ECLI:NL:RBDHA:2014:11745

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
24 september 2014
Zaaknummer
09/842055-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van afpersing tijdens straatroof bij Hema in Den Haag

Op 24 september 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan afpersing. De verdachte, samen met zijn broer en een vriend, had het plan opgevat om de overvallers van de Hema te beroven. De verdachte was de initiatiefnemer en had een leidende rol in de uitvoering van het plan. Op 23 februari 2014, na een tip over een aanstaande overval, heeft de verdachte samen met zijn medeverdachten de overvallers bij de achterdeur van de Hema opgewacht. Met (licht) geweld en dreiging met geweld hebben zij de buit, een geldbedrag, afhandig gemaakt van de overvallers, die twee jonge jongens waren. De rechtbank oordeelde dat het gewelddadige en intimiderende gedrag van de verdachte de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving versterkt. De verdachte handelde louter uit financieel gewin en heeft niet stilgestaan bij de gevolgen van zijn daden voor de slachtoffers. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij informatie over de overval niet aan de politie heeft doorgegeven, maar deze heeft willen gebruiken voor eigen voordeel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 282 dagen gevangenisstraf, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met voorwaarden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842055-14
Datum uitspraak: 24 september 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [locatie]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 24 juni 2014 (pro forma) en 10 september 2014 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.J.R. van Halderen en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. G. van der Steen, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 februari 2014 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld[medeverdachte D.] en/of [medeverdachte B.] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van in totaal ongeveer 14.391,01 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Hema en/of aan die [medeverdachte D.] en/of [medeverdachte B.] en/of zijn/hun mededader(s), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en/of met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van een geldbedrag (van in totaal ongeveer 14.391,01 euro), in elk geval van enig goed geheel of ten dele toebehorende aan de Hema en/of aan[medeverdachte D.] en/of [medeverdachte B.], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het,voorzien van een masker, althans gezichtsbedekking,:
- op die [medeverdachte D.] en/of [medeverdachte B.] aflopen en dicht naderen en/of (daarbij) tonen van een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp en/of
- ( daarbij) toevoegen van de woorden "Beter geef je die tas, want boven staan nog twee jongens te wachten" en/of "Geef jullie geld of ik steek jullie", althans woorden van gelijke strekking, en /of
- duwen tegen het lichaam van die [medeverdachte D.] en/of [medeverdachte B.] en/of
- trekken aan de tas(sen) die die [medeverdachte D.] en/of [medeverdachte B.] bij zich hadden.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen – zoals vermeld in de voetnoten – als vaststaand worden aangemerkt. [1] Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
De verdachte heeft naar aanleiding van gedetailleerde informatie (verkregen via zijn jongere broer Maurizio)over een ophanden zijnde overval op een filiaal van HEMA B.V. (hierna: de Hema), gevestigd aan het De Savornin Lohmanplein te Den Haag, het plan opgevat de overvallers van de Hema te beroven van hun buit. Hij heeft de medeverdachten[medeverdachte E.] en zijn broer[medeverdachte F.] gevraagd om met hem mee te doen. [2] Beiden hebben daarmee ingestemd. Zij hebben afgesproken dat, indien de beroving zou slagen, zij de buit onderling zouden verdelen. [3]
Op 23 februari 2014 hebben[medeverdachte D.] en [medeverdachte B.], geheel volgens plan, de Hema overvallen. [4] Zij hebben daarbij een groot geldbedrag buitgemaakt. [5] De verdachte heeft, samen met [medeverdachte F.], en [medeverdachte E.], [medeverdachte D.] en [medeverdachte B.] opgewacht bij de achterdeur van de Hema. De verdachte had zich verstopt in de tussenruimte/hal van de Hema, [medeverdachte F.] stond in de garage en [medeverdachte E.] stond bovenaan de helling van de inrit naar de garage. [6] Toen de overvallers naar buiten kwamen, riep de verdachte: “Beter geef je die tas, boven staan nog twee jongens” [7] en “Geef het geld, geef het geld”. [8] Hij droeg op dat moment een zwarte muts en een zwart mondkapje. De verdachten hebben vervolgens – na wat duw- en trekwerk – de Eastpak rugtas (en een Albert Heijn tasje) van de overvallers afgenomen en zijn daarmee weggerend. [9]
Wat betreft het bewijs ziet de rechtbank zich gesteld voor de volgende vraag:
Heeft de verdachte, als medepleger, de buit (een geldbedrag toebehorende aan de HEMA) van[medeverdachte D.] en [medeverdachte B.] afgenomen onder bedreiging met een mes?
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor de hem als eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde afpersing. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van [medeverdachte D.] en [medeverdachte B.] kan worden opgemaakt dat bij de afpersing gebruik is gemaakt van een mes. De officier van justitie acht de verklaringen van [medeverdachte D.] en [medeverdachte B.] voldoende betrouwbaar, aangezien zij nauwkeurig hebben verklaard en daarbij ook zichzelf hebben belast.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde dreigen met een mes, omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte met een mes heeft gedreigd. De raadsman heeft betoogd dat er tegenstrijdigheden zitten in de verklaringen van [medeverdachte D.] en [medeverdachte B.] over het aantal personen ter plaatse en het aantal messen. De raadsman acht het zeer waarschijnlijk dat de voor verdachte belastende verklaringen van [medeverdachte D.] en [medeverdachte B.] zijn afgelegd omdat zij tegenover derden (onder druk) moesten verantwoorden waarom zij de buit waren kwijtgeraakt.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Het aangetroffen mes
In de directe omgeving van de plaats delict is onder een auto een (keuken)mes aangetroffen. Dit mes is veiliggesteld en nader onderzocht op aanwezigheid van DNA-sporen. Op het heft van het mes is een DNA-mengprofiel aangetroffen. Dit DNA-mengprofiel is, voor zover thans van belang, vergeleken met de DNA-profielen van de verdachte, [medeverdachte D.], [medeverdachte B.], [medeverdachte F.] en [medeverdachte E.]. De resultaten van dit onderzoek bevatten geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van celmateriaal van [medeverdachte E.] en de verdachte op het heft van het mes. Voor de overige personen geldt dat zij niet kunnen worden uitgesloten als mogelijke donoren van een deel van het celmateriaal in de bemonstering van het heft van het mes (rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 7 augustus 2014).
De verdediging heeft er met betrekking tot het aangetroffen mes op gewezen dat de verdachte van het begin af aan heeft ontkend dat bij de beroving van de overvallers een wapen is gebruikt en voorts dat de medeverdachte [medeverdachte F.] weliswaar tegenover de politie heeft verklaard het mes in handen te hebben gehad (blz. 493 van het proces‑verbaal), maar ook dat dat mes niet ter afdreiging van de overvallers is gebruikt. [medeverdachte F.] heeft over het mes voorts verklaard dat hij het enkel heeft opgeraapt, nadat de overvallers het hadden laten vallen, en dat hij het mes vervolgens in zijn zak heeft gestopt om het later onder een auto te verstoppen, aldus de verdediging.
De rechtbank stelt vast dat dit scenario van de verdediging niet wordt weerlegd door de resultaten van het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut van 7 augustus 2014, waaruit volgt dat niet kan worden uitgesloten dat zowel [medeverdachte F.] als de overvallers het mes hebben vastgehad. Wat betreft de verdachte bevat het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van zijn celmateriaal op het heft van het mes. Voorts wordt de lezing van de verdachte ondersteund door de verklaring van [medeverdachte B.] die, toen hij door de politie werd geconfronteerd met het aangetroffen mes, heeft verklaard dat dit het mes was dat hij heeft gebruikt tijdens de overval (blz. 817 van het proces-verbaal).
Bedreiging met een mes?
[medeverdachte D.] heeft tijdens het politieverhoor van 20 maart 2014 de volgende verklaring afgelegd:
Toen we na de overval uit de achterdeur van het magazijn kwamen, liepen we door de hal naar buiten. 5 seconden later kwam er ineens vanuit de hal een jongen met een masker en een mes op ons af. Hij had het mes hierbij in zijn rechterhand en hield deze vooruitgestoken in mijn richting. Hij zei hierbij: “Beter geef je die tas, want boven staan nog twee jongens te wachten”. Ik zag toen een jongen staan bovenaan de helling. Dat was de jongen met de witte pet die ik eerder had zien staan.
(…)Hij had ook een bril op.
(…)Ik heb toen de Eastpak rugtas aan de jongen die mij bedreigde gegeven (blz. 650 van het proces-verbaal).
[medeverdachte B.] heeft tijdens het politieverhoor van 8 april 2014 de volgende verklaring afgelegd:
[medeverdachte D.] en ik lopen naar buiten. We werden gelijk door vier a vijf jongens bedreigd. Ik werd bedreigd door een jongen met een mes. En een bivak op. Hij zei: “Geef jullie geld of ik steek jullie”. Hij kwam steeds dichterbij. [medeverdachte D.] en ik waren bang. We zijn gelijk gaan rennen. Een jongen stond beneden binnen de in de ‘garage’. Hij had een masker op met gaatjes en hij had het mes (blz. 809 van het proces-verbaal).
