In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 september 2014 uitspraak gedaan over het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden. De minderjarigen verblijven feitelijk bij hun moeder in Brazilië, en Bureau Jeugdzorg heeft aangegeven geen zicht meer te hebben op hun situatie, waardoor de uitvoering van de ondertoezichtstelling niet meer mogelijk is. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de verzoekschriften en de bijlagen, en de zaak is behandeld met gesloten deuren. De ouders van de minderjarigen zijn opgeroepen, maar zijn niet verschenen. De minderjarigen hebben ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te reageren op het verzoek. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de wettelijke gronden voor ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, niet meer aanwezig zijn. Dit is mede gebaseerd op het feit dat de minderjarigen in het buitenland verblijven en dat alle belanghebbenden, inclusief de ouders, hebben ingestemd met de opheffing van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat Bureau Jeugdzorg ervoor zorgt dat de moeder en de minderjarigen in Brazilië worden ondersteund door de organisatie Casa Brasil Holanda. De kinderrechter heeft het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling toegewezen, en de beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting.