3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Het aangetroffen mes
In de directe omgeving van de plaats delict is onder een auto een (keuken)mes aangetroffen. Dit mes is veiliggesteld en nader onderzocht op aanwezigheid van DNA-sporen. Op het heft van het mes is een DNA-mengprofiel aangetroffen. Dit DNA-mengprofiel is, voor zover thans van belang, vergeleken met de DNA-profielen van de verdachte, [medeverdachte D.], [medeverdachte B.], [medeverdachte F.] en [medeverdachte E.]. De resultaten van dit onderzoek bevatten geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van celmateriaal van [medeverdachte E.] en de verdachte op het heft van het mes. Voor de overige personen geldt dat zij niet kunnen worden uitgesloten als mogelijke donoren van een deel van het celmateriaal in de bemonstering van het heft van het mes (rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 7 augustus 2014).
De verdediging heeft er met betrekking tot het aangetroffen mes op gewezen dat de verdachte van het begin af aan heeft ontkend dat bij de beroving van de overvallers een wapen is gebruikt en voorts dat de medeverdachte [medeverdachte F.] weliswaar tegenover de politie heeft verklaard het mes in handen te hebben gehad (blz. 493 van het proces‑verbaal), maar ook dat dat mes niet ter afdreiging van de overvallers is gebruikt. [medeverdachte F.] heeft over het mes voorts verklaard dat hij het enkel heeft opgeraapt, nadat de overvallers het hadden laten vallen, en dat hij het mes vervolgens in zijn zak heeft gestopt om het later onder een auto te verstoppen, aldus de verdediging.
De rechtbank stelt vast dat dit scenario van de verdediging niet wordt weerlegd door de resultaten van het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut van 7 augustus 2014, waaruit volgt dat niet kan worden uitgesloten dat zowel [medeverdachte F.] als de overvallers het mes hebben vastgehad. Wat betreft de verdachte bevat het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van zijn celmateriaal op het heft van het mes. Voorts wordt de lezing van de verdachte ondersteund door de verklaring van [medeverdachte B.] die, toen hij door de politie werd geconfronteerd met het aangetroffen mes, heeft verklaard dat dit het mes was dat hij heeft gebruikt tijdens de overval (blz. 817 van het proces-verbaal).
Bedreiging met een mes?
[medeverdachte D.] heeft tijdens het politieverhoor van 20 maart 2014 de volgende verklaring afgelegd:
Toen we na de overval uit de achterdeur van het magazijn kwamen, liepen we door de hal naar buiten. 5 seconden later kwam er ineens vanuit de hal een jongen met een masker en een mes op ons af. Hij had het mes hierbij in zijn rechterhand en hield deze vooruitgestoken in mijn richting. Hij zei hierbij: “Beter geef je die tas, want boven staan nog twee jongens te wachten”. Ik zag toen een jongen staan bovenaan de helling. Dat was de jongen met de witte pet die ik eerder had zien staan.
(…)Hij had ook een bril op.
(…)Ik heb toen de Eastpak rugtas aan de jongen die mij bedreigde gegeven (blz. 650 van het proces-verbaal).
[medeverdachte B.] heeft tijdens het politieverhoor van 8 april 2014 de volgende verklaring afgelegd:
[medeverdachte D.] en ik lopen naar buiten. We werden gelijk door vier a vijf jongens bedreigd. Ik werd bedreigd door een jongen met een mes. En een bivak op. Hij zei: “Geef jullie geld of ik steek jullie”. Hij kwam steeds dichterbij. [medeverdachte D.] en ik waren bang. We zijn gelijk gaan rennen. Een jongen stond beneden binnen de in de ‘garage’. Hij had een masker op met gaatjes en hij had het mes (blz. 809 van het proces-verbaal).
Die andere jongen die op mij af kwam had een mes bij zich. Hij bedreigde mij. Hij hield het mes op borsthoogte vlak voor zijn borst. Hij kwam op mij aflopen. De jongens omsingelden ons. De jongen met het mes zei: “Geef het geld, geef het geld” (blz. 817 van het proces-verbaal).
Uit de verklaringen van [medeverdachte D.] en [medeverdachte B.] volgt dat zij, nadat zij door de achterdeur van de Hema naar buiten waren gekomen, direct in de tussenruimte/hal met een mes werden bedreigd door een jongen met een masker/bivakmuts op. Voorts volgt uit de verklaringen van de verdachte en [medeverdachte F.] dat het de verdachte is geweest die de overvallers in de hal bij de toegangsdeur van de Hema heeft opgewacht en de tas met de buit heeft gepakt.
Voor zover uit de hiervoor weergegeven verklaringen, uitgaande van de betrouwbaarheid daarvan, al zou kunnen worden afgeleid dat sprake is geweest van bedreiging met een mes, kan daaruit hoogstens worden afgeleid dat het de verdachte is geweest die met een mes in zijn handen [medeverdachte B.] en [medeverdachte D.] heeft bedreigd. Een dergelijke conclusie wordt evenwel niet ondersteund door de resultaten van het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut, nu, zoals hiervoor al is vastgesteld, op het heft van het onderzochte mes geen aanwijzingen zijn gevonden voor de aanwezigheid van celmateriaal van de verdachte. Ook overigens biedt het dossier onvoldoende steun voor de conclusie dat de verdachte een mes in handen heeft gehad. Zoals hierboven reeds is vastgesteld, is het [medeverdachte F.] geweest die een mes in handen heeft gehad en van de aanwezigheid van een tweede mes is niet gebleken. Ten slotte worden de verklaringen van [medeverdachte D.] en [medeverdachte B.] op geen enkele wijze door ander (technisch) bewijs ondersteund.
Voorts betrekt de rechtbank in haar overwegingen dat [medeverdachte D.] en [medeverdachte B.] eerst enkele weken na de overval zijn aangehouden en over de afpersing door de politie zijn gehoord. Hoewel [medeverdachte B.] tegenover de politie, in lijn met de verklaring van [medeverdachte D.], heeft verklaard over een bedreiging met een mes, heeft hij, zoals blijkt uit de door de medeverdachte [medeverdachte C.] bij de politie afgelegde verklaring, eerder (direct na het voorval) aan [medeverdachte C.] verteld dat hij de tas heeft afgegeven omdat hij en [medeverdachte D.] werden opgewacht door een groep Nederlandse jongens met pistolen (blz. 2074 van het proces-verbaal). Ook [medeverdachte D.] moest zich naar eigen zeggen tegenover “allemaal Marokkanen” verantwoorden waarom zij niets hadden gedaan tegen de berovers en de buit zo gemakkelijk hadden weggegeven (blz. 667 van het proces-verbaal). De rechtbank stelt dan ook vast dat [medeverdachte D.] en [medeverdachte B.] wat betreft het jegens hen gebruikte geweld wisselende verklaringen hebben afgelegd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat [medeverdachte D.] en [medeverdachte B.] – zoals betoogd door de verdediging – hun verklaringen omtrent de beroving op elkaar hebben afgestemd en aangedikt om gezichtsverlies te voorkomen. De rechtbank acht de verklaringen van [medeverdachte D.] en [medeverdachte B.], voor zover deze betrekking hebben op het gebruik van een mes door de verdachte en zijn medeverdachten, onvoldoende betrouwbaar en om die reden op dat onderdeel niet bruikbaar voor het bewijs.
Tussenconclusie rechtbank: partiële vrijspraak
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank niet boven iedere redelijke twijfel verheven dat de afpersing van de overvallers, zoals hierna zal worden bewezen verklaard, onder bedreiging met een mes heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal de verdachte om die reden van dit gedeelte van de tenlastelegging vrijspreken.
Conclusie rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de als eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde afpersing. De rechtbank kwalificeert het feit als afpersing en niet als diefstal met geweld omdat het loslaten/laten vallen van de tas(sen) door [medeverdachte D.] en [medeverdachte B.] is aan te merken als het afgeven van goederen, waartoe zij door de verdachte en zijn medeverdachten werden gedwongen.