Die andere jongen die op mij af kwam had een mes bij zich. Hij bedreigde mij. Hij hield het mes op borsthoogte vlak voor zijn borst. Hij kwam op mij aflopen. De jongens omsingelden ons. De jongen met het mes zei: “Geef het geld, geef het geld” (blz. 817 van het proces-verbaal).
Uit de verklaringen van [medeverdachte D.] en [medeverdachte B.] volgt dat zij, nadat zij door de achterdeur van de Hema naar buiten waren gekomen, direct in de tussenruimte/hal met een mes werden bedreigd door een jongen met een masker/bivakmuts op. Voorts volgt uit de verklaringen van de verdachte en [medeverdachte F.] dat het de verdachte is geweest die de overvallers in de hal bij de toegangsdeur van de Hema heeft opgewacht en de tas met de buit heeft gepakt.
Voor zover uit de hiervoor weergegeven verklaringen, uitgaande van de betrouwbaarheid daarvan, al zou kunnen worden afgeleid dat sprake is geweest van bedreiging met een mes, kan daaruit hoogstens worden afgeleid dat het de verdachte is geweest die met een mes in zijn handen [medeverdachte B.] en [medeverdachte D.] heeft bedreigd. Een dergelijke conclusie wordt evenwel niet ondersteund door de resultaten van het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut, nu, zoals hiervoor al is vastgesteld, op het heft van het onderzochte mes geen aanwijzingen zijn gevonden voor de aanwezigheid van celmateriaal van de verdachte. Ook overigens biedt het dossier onvoldoende steun voor de conclusie dat de verdachte een mes in handen heeft gehad. Zoals hierboven reeds is vastgesteld, is het [medeverdachte F.] geweest die een mes in handen heeft gehad en van de aanwezigheid van een tweede mes is niet gebleken. Ten slotte worden de verklaringen van [medeverdachte D.] en [medeverdachte B.] op geen enkele wijze door ander (technisch) bewijs ondersteund.
Voorts betrekt de rechtbank in haar overwegingen dat [medeverdachte D.] en [medeverdachte B.] eerst enkele weken na de overval zijn aangehouden en over de afpersing door de politie zijn gehoord. Hoewel [medeverdachte B.] tegenover de politie, in lijn met de verklaring van [medeverdachte D.], heeft verklaard over een bedreiging met een mes, heeft hij, zoals blijkt uit de door de medeverdachte [medeverdachte C.] bij de politie afgelegde verklaring, eerder (direct na het voorval) aan [medeverdachte C.] verteld dat hij de tas heeft afgegeven omdat hij en [medeverdachte D.] werden opgewacht door een groep Nederlandse jongens met pistolen (blz. 2074 van het proces-verbaal). Ook [medeverdachte D.] moest zich naar eigen zeggen tegenover “allemaal Marokkanen” verantwoorden waarom zij niets hadden gedaan tegen de berovers en de buit zo gemakkelijk hadden weggegeven (blz. 667 van het proces-verbaal). De rechtbank stelt dan ook vast dat [medeverdachte D.] en [medeverdachte B.] wat betreft het jegens hen gebruikte geweld wisselende verklaringen hebben afgelegd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat [medeverdachte D.] en [medeverdachte B.] – zoals betoogd door de verdediging – hun verklaringen omtrent de beroving op elkaar hebben afgestemd en aangedikt om gezichtsverlies te voorkomen. De rechtbank acht de verklaringen van [medeverdachte D.] en [medeverdachte B.], voor zover deze betrekking hebben op het gebruik van een mes door de verdachte en zijn medeverdachten, onvoldoende betrouwbaar en om die reden op dat onderdeel niet bruikbaar voor het bewijs.
Tussenconclusie rechtbank: partiële vrijspraak
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank niet boven iedere redelijke twijfel verheven dat de afpersing van de overvallers, zoals hierna zal worden bewezen verklaard, onder bedreiging met een mes heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal de verdachte om die reden van dit gedeelte van de tenlastelegging vrijspreken.
Conclusie rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de als eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde afpersing. De rechtbank kwalificeert het feit als afpersing en niet als diefstal met geweld omdat het loslaten/laten vallen van de tas(sen) door [medeverdachte D.] en [medeverdachte B.] is aan te merken als het afgeven van goederen, waartoe zij door de verdachte en zijn medeverdachten werden gedwongen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
eerste cumulatief/alternatief
hij op 23 februari 2014 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld[medeverdachte D.] en [medeverdachte B.] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan de HEMA, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het, voorzien van gezichtsbedekking:
- op die [medeverdachte D.] en [medeverdachte B.] aflopen en dicht naderen en
- daarbij toevoegen van de woorden "Beter geef je die tas, want boven staan nog twee jongens te wachten" en "Geef jullie geld", althans woorden van gelijke strekking, en
- duwen en
- trekken aan de tassen die die [medeverdachte D.] en [medeverdachte B.] bij zich hadden.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden, met aftrek van de tijd reeds doorgebracht in voorlopige hechtenis, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, alsmede een voorwaardelijke straf met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich als medepleger schuldig gemaakt aan een straatroof. Hij heeft samen met zijn broer en een vriend, na een tip, het plan opgevat de overvallers van de Hema te beroven. De verdachte was de initiatiefnemer van dit plan en hij heeft bij de uitvoering daarvan een leidende rol gehad. De verdachte wist van te voren dat de overvallers twee jonge jongens waren en hij is om voldoende overwicht te hebben samen met de medeverdachten naar de Hema gegaan, waar zij de twee jongens bij de achterdeur hebben opgewacht. Vervolgens heeft de verdachte hen met (licht) geweld en dreiging met geweld de buit afhandig gemaakt. Dergelijk gewelddadig en intimiderend gedrag is zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De verdachte dacht op een makkelijke manier aan geld te kunnen komen door de overvallers te beroven. Hij heeft louter uit financieel gewin gehandeld en op geen enkel moment stilgestaan bij de eventuele gevolgen van deze straatroof voor de slachtoffers.
Voorts rekent de rechtbank de verdachte aan dat hij de informatie die hij kreeg over de ophanden zijnde overval niet aan de politie heeft doorgegeven of anoniem heeft gemeld, maar heeft willen gebruiken om daar zelf voordeel mee te behalen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van 6 mei 2014 betreffende de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 2 juni 2014, opgesteld door reclasseringswerker A. Hardin Jarbandhan. Hieruit komt naar voren dat het delictgedrag niet past bij de persoon van de verdachte. Nu de beweegredenen van de verdachte – naast het financiële gewin – onbekend zijn gebleven, kan niet worden uitgesloten dat de verdachte in herhaling zal vallen. De verdachte heeft aangegeven dat hij impulsief heeft gehandeld en niet voldoende heeft nagedacht over de gevolgen van zijn handelen. De reclassering acht het om die reden van belang dat de verdachte meer inzicht krijgt in zijn handelen door het volgen van een training delictpreventie bij De Waag. Daarnaast acht de reclassering een meldplicht en een locatiegebod geïndiceerd.
Gelet op het advies van de reclassering zal de rechtbank de verdachte een deels voorwaardelijke straf opleggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting. De rechtbank ziet geen aanleiding om een locatiegebod op te leggen.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat geen andere strafmodaliteit dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Bij de vaststelling van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten die ten behoeve van een uniforme straftoemeting zijn vastgesteld. Hieruit volgt dat voor het plegen van een straatroof met ‘licht’ geweld, dat bestaat uit het vastpakken en het bedreigen van het slachtoffer met geweld, in de regel een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden wordt opgelegd. De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat de verdachte een leidinggevende rol heeft gehad. De verdachte heeft de bedreigingen geuit en ook fysieke handelingen verricht. De rechtbank zal in het voordeel van de verdachte meewegen dat hij zichzelf bij de politie heeft gemeld en openheid van zaken heeft gegeven. Verder houdt de rechtbank rekening met de jonge leeftijd van de verdachte. Gelet hierop en gegeven hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de persoon van de verdachte, zal de rechtbank een aanzienlijk lagere straf opleggen dan de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles overwegende acht de rechtbank een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

N. [medeverdachte D.], [medeverdachte B.] en[medeverdachte A.], hebben zich allen als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, elk groot € 14.430,51, voor het geval zij door de rechtbank worden veroordeeld voor de overval op de Hema en tot betaling aan de Hema van de vordering tot schadevergoeding, welke de Hema als benadeelde partij heeft ingediend, dan wel worden verplicht tot betaling aan de Staat van een bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot (hoofdelijke) toewijzing van de vorderingen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet‑ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering, omdat geen sprake is van rechtstreekse schade.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij vonnis van heden[medeverdachte D.], [medeverdachte B.] en[medeverdachte A.] (in de zaken met de respectieve parketnummers 09/842078-14, 09/842095-14 en 09/787021-14) veroordeeld voor de overval op 23 februari 2014 op de Hema. Daarbij is, voor zover thans van belang, de vordering van de Hema als benadeelde partij tot een bedrag van € 5.000,- toegewezen.
