3.3De beoordeling van de tenlastelegging.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het de verdachte onder 1 primair ten laste gelegde het volgende af.
De rechtbank neemt in aanmerking dat weliswaar in het dossier zowel over snorfiets, bromfiets als scooter gesproken wordt, doch dat gelet op de blauwe kentekenplaat (foto pagina 105) het motorrijtuig een snorfiets is, zodat de rechtbank hierna deze benaming zal gebruiken.
In de ochtend van 29 december 2012 rijden de verdachte en het slachtoffer [slachtoffer 1] op de snorfiets van [slachtoffer 1] naar hun werk. Bij de [benzinepomp] te [plaats 3] hebben zij afgesproken met [getuige 1], die ook op een snorfiets naar zijn werk gaat. De twee snorfietsen rijden vervolgens richting [plaats 2]. Als de snorfietsen, rond 7.45 uur, op [straat] te [plaats 1] rijden, komen zij bij een spoorwegovergang. Aan weerszijden van de overweg zijn de overwegbomen naar beneden, de overweglichten knipperen rood en de bellen rinkelen. De snorfiets met [getuige 1] erop stopt voor de spoorwegovergang. De snorfiets met daarop de verdachte en [slachtoffer 1] stopt niet, maar rijdt door, langs de overwegboom die naar beneden is. Zij komen op de spoorweg in botsing met een van rechts komende trein. De verdachte wordt van de snorfiets afgeslingerd en belandt in het gras naast de spoorbaan. [slachtoffer 1] wordt van de snorfiets gerukt en belandt op het spoor. De trein komt tot stilstand. [getuige 1], die alles heeft gezien, belt 112. De politie en vervolgens de ambulance komen ter plaatse. De verdachte is zwaar gewond. [slachtoffer 1] blijkt dan al aan zijn zeer ernstige verwondingen te zijn overleden. De verdachte, die aanspreekbaar is, verklaart dat de snorfiets van [slachtoffer 1] is en dat [slachtoffer 1] heeft gereden. Aanvankelijk wordt van de juistheid van deze verklaring uitgegaan, mede gelet op het feit dat ook [getuige 1] verklaart dat het [slachtoffer 1] was die de snorfiets bestuurde. Enkele dagen na het ongeval rijst er twijfel omtrent de vraagt wie de bestuurder van de snorfiets was ten tijde van het ongeval. Aanleiding tot deze twijfel is de verklaring van [getuige 1] op 2 januari 2013 bij de politie, dat de verdachte degene was die de snorfiets bestuurde op het moment van het ongeval. Naar aanleiding van deze verklaring doet de politie verder onderzoek naar het ongeval. Uit dit onderzoek blijkt dat er verschillende aanwijzingen zijn dat de bestuurder van de snorfiets het ongeval heeft overleefd.
De rechtbank ziet zich voor de vraag geplaatst of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de bestuurder van de snorfiets was op het moment van het ongeluk en zo ja, of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het hem onder 1 primair ten laste gelegde feit.
[getuige 1] heeft op 2 januari 2013 verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte de snorfiets bestuurde en dat [slachtoffer 1] achterop zat, toen zij elkaar bij het [benzinepomp] ontmoetten. Tijdens het rijden reed [getuige 1] het ene moment voorop en reed de verdachte het andere moment voorop. Vlak voor de spoorwegovergang ging de verdachte voorop rijden en hij kwam als eerste bij de spoorwegovergang aan. [getuige 1] verklaart dat hij zag dat de spoorwegbomen gesloten waren, dat de bellen rinkelden en dat de lichten knipperden. Hij zag dat de snorfiets waarop de verdachte reed tussen de spoorwegbomen door ging. [getuige 1] verklaart dat hij zelf stopte en zag dat er een trein aan kwam. Hij zag dat de snorfiets geraakt werd door de trein en dat de verdachte door de lucht vloog en verderop in het gras terecht kwam. [getuige 1] verklaart dat hij zag dat [slachtoffer 1] tussen de twee spoorbanen in was terechtgekomen en dat er overal stukken snorfiets lagen. [getuige 1] verklaart dat hij helemaal in shock was.
