname worden verzocht. Ook zo’n verzoek is met extra rechtswaarborgen omkleed. Deze wet is echter van toepassing op personen van twaalf jaar en ouder, zodat de minderjarige niet onder het bereik van de Wet Bopz valt. Voor minderjarigen onder de leeftijd van twaalf lijkt te gelden dat voor een gesloten behandeling c.q. plaatsing in een Awbz-instelling kan worden volstaan met de instemming van de wettelijk vertegenwoordiger, conform het in de Wet op de Geneeskundige Behandeloverkomst (hierna: WGBO) bepaalde.
Nu de moeder, de wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige, haar instemming heeft geweigerd, heeft Bureau Jeugdzorg verzocht om vervangende toestemming voor een medische behandeling zoals bepaald in artikel 1:264 BW.
Bij de beoordeling van het verzoek ziet de kinderrechter zich thans feitelijk gesteld voor twee vragen. De eerste vraag is of het incidenteel overbrengen naar een afgesloten prikkelarme kamer en het ’s avonds en ’s nachts afsluiten van de deur valt onder het begrip medische behandeling. Vervolgens dient dan de vraag worden beantwoord of de medische behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarige te voorkomen.
De kinderrechter is van oordeel dat de eerste vraag reeds ontkennend dient te worden beantwoord. Wanneer een minderjarige medisch onderzoek of medische behandeling behoeft, is in beginsel de WGBO van toepassing. Voor de uitleg van het begrip medische behandeling sluit de kinderrechter aan bij de uitleg die in de deze wet wordt gegeven. Dat betekent dat onder handelingen op het gebied van de geneeskunst wordt verstaan “alle verrichtingen, het onderzoeken en geven van raad daaronder begrepen, ertoe strekkende een persoon van een ziekte te genezen, een persoon voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen”.
Vrijheidsbeperkende maatregelen, zoals isoleren en het afsluiten van deuren, vallen naar het oordeel van de kinderrechter in het algemeen niet binnen deze begripsomschrijving en zijn derhalve slechts in uitzonderlijke gevallen aan te merken als medische behandeling in de zin van artikel 1:264 BW. Daarbij overweegt de kinderrechter dat in een zaak als deze er een sterke motiveringsplicht op de verzoeker rust, gelet op het vrijheidsbeperkende karakter van de voornoemde maatregelen en het hiervoor geschetste wettelijk kader. Naar het oordeel van de kinderrechter is in onderhavige zaak evenwel onvoldoende onderbouwd waarom de structureel vrijheidsbenemende beperkingen die aan de minderjarige worden opgelegd als medische behandeling zouden moeten worden aangemerkt.
Nu de kinderrechter van oordeel is dat geen sprake is van een medische behandeling, komt zij aan de beantwoording van de tweede vraag niet toe.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot het verrichten van medische behandeling van voormelde minderjarige.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Dam, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 september 2014 in tegenwoordigheid van mr. N. Breda als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag.