ECLI:NL:RBDHA:2014:11701

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2014
Publicatiedatum
23 september 2014
Zaaknummer
09/112506-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door aanmerkelijke onvoorzichtigheid van een beroepschauffeur

Op 23 maart 2013 vond er een verkeersongeval plaats op de Pelikaanstraat in Leiden, waarbij de verdachte, een beroepschauffeur van een autobus, betrokken was. De verdachte reed met zijn bus en passeerde een bushalte waar een persoon, [slachtoffer], zich bevond. Tijdens het passeren botste de bus tegen [slachtoffer], die daardoor klem kwam te zitten tussen de bus en een geparkeerde auto. Dit resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer], waaronder een botbreuk van het bekken. De rechtbank moest beoordelen of de verdachte een strafrechtelijk verwijt kon worden gemaakt voor zijn handelen tijdens het ongeval.

De officier van justitie stelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet had kunnen voorzien dat [slachtoffer] zich in een gevaarlijke positie bevond. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, als professionele chauffeur, onvoldoende zorgvuldigheid had betracht. Hij had moeten controleren of er verkeersdeelnemers aan de rechterzijde van de bus waren, wat hij naliet. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld, wat resulteerde in het ongeval.

De rechtbank verklaarde het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en legde een taakstraf van 80 uren op, evenals een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zes maanden. De rechtbank benadrukte het belang van verkeersveiligheid en de verantwoordelijkheid van professionele bestuurders om zorgvuldigheid te betrachten in het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/112506-13
Datum uitspraak: 23 september 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1956 te [geboorteplaats],
adres: [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 september 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Kortekaas en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. E.J.C. van de Laak, advocaat te Leiden, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 maart 2013 te Leiden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (autobus), daarmede rijdende over de weg, de Pelikaanstraat, alwaar een bushalte gesitueerd was, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volg te handelen:
hij is naderende die bushalte op die weg en hij waargenomen had dat aldaar op die bushalte een motorrijtuig (auto) stond waarbij een persoon, te weten [slachtoffer], naast die auto stond teneinde in die auto te stappen, die auto links gaan passeren zonder de nodige voorzichtigheid te betrachten en/of voldoende ruimte over te laten ten gevolge waarvan hij tegen die [slachtoffer] is gebotst en/of die [slachtoffer] klem kwam te zitten tussen zijn motorrijtuig en het door de verdachte bestuurde motorrijtuig,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een botbreuk van het holle oppervlak van het bekken, althans bekkenletsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 maart 2013 te Leiden als bestuurder van een motorrijtuig (autobus), daarmee rijdende op de weg, de Pelikaanstraat, alwaar een bushalte was gesitueerd als volgt heeft gehandeld:
hij is naderende die bushalte op die weg en hij waargenomen had dat aldaar op die bushalte een motorrijtuig (auto) stond waarbij een persoon, te weten [slachtoffer], naast die auto stond teneinde in die auto te stappen, die auto links gaan passeren zonder de nodige voorzichtigheid te betrachten en/of voldoende ruimte over te laten ten gevolge waarvan hij tegen die [slachtoffer] is gebotst en/of die [slachtoffer] klem kwam te zitten tussen zijn motorrijtuig en het door de verdachte bestuurde motorrijtuig, waardoor die [slachtoffer] lichamelijk letsel, te weten een botbreuk van het holle oppervlak van het bekken, althans bekkenletsel heeft bekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
3. Bewijsoverwegingen [1]
3.1
Inleiding
Op 23 maart 2013 is verdachte op de Pelikaanstraat in Leiden als beroepschauffeur van een autobus betrokken geraakt bij een aanrijding met [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]). [2] [slachtoffer] is klem komen te zitten tussen de bus en zijn op de bushalte geparkeerde personenauto, waardoor hij een botbreuk van het holle oppervlak van het bekken heeft opgelopen. [3]
De centrale vraag die aan de rechtbank ter beantwoording voorligt, is of verdachte bij dit ongeval een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en, zo ja, hoe dit verwijt dient te worden gekwalificeerd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat verdachte niet roekeloos of zeer onvoorzichtig, maar wel aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe met name aangevoerd dat verdachte niet heeft gezien en ook niet had kunnen voorzien dat [slachtoffer] tussen de auto en de bus was gaan staan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank is van oordeel dat het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen moet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, nu er sprake was van potentieel levensbedreigend letsel dat noopte tot meerdere chirurgische (herstel)operaties. Daarbij heeft verdachte als gevolg van het letsel meer dan een jaar niet meer kunnen werken en blijft het onduidelijk of er uitzicht is op volkomen genezing. [4]
Met betrekking tot het primair ten laste gelegde – kort gezegd zwaar lichamelijk letsel door schuld in het verkeer – overweegt de rechtbank dat voor een bewezenverklaring moet worden vastgesteld dat verdachte – ten minste – aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld. Voor die beoordeling zijn het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval van belang. Tegen deze achtergrond acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
De rechtbank heeft ter terechtzitting de door de in de bus aanwezige camera’s opgenomen beelden bekeken. Op deze beelden heeft zij waargenomen dat – op het moment van het langsrijden van de bus – er achter en (even later) naast de geparkeerde auto een man (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) met zijn schouder in de richting van de bus staat en met zijn gezicht in de rijrichting van de bus. De kofferbak van de auto staat open. Uit de waarneming dat er in het volgende beeld een linkerschoen is te zien, leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] daarna een stap in de richting van de voorkant van de auto heeft gezet. [5] Gelet op de posities van [slachtoffer] en de bus acht de rechtbank het mogelijk dat verdachte dit laatste niet heeft gezien.