Op 18 februari 2014 is [getuige 1] gehoord door de rechter-commissaris. Hij blijft bij zijn verklaring dat het de verdachte was die de snorfiets bestuurde ten tijde van het ongeval. [getuige 1] verklaart dat hij in eerste instantie tegen de politie heeft gezegd dat het [slachtoffer 1] was die de snorfiets bestuurde, omdat hij de verdachte de hand boven het hoofd wilde houden. Later bedacht [getuige 1] dat het niet zo slim was om de verdachte in bescherming te nemen en vond hij ook dat hij het niet kon maken tegenover [slachtoffer 1]. Het zat [getuige 1] zo dwars dat hij terug is gegaan naar het politiebureau om een aanvullende verklaring op te laten nemen.
Naar aanleiding van de verklaring van [getuige 1] is technisch onderzoek verricht naar de schade aan de trein. Uit dit onderzoek zijn drie aanwijzingen naar voren gekomen waaruit blijkt dat de opzittende die het ongeval overleefde mogelijk de bestuurder van de snorfiets was op het moment van de aanrijding. Deze drie aanwijzingen luiden als volgt:
Aanwijzing 1: Aan de hand van de schadepassing is één aanwijzing verzameld waaruit blijkt dat de opzittende die de rode broek aan had, waarschijnlijk als bestuurder op de snorfiets heeft gezeten op het moment van aanrijding.
Aanwijzing 2: Bij het bestuderen van de foto’s van het ongeval is te zien dat er geen schade is op het rechterscherm van de snorfiets onder het zadel. Het rechterbeen van de passagier kan fungeren als stootkussen en beschermt het scherm. Dit is een aanwijzing dat de passagier met zijn rechterbeen geklemd kan zitten tussen de snorfiets en de trein. Indien de passagier zichzelf tijdens de rit vasthield aan de snorfiets kan de passagier met de snorfiets mee naar beneden getrokken worden. Een veeg op de trein is hiervoor een aanwijzing. De bestuurder kan door de open constructie zijdelings van de snorfiets ‘afstappen’.
Aanwijzing 3: Natuurkundige benadering van het ongeval. De snorfietser rijdt met de voorzijde van het voertuig tegen de linker voorzijde van de trein. De trein heeft een hoge snelheid en een grote massa. Dit resulteert in een hoge energiewaarde. Voor de snorfiets komt deze energie van rechts, tegen het voorwiel en voorzijde van de snorfiets. Vervolgens draait de snorfiets van bovenaf gezien, tegen de wijzers van de klok in en botst met de rechterzijde tegen de trein. Dit wordt aan de hand van de aangetroffen sporen bevestigd. Het draaimoment zorgt ervoor dat de achterste opzittende op de snorfiets, de passagier, met de grootste snelheid tegen de trein klapt. Op basis van deze theorie wordt de overlevingskans voor de bestuurder groter dan voor de passagier.
Tussen de restanten van het ongeval is een stuk rode stof aangetroffen. Uit nader onderzoek blijkt dit de onderzijde van een broekspijp van een Adidas trainingsbroek te zijn. Vermoedelijk is dit deel van de broek van een slachtoffer ter plaatse van het ongeval afgeknipt.Op de spoiler van de trein wordt een stukje rode stof aangetroffen. Na onderzoek wordt geconcludeerd dat de stukjes stof qua kleur en structuur overeenkomen.
[verbalisant 1] verklaart dat hij heeft gezien dat de verdachte twee broeken over elkaar droeg en dat één van die broeken een rode Adidas broek betrof, met drie witte, verticale strepen op beide zijden.
De verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij op de dag van het ongeval twee broeken over elkaar aan had tegen de kou. Hij verklaart dat hij zich vaag herinnert dat hij zijn trainingsbroek aan had. De verdachte verklaart dat hij dit niet precies meer wist, maar dat hij, toen hem door de politie werd gevraagd of de rode broek van hem was, dacht ‘Ja, die had ik wel aan.’ De verdachte verklaart dat hij die broek niet meer heeft en dat hij deze na het ongeval ook nooit meer gezien heeft.
Uit de lijkschouw van het slachtoffer [slachtoffer 1] blijkt dat hij geen rode trainingsbroek, maar een blauwe spijkerbroek droeg op het moment van het ongeval.
De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande vast dat de verdachte tijdens het ongeval een rode trainingsbroek droeg.
De verdachte legt twee verklaringen af tegenover de politie. Tijdens zijn eerste verklaring ontkent de verdachte in eerste instantie dat hij ten tijde van het ongeval de bestuurder van de snorfiets was. Hij is heel stellig in zijn bewering dat het [slachtoffer 1] was die de snorfiets bestuurde. Geconfronteerd met de resultaten van het technisch onderzoek verklaart de verdachte daarna:
Als je het zo ziet.. dan heb ik gereden?
Van mij mag je opschrijven dat ik heb gereden? Van mij mag je het opschrijven, maar ik weet het echt niet meer.
Ter terechtzitting verklaart de verdachte dat hij zich niet kan herinneren of hij de bestuurder was van de snorfiets ten tijde van het ongeval.
Op grond van de bovenvermelde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het de verdachte was die ten tijde van het ongeval de snorfiets bestuurde en die als zodanig het ongeval veroorzaakt heeft.
Voor zover de raadsvrouw als verweer heeft opgeworpen dat het wellicht mogelijk is dat de rode stof op de spoiler van de trein terecht is gekomen doordat de spoiler, nadat deze was gebroken, over de grond heeft geschuurd, overweegt de rechtbank dat er gelet op het zorgvuldig verrichtte onderzoek geen aanleiding is aan de conclusies daarvan te twijfelen.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat het de verdachte is geweest die de bestuurder was van de snorfiets, moet worden vastgesteld of de ten laste gelegde ‘gedachtestreepjes’ wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Dat de verdachte niet in het bezit was van een rijbewijs voor de categorie motorrijtuigen waartoe de snorfiets behoorde, leidt de rechtbank af uit de verklaringen van de verdachte tegenover de politie en ter terechtzitting.
Ter beantwoording van de vraag of de verdachte heeft gereden met een gelet op de verkeerssituatie en verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid, beschouwt de rechtbank de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 3]. [getuige 1] verklaart dat hijzelf ongeveer 60 km/u reed en dat hij denkt dat de verdachte soms ongeveer 70 km/u reed.Getuige [getuige 3], die voor de gesloten overweg stond te wachten toen de snorfiets met verdachte en [slachtoffer 1] erop langs de gesloten overwegboom reed, verklaart dat hij de snorfiets aan hoorde komen, dat de ene snorfiets achter hem stil ging staan en dat het geluid van de andere snorfiets harder werd. Getuige [getuige 3] verklaart dat hij nog dacht: ‘Wat gebeurt er nou, wat doet ie nou!’ Getuige [getuige 3] verklaart dat hij de snorfiets best wel snel voorbij zag rijden.
Hoewel het lastig is voor een getuige om precies in te schatten hoe hard een voertuig rijdt, is de rechtbank van oordeel dat wel kan worden vastgesteld dat de verdachte heeft gereden met een gelet op de verkeerssituatie en verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid.
Dat de verdachte zijn snelheid niet heeft aangepast blijkt vervolgens uit het feit dat hij is doorgereden in plaats van te stoppen. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het onderdeel van de tenlastelegging ‘op het moment dat de overwegbomen naar beneden gingen’ uit de tenlastelegging dient te worden gestreept, nu de overwegbomen al naar beneden waren toen de verdachte aan kwam rijden.
Op grond van de verklaringen van [getuige 1] en de getuige [getuige 3] kan worden vastgesteld dat de overwegbomen al enige tijd naar beneden waren, dat de bellen rinkelden, dat de knipperlichten rood licht uitstraalden en dat de verdachte desondanks niet is gestopt maar langs de overwegboom die naar beneden was is gereden waarna de snorfiets op de overweg tegen een van rechts aankomende trein is gebotst.
De raadsvrouw heeft betoogd dat niet kan worden gezegd dat de verdachte tussen de overwegbomen door de overweg is opgereden. De rechtbank is van oordeel dat wel kan worden gezegd dat de verdachte tussen de overwegbomen de overweg is opgereden, nu zich aan weerszijden van de overweg één overwegboom bevond en de verdachte tussen die twee overwegbomen de overweg op reed.
Dat [slachtoffer 1] als gevolg van de klap werd gedood leidt de rechtbank af uit het feit dat het overlijden kort na het ongeval werd vastgesteld door verbalisanten en ambulancepersoneel en dat uit de lijkschouw bleek dat de ernstige verwondingen die [slachtoffer 1] had opgelopen niet verenigbaar waren met het leven.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is hoe het verkeersgedrag van de verdachte juridisch gekwalificeerd moet worden. Daartoe moet de rechtbank beoordelen of sprake is van een aan de schuld van de verdachte te wijten ongeval en zo ja, van welke vorm van schuld sprake is.
Schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet houdt in dat sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Artikel 6 Wegenverkeerswet kent drie schuldgradaties, te weten de aanmerkelijke verkeersfout, de grove verkeersfout en de roekeloosheid. De rechtbank is van oordeel dat het rijgedrag van de verdachte in juridische zin als een grove verkeersfout aangemerkt moet worden. De rechtbank overweegt daartoe dat de verdachte te hard heeft gereden en dat hij, ondanks het feit dat duidelijk zichtbaar was dat de overwegbomen gesloten waren, de overweglichten rood knipperden, de bellen rinkelden en andere verkeersdeelnemers stil stonden, langs de aan zijn kant van de weg gelegen overwegboom, die naar beneden was, het spoor op is gereden.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er in juridische zin geen sprake is geweest van roekeloosheid nu er geen sprake is van het op zeer grove wijze overtreden van de grenzen van veilig wegverkeer. De rechtbank zal de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Nu de dood van [slachtoffer 1] een gevolg was van het ongeval, staat het causaal verband tussen het verkeersgedrag van de verdachte en de dood van [slachtoffer 1] vast. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het de verdachte onder 2 ten laste gelegde het volgende af.
Op grond van de hierboven vermelde bewijsmiddelen heeft de rechtbank wettig en overtuigend bewezen verklaard dat het de verdachte is geweest die ten tijde van het ongeval de snorfiets bestuurde. De verdachte heeft zowel tegenover de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij niet in het bezit was van een rijbewijs.De verdachte was derhalve niet bevoegd om als bestuurder van de snorfiets op te treden. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte dit feit heeft begaan.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het de verdachte onder 3 ten laste gelegde het volgende af.
[slachtoffer 2] doet aangifte van bedreiging met een Samuraizwaard op 6 juli 2013 te [plaats 3]. Hij verklaart dat er om even na 0.00 uur op straat onenigheid ontstaat tussen hem en zijn vrienden enerzijds en de verdachte anderzijds. De aangever verklaart dat de verdachte vervolgens door vrienden naar huis wordt gebracht. Even later ziet de aangever hem weer buiten staan met een Samuraizwaard in de hand. De aangever ziet dat de verdachte het zwaard omhoog houdt. Daarna houden vrienden van de verdachte hem in bedwang en zij brengen hem weer naar zijn huis.
Getuige [getuige 2] bevestigt de verklaring van de aangever door te verklaren dat hij [verdachte] uit zijn huis ziet komen met een zwaard in zijn handen. Hij ziet dat de verdachte met het zwaard door de lucht zwaait.
Om 01.00 uur wordt de verdachte aangehouden wegens verdenking van bedreiging en het dragen van een wapen van categorie IV van de Wet wapens en munitie. Bij de verdachte thuis wordt een Samuraizwaard in beslag genomen.
De verdachte bekent dat hij op de genoemde datum bij hem in de straat naar buiten is gegaan met een mes in zijn hand. Hij verklaart dat hij het mes is gaan halen om de mensen waarmee hij onenigheid had af te schrikken.
De verdachte ontkent dat hij dreigende woorden heeft geuit richting de aangever.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de genoemde verklaringen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de aangever met een Samuraizwaard heeft bedreigd en dat dit een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht oplevert. Blijkens de aangifte heeft de aangever zich bedreigd gevoeld door het handelen van de verdachte. Bovendien blijkt uit de verklaring van de aangever dat een vriend van hem vertelde dat de verdachte naar hem op zoek was. De rechtbank maakt hieruit op dat de bedreiging tegen de aangever gericht was. De bedreiging was van dien aard en is onder zodanige omstandigheden geschied dat bij de aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte zijn dreigement tot uitvoering zou brengen. Dat de verdachte daarbij de woorden “Ik steek je neer” of woorden van gelijke dreigende aard of strekking tegen de aangever zou hebben geroepen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen. Immers, de enige die verklaart dat de verdachte deze woorden heeft geroepen, is getuige [getuige 2]. De rechtbank zal de verdachte derhalve vrijspreken van dat onderdeel van de tenlastelegging.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het de verdachte onder 4 ten laste gelegde het volgende af.
Op 6 juli 2013 wordt de verdachte naar aanleiding van de hierboven beschreven bedreiging aangehouden. De verbalisant die hem aanhoudt, vraagt hem om het wapen, gebruikt bij de bedreiging, over te geven. De verdachte vertelt de verbalisant dat het wapen in de kast in de woonkamer ligt. De verbalisant ziet vervolgens in de kast een Samuraizwaard liggen. Tevens ziet hij een gummiknuppel liggen. Beide wapens worden door de verbalisant in beslag genomen.Op dezelfde dag stelt [verbalisant 2] een onderzoek in naar het in beslag genomen zwaard. De verbalisant concludeert dat het in beslag genomen voorwerp een zwaard is in de zin van artikel 2, lid 1, categorie IV, onder 2 van de Wet wapens en munitie.Bij het proces-verbaal van bevindingen is een foto van het zwaard gevoegd.Zoals hiervoor is vastgesteld heeft de verdachte dit zwaard, dat geldt als wapen volgens de Wet wapens en munitie, op straat gedragen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde feit. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het dragen van een gummiknuppel. De rechtbank overweegt daartoe dat bij de verdachte thuis weliswaar een gummiknuppel werd aangetroffen, maar dat de verdachte deze gummiknuppel niet heeft gedragen op een openbare plek.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het de verdachte onder 5 ten laste gelegde het volgende af.
In de nacht van 25 november 2012 wordt de verdachte in [plaats 3] aangehouden door de verbalisanten [slachtoffer 3] – brigadier van de politie Hollands Midden – en [slachtoffer 4] – hoofdagent van de politie Hollands Midden – wegens openbare dronkenschap. Nadat zij hem hebben meegedeeld waarvoor zij hem hebben aangehouden, horen zij de verdachte zeggen: “Dat is goed joh kankerhomo.” De verbalisanten horen dat de verdachte dit zegt op de openbare weg en in het bijzijn van andere aanwezigen op straat. De verbalisanten voelen zich door deze opmerking in hun goede naam aangetast.De verdachte wordt meegenomen naar het bureau en wordt ’s ochtends verhoord. Hij verklaart dronken te zijn geweest en bekent één agent te hebben uitgescholden voor ‘kankerlijer’. De verdachte verklaart dat hij begrijpt dat de verbalisanten zich door zijn opmerking beledigd hebben gevoeld.Op grond van het proces-verbaal van bevindingen van de genoemde verbalisanten en de verklaring van de verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de verbalisanten heeft beledigd. Hoewel de verdachte heeft verklaard slechts één verbalisant te hebben uitgescholden, is de rechtbank van oordeel dat hij beide agenten heeft beledigd door tijdens zijn aanhouding een scheldwoord te roepen. De rechtbank zal de woorden “Dat is goed joh” uit de tenlastelegging strepen, nu deze woorden geen beledigend karakter hebben.