ECLI:NL:RBDHA:2014:11634

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2014
Publicatiedatum
19 september 2014
Zaaknummer
09-857022-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag en bedreiging met een wapen

Op 28 augustus 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 29 december 2012 betrokken was bij een ernstig verkeersongeval waarbij zijn passagier, [slachtoffer 1], om het leven kwam. De verdachte, die zonder geldig rijbewijs reed, negeerde de gesloten overweg en reed met te hoge snelheid de spoorwegovergang op, waar hij in botsing kwam met een trein. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een grove verkeersfout, maar sprak hem vrij van roekeloosheid. Daarnaast was de verdachte betrokken bij een andere zaak waarin hij op 6 juli 2013 [slachtoffer 2] bedreigde met een Samuraizwaard. De rechtbank achtte de bedreiging bewezen, maar sprak de verdachte vrij van het uiten van dreigende woorden. Ook werd de verdachte beschuldigd van belediging van twee politieagenten op 25 november 2012. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk op, met een proeftijd van twee jaar, en een geldboete voor de overtreding van het rijden zonder rijbewijs. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de gevolgen van het ongeval voor hem.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer strafzaken
Parketnummer 09/857022-13; 09/124679-13 (t.b.g.); 09/260142-12 (t.b.g.)
Datum uitspraak: 28 augustus 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats],
wonende [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 14 augustus 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.M. Offers en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. J.I. Echteld, advocaat te Gouda, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 december 2012 te [plaats 1], als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (snorfiets),
daarmede rijdende over de weg, [straat], alwaar een spoorwegovergang was
gelegen, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- heeft gereden zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs voor de
catergorie motorrijtuigen waartoe die snorfiets behoorde en/of (vervolgens)
- heeft gereden met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid
ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of (vervolgens)
- zijn snelheid niet heeft aangepast op het moment dat de overwegbomen naar
beneden gingen en/of (vervolgens)
- terwijl de overwegbomen al enige tijd gesloten waren en de bellen rinkelden
en de knipperlichten rood licht uitstraalden, niet is gestopt en/of
(vervolgens) tussen de overwegbomen door de overweg is opgereden tengevolge
waarvan hij, verdachte, en zijn passagier tegen een aldaar passerende trein
zijn gebotst, waardoor die passagier (genaamd [slachtoffer 1]) werd gedood;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 december 2012 te [plaats 1], als
bestuurder van een voertuig (tweewielige snorfiets), daarmee rijdende op de
weg, [straat], alwaar een spoorwegovergang was gelegen, als volgt heeft
gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- heeft gereden zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs voor de
catergorie motorrijtuigen waartoe die snorfiets behoorde en/of (vervolgens)
- heeft gereden met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid
ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of (vervolgens)
- zijn snelheid niet heeft aangepast op het moment dat de overwegbomen naar
beneden gingen en/of (vervolgens)
- terwijl de overwegbomen al enige tijd gesloten waren en de bellen rinkelden
en de knipperlichten rood licht uitstraalde, niet is gestopt en (vervolgens)
tussen de overwegbomen door de overweg is opgereden tengevolge waarvan hij,
verdachte, en zijn passagier tegen een aldaar passerende trein zijn gebotst,
waardoor die passagier (genaamd [slachtoffer 1]) werd gedood en/of door
welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans
kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans
kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op of omstreeks 29 december 2012 te [plaats 1], als
bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige snorfiets) heeft gereden op de
weg, [straat], zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als
bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was
afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig
behoorde;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
3.
ter berechting gevoegd 09/124679-13;
hij op of omstreeks 06 juli 2013 te [plaats 3] [slachtoffer 2] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers
heeft verdachte opzettelijk dreigend met een (Samurai)zwaard gezwaaid en/of
omhoog gehouden, althans voorgehouden en/of getoond, en/of (daarbij) deze
dreigend de woorden toegevoegd : "Ik steek je neer", althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking;;
4.
hij op of omstreeks 06 juli 2013 te [plaats 3] (een) (Samurai)zwaard en/of een
gummiknuppel, zijnde (een) voorwerp(en) als bedoeld in de categorie IV van de
Wet wapens en munitie, heeft gedragen;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
5.
ter berechting gevoegd 09/260142-12;
hij op of omstreeks 25 november 2012 te [plaats 3] opzettelijk beledigend (een)
ambtena(a)r(en), te weten [slachtoffer 3], brigadier bij Politie Hollands Midden,
en/of [slachtoffer 4], hoofdagent bij Politie Hollands Midden, gedurende en/of
ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in het
openbaar mondeling, en/of in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft
toegevoegd de woorden Dat is goed joh kankerhomo en/of Kankerleier, althans
woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
De rechtbank stelt vast dat de feiten, ten laste gelegd onder 1, 2, 3 (t.b.g.) en 4 (t.b.g.) zijn gepleegd toen de verdachte reeds de leeftijd van achttien jaren had bereikt. Feit 5 (t.b.g.) dateert van net voor de achttiende verjaardag van de verdachte, zodat dit feit in beginsel volgens het jeugdrecht behoort te worden afgedaan in een afzonderlijk vonnis. Nu de raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte er belang bij heeft dat dit feit gelijktijdig met de overige feiten wordt behandeld en afgedaan en ook de rechtbank geen bezwaar ziet tegen een gezamenlijke afdoening, zal dit feit worden afgedaan in het onderhavige vonnis. Het strafrecht voor meerderjarigen is derhalve van toepassing. Gelijk de raadsvrouw heeft bepleit, zal de rechtbank bij de beoordeling van dit feit rekening houden met de minderjarigheid van de verdachte ten tijde van dit feit.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het de verdachte onder 1 primair ten laste gelegde:
Het standpunt van de officier van justitie komt erop neer dat op grond van de verklaring van getuige [getuige 1] en de resultaten van het technisch onderzoek, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de bestuurder van de snorfiets is geweest. De officier van justitie heeft betoogd dat geen sprake is geweest van roekeloosheid maar wel van een grove verkeersfout. Nu sprake is van een causaal verband tussen het verkeersgedrag van de verdachte en de dood van het slachtoffer, kan het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van het de verdachte onder 2 ten laste gelegde:
Het standpunt van de officier van justitie komt erop neer dat de verdachte op de tenlastegelegde datum niet in het bezit was van een rijbewijs, zodat het rijden zonder rijbewijs bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van het de verdachte onder 3 ten laste gelegde:
Het standpunt van de officier van justitie komt erop neer dat op grond van de aangiftes van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] en de getuigenverklaring van [getuige 2] kan worden bewezen dat de verdachte heeft gezwaaid met het Samuraizwaard en dat hij daarbij heeft geroepen: “Ik steek je neer” of soortgelijke woorden.
Ten aanzien van het de verdachte onder 4 ten laste gelegde:
Het standpunt van de officier van justitie komt erop neer dat niet kan worden bewezen dat de verdachte een gummiknuppel heeft gedragen, maar dat wel kan worden bewezen dat hij een Samuraizwaard heeft gedragen. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar het deskundigen proces-verbaal, waarin wordt beschreven dat een Samuraizwaard een wapen is dat verboden is om te dragen.
Ten aanzien van het de verdachte onder 5 ten laste gelegde:
Het standpunt van de officier van justitie komt erop neer dat dit feit kan worden bewezen nu de verdachte dit feit heeft bekend.
De officier van justitie heeft dan ook gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte de hem onder 1 primair, 2, 3 (t.b.g. 09/124679-13), 4 (t.b.g. 09/124679-13) en 5 (t.b.g. 09/260142-12) ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het de verdachte onder 1 primair ten laste gelegde:
Het standpunt van de verdediging komt erop neer dat er, ondanks zeer zorgvuldig onderzoek, ruimte is voor twijfel over de vraag wie de bestuurder van de snorfiets was ten tijde van het ongeval. De raadsvrouw heeft betoogd dat er op grond van verschillende processen-verbaal van bevindingen, de verklaring van [getuige 1], getuigenverklaringen en de resultaten van de technische onderzoeken, sterke aanwijzingen zijn dat de verdachte de bestuurder van de snorfiets was. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Wel heeft zij, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het feit komt, het uitstrepen van enkele bestanddelen van de tenlastelegging bepleit. Zij heeft voorts betoogd dat het rijgedrag van de verdachte dient te worden gekwalificeerd als zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en niet als roekeloos.
Ten aanzien van het de verdachte onder 2 ten laste gelegde:
Het standpunt van de verdediging komt erop neer dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het de verdachte onder 1 primair ten laste gelegde feit komt, ook tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit kan worden gekomen.
Ten aanzien van het de verdachte onder 3 ten laste gelegde:
Het standpunt van de verdediging komt erop neer dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit. Daartoe heeft de raadsvrouw betoogd dat er slechts één getuige is die verklaart dat de verdachte “Ik steek je neer” heeft geroepen, zodat ten aanzien van dat onderdeel van de tenlastelegging niet wordt voldaan aan het bewijsminimum. Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat onduidelijk is wie de verdachte wilde afschrikken met het Samuraizwaard. Hoewel vaststaat dat de verdachte met een Samuraizwaard buiten liep, staat niet vast dat de handelingen gericht zijn geweest tegen de aangever. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn waaruit blijkt dat de aangever is bedreigd op de wijze zoals ten laste gelegd.