Verdachte heeft verklaard dat hij bij het naderen van de bushalte op de Pelikaanstraat al aan de rechterkant van de weg reed. Toen hij waarnam dat er zich op de bushalte twee stilstaande personenauto’s bevonden, heeft verdachte in zijn linkerspiegel gekeken en links om de eerste personenauto (de rechtbank begrijpt: de auto van [slachtoffer]) heen gestuurd. Verdachte heeft op het moment van passeren gezien dat er een man (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) achter de auto stond en dat de kofferbak van de auto openstond. Verdachte heeft daarna zijn bus naar rechts gestuurd om deze zo dichtbij mogelijk en parallel aan de auto van [slachtoffer] stil te zetten. Dit wilde hij doen om de rechterzijde van de weg af te sluiten voor het overige verkeer, zodat zijn passagiers veilig konden uitstappen. Hij reed op dat moment naar eigen zeggen 10 tot 15 kilometer per uur. Op het moment dat hij in zijn rechterspiegel keek, zag hij dat [slachtoffer] tussen zijn bus en de personenauto bekneld zat. [6]
De zoon van [slachtoffer] heeft de auto van [slachtoffer] uiteindelijk naar rechts verplaatst, waardoor [slachtoffer] uit zijn benarde situatie werd bevrijd. [7] Bij het onderzoek van de politie naar de toedracht van het ongeval werd tussen de achterste zijdeuren van de bus een zwart kunststof deeltje aangetroffen dat afkomstig bleek te zijn van de linkerbuitenspiegel van de personenauto van [slachtoffer]. [8] De rechtbank acht daarvoor geen andere logische verklaring mogelijk dan dat verdachte de bus tegen de buitenspiegel en aldus te dicht bij de auto heeft neergezet. Immers is aannemelijk dat de personenauto van [slachtoffer] enkel naar rechts en dus van de bus af verplaatst om [slachtoffer] te bevrijden. Het is dan ook eveneens aannemelijk dat het voor het afbreken van de buitenspiegel noodzakelijke contact tussen beide voertuigen door toedoen van de verdachte zijn ontstaan.
Uit het onderzoek bleek tevens dat dat de bestuurder van de autobus via de rechterbuitenspiegels onbelemmerd zicht kon hebben op de rechterzijde van de autobus en de aldaar gelegen weg, alsmede op het gedeelte waar [slachtoffer] klem had gezeten. [9]
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de door verdachte voorgenomen verrichting, te weten het uitwijken naar links en het sturen naar rechts om de bus parallel en dichtbij de op de bushalte geparkeerde auto laten te stoppen, heeft te gelden als een bijzondere manoeuvre, zoals neergelegd in artikel 54 van het Reglement Verkeerregels en verkeerstekens 1990. Als gevolg hiervan mocht van verdachte worden verwacht dat hij voorrang verleende aan overige verkeersdeelnemers. Verdachte had dan ook moeten controleren of zich aan de rechterzijde van de bus verkeersdeelnemers bevonden. Door dit na te laten vlak voor het indraaien naar rechts, en de bus vervolgens (te dicht) tegen de geparkeerde auto aan te zetten en daarmee het eventuele verkeer aan de rechterzijde van de bus geen ruimte te laten, heeft verdachte gevaarzettend en onvoorzichtig gehandeld.