De Hoge Raad heeft meermalen overwogen, onder andere in de uitspraak van 2 juli 2013 (ECLI:NL:HR:2013:118), dat voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding, als bedoeld in artikel 51a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, alleen die schade in aanmerking komt die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling volgt voorts dat sprake is van rechtstreekse schade indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden bepaling wordt beschermd.
In dat verband is van belang dat artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht, de in de onderhavige zaak overtreden strafbepaling, de bescherming beoogt van het vermogen, in het bijzonder de eigendom van roerende zaken.
Het in de onderhavige zaak ten laste gelegde en door de rechtbank bewezen verklaarde feit betreft de afpersing door verdachte en zijn medeverdachten van het geldbedrag dat [medeverdachte D.], [medeverdachte B.] en [medeverdachte A.] kort tevoren door de overval op de Hema onder zich hadden gekregen. Zoals ook volgt uit de bewezenverklaring, behoort dat geldbedrag niet in eigendom toe aan [medeverdachte D.], [medeverdachte B.] of [medeverdachte A.], maar aan de Hema.
De door [medeverdachte D.], [medeverdachte B.] en [medeverdachte A.] gestelde schade is dan ook niet aan te merken als rechtstreekse schade, als bedoeld in artikel 51a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Niet [medeverdachte D.], [medeverdachte B.] en [medeverdachte A.], die zich het geldbedrag door de overval op de Hema wederrechtelijk hadden toegeëigend, zijn in deze zaak aan te merken als de personen wier belangen artikel 317 van het Wetboek van Strafvordering beoogt te beschermen, maar de Hema, aan wie de eigendom van het geldbedrag toebehoort, is de (rechts)persoon die door de overtreding door verdachte van artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht rechtstreeks in haar belangen is geschaad. Dat betekent dat [medeverdachte D.], [medeverdachte B.] en [medeverdachte A.] in de onderhavige strafrechtelijke procedure niet kunnen worden ontvangen in hun vordering. Daarmee is niet beslist dat verdachte niet aansprakelijk zou kunnen zijn voor de gestelde schade. Het is echter aan de burgerlijke rechter om die aansprakelijkheid vast te stellen.
De rechtbank zal [medeverdachte D.], [medeverdachte B.] en [medeverdachte A.] dan ook niet‑ontvankelijk verklaren in hun vordering tot schadevergoeding.
Dit brengt mee, dat de rechtbank de kosten die in verband met deze vorderingen zijn gemaakt zal compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partijen ieder de eigen kosten dragen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding als eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van het eerste cumulatief/alternatief:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
282 (tweehonderdtweeënentachtig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
90 (negentig) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de
algemene voorwaardendat de veroordeelde
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd zal melden bij de Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- verplicht zal deelnemen aan de training delictpreventie bij De Waag of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van deze training door of namens de instelling zullen worden gegeven;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht);
bepaalt dat de benadeelde partijen[medeverdachte D.], [medeverdachte B.] en[medeverdachte A.] niet‑ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding en dat zij de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.L. Frenkel, voorzitter,
mrs. S.M. Borkent en J.M.C. Louwinger-Rijk, rechters
in tegenwoordigheid van mr. J.L.D. Timmermans, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 september 2014.
mr. S.M. Borkent is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500/2014 038457, van de Eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche Team Twister, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 2159).
2.De verklaring van de verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 10 september 2014.
3.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte F.], blz. 513 en proces-verbaal verhoor verdachte[medeverdachte E.], blz. 724.
4.Proces-verbaal verhoor verdachte[medeverdachte D.], blz. 653-654 en proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte B.], blz. 806-807
5.Proces-verbaal verhoor aangeefster [slachtoffer A.], blz. 90.
6.Verklaring van verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 10 september 2014 en proces-verbaal verhoor verdachte[medeverdachte E.], blz. 705.
7.Proces-verbaal verhoor[medeverdachte D.], blz. 650.
8.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte B.], blz. 817.
9.Verklaring van de verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 10 september 2014.