Voor de beantwoording van de vraag of deze onvoorzichtigheid aanmerkelijk is geweest, acht de rechtbank van belang dat verdachte kon vermoeden dat er verkeer aan de rechterzijde van de bus aanwezig was. Immers had hij zowel de geparkeerde auto’s als [slachtoffer] op de bushalte zien staan. Bovendien heeft hij zelf verklaard dat hij de weg aan de rechterkant voor het verkeer wilde afsluiten, hetgeen impliceert dat hij zich er van bewust was dat er zich aan die kant van de bus verkeer zou kunnen bevinden. De rechtbank meent daarom dat het voor verdachte als professionele chauffeur in een drukke binnenstad ook voorzienbaar was dat zich aan de rechterzijde van de bus mogelijk een verkeersdeelnemer zou bevinden. In dat licht bezien had verdachte in zijn rechterbuitenspiegel moeten kijken of de weg waarover hij zijn bus wilde bewegen vrij was. Uit het onderzoek blijkt dat verdachte in dat geval [slachtoffer] had kunnen opmerken. Nu hij dit heeft nagelaten en desondanks de bus naar rechts heeft gestuurd, moet het voor verdachte ook voorzienbaar zijn geweest dat hij een ernstig verkeersongeluk kon veroorzaken. Dit geldt te meer nu verdachte, zoals hij ter zitting heeft verklaard, wist dat hij op een 12.000 kilogram wegende bus reed, waarnaast de meeste andere verkeersdeelnemers per definitie zwakker zijn. [10] De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte
aanmerkelijkonvoorzichtig is geweest en zal daarom het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen verklaren.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 23 maart 2013 te Leiden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (autobus), daarmede rijdende over de Pelikaanstraat, alwaar een bushalte gesitueerd was, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, als volgt te handelen:
hij is naderende die bushalte op die weg en nadat hij waargenomen had dat aldaar op die bushalte een motorrijtuig (auto) stond waarbij een persoon, te weten [slachtoffer], stond, die auto links gaan passeren zonder de nodige voorzichtigheid te betrachten en voldoende ruimte over te laten ten gevolge waarvan hij tegen die [slachtoffer] is gebotst en die [slachtoffer] klem kwam te zitten tussen zijn motorrijtuig en het door de verdachte bestuurde motorrijtuig,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een botbreuk van het holle oppervlak van het bekken werd toegebracht.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van tachtig uren en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zes maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat ook verdachte erg is geraakt door het ongeval en dat daarom – ondanks de ernst van de gevolgen – geen straf zou moeten volgen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft als beroepschauffeur op een autobus zich er onvoldoende van vergewist of zich geen andere verkeersdeelnemers aan de rechterzijde van de bus bevonden. Desondanks heeft hij zijn bus aan die kant toch tegen een op de bushalte geparkeerde auto aangezet. Daardoor is [slachtoffer] tussen zijn auto en de bus bekneld geraakt, waardoor hij zeer ernstig letsel heeft opgelopen. Blijkens de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring kampt [slachtoffer] nog elke dag met de gevolgen daarvan.
In het verkeer is het van groot belang dat een ieder voldoende zorgvuldigheid betracht ten behoeve van de verkeersveiligheid. Verkeersdeelnemers moeten erop kunnen vertrouwen dat vooral professionele bestuurders van bussen zich aan de verkeersregels houden en op een veilige manier aan het verkeer deelnemen. Verdachte heeft onvoldoende acht geslagen op de belangen van de andere weggebruikers, in het bijzonder op die van het slachtoffer.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een straf moet worden opgelegd, ook al heeft het ongeval hem zeer aangegrepen. Dat een (strafrechtelijke) reactie volgt, is in de eerste plaats noodzakelijk in het kader van de algemene preventie. Een ieder moet duidelijk worden gemaakt dat men bij aanmerkelijk onvoorzichtig handelen met ernstige gevolgen strafrechtelijk aansprakelijk wordt gesteld. Ook moet verdachte zelf ervan doordrongen raken dat hij een vermijdbare verkeersfout heeft begaan en dat hij in de toekomst zorgvuldiger zal moeten handelen, zeker nu hij heeft aangegeven nog steeds als chauffeur te werken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 11 augustus 2014 niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Tevens houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft om zijn werk als buschauffeur te kunnen uitoefenen.
Gezien al het voorgaande acht de rechtbank de straffen zoals door de officier van justitie gevorderd passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van 80 (TACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 40 (VEERTIG) DAGEN;
veroordeelt verdachte voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor 6 (ZES) MAANDEN;
bepaalt dat deze bijkomende straf
nietzal worden
tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.P. Pereira Horta, voorzitter,
mrs. C.F. Mewe en J.M.C. Louwinger-Rijk, rechters
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Woertman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 september 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1644 2013040308-1, van de regiopolitie Hollands Midden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 25).
2.Proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, p. 3
3.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d 27 mei 2013, opgemaakt en ondertekend door A. Dalhuijsen, arts maatschappij en gezondheid, Forensisch arts KNMG, p.24
4.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen, nr. PL1611-2013040308-11 d.d 28 februari 2014 en een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d 27 mei 2013, opgemaakt en ondertekend door A. Dalhuijsen, arts maatschappij en gezondheid, Forensisch arts KNMG, p.24
5.Eigen waarneming rechtbank ter terechtzitting
6.Eigen verklaring ter terechtzitting
7.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige], p. 13
8.Proces-verbaal van ongevallenanalyse, p. 5
9.Proces-verbaal van ongevallenanalyse, p. 5
10.Eigen verklaring verdacht ter terechtzitting