Ten aanzien van het de verdachte onder 4 ten laste gelegde:
Het standpunt van de verdediging komt erop neer dat niet kan worden bewezen dat de verdachte een gummiknuppel heeft gedragen.
Ten aanzien van het de verdachte onder 5 ten laste gelegde:
Het standpunt van de verdediging komt erop neer dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het de verdachte onder 1 primair ten laste gelegde het volgende af. [1]
De rechtbank neemt in aanmerking dat weliswaar in het dossier zowel over snorfiets, bromfiets als scooter gesproken wordt, doch dat gelet op de blauwe kentekenplaat (foto pagina 105) het motorrijtuig een snorfiets is, zodat de rechtbank hierna deze benaming zal gebruiken.
In de ochtend van 29 december 2012 rijden de verdachte en het slachtoffer [slachtoffer 1] op de snorfiets van [slachtoffer 1] naar hun werk. Bij de [benzinepomp] te [plaats 3] hebben zij afgesproken met [getuige 1], die ook op een snorfiets naar zijn werk gaat. De twee snorfietsen rijden vervolgens richting [plaats 2]. Als de snorfietsen, rond 7.45 uur, op [straat] te [plaats 1] rijden, komen zij bij een spoorwegovergang. Aan weerszijden van de overweg zijn de overwegbomen naar beneden, de overweglichten knipperen rood en de bellen rinkelen. De snorfiets met [getuige 1] erop stopt voor de spoorwegovergang. De snorfiets met daarop de verdachte en [slachtoffer 1] stopt niet, maar rijdt door, langs de overwegboom die naar beneden is. Zij komen op de spoorweg in botsing met een van rechts komende trein. De verdachte wordt van de snorfiets afgeslingerd en belandt in het gras naast de spoorbaan. [slachtoffer 1] wordt van de snorfiets gerukt en belandt op het spoor. De trein komt tot stilstand. [getuige 1], die alles heeft gezien, belt 112. De politie en vervolgens de ambulance komen ter plaatse. De verdachte is zwaar gewond. [slachtoffer 1] blijkt dan al aan zijn zeer ernstige verwondingen te zijn overleden. De verdachte, die aanspreekbaar is, verklaart dat de snorfiets van [slachtoffer 1] is en dat [slachtoffer 1] heeft gereden. Aanvankelijk wordt van de juistheid van deze verklaring uitgegaan, mede gelet op het feit dat ook [getuige 1] verklaart dat het [slachtoffer 1] was die de snorfiets bestuurde. Enkele dagen na het ongeval rijst er twijfel omtrent de vraagt wie de bestuurder van de snorfiets was ten tijde van het ongeval. Aanleiding tot deze twijfel is de verklaring van [getuige 1] op 2 januari 2013 bij de politie, dat de verdachte degene was die de snorfiets bestuurde op het moment van het ongeval. Naar aanleiding van deze verklaring doet de politie verder onderzoek naar het ongeval. Uit dit onderzoek blijkt dat er verschillende aanwijzingen zijn dat de bestuurder van de snorfiets het ongeval heeft overleefd.
De rechtbank ziet zich voor de vraag geplaatst of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de bestuurder van de snorfiets was op het moment van het ongeluk en zo ja, of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het hem onder 1 primair ten laste gelegde feit.
[getuige 1] heeft op 2 januari 2013 verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte de snorfiets bestuurde en dat [slachtoffer 1] achterop zat, toen zij elkaar bij het [benzinepomp] ontmoetten. Tijdens het rijden reed [getuige 1] het ene moment voorop en reed de verdachte het andere moment voorop. Vlak voor de spoorwegovergang ging de verdachte voorop rijden en hij kwam als eerste bij de spoorwegovergang aan. [getuige 1] verklaart dat hij zag dat de spoorwegbomen gesloten waren, dat de bellen rinkelden en dat de lichten knipperden. Hij zag dat de snorfiets waarop de verdachte reed tussen de spoorwegbomen door ging. [getuige 1] verklaart dat hij zelf stopte en zag dat er een trein aan kwam. Hij zag dat de snorfiets geraakt werd door de trein en dat de verdachte door de lucht vloog en verderop in het gras terecht kwam. [getuige 1] verklaart dat hij zag dat [slachtoffer 1] tussen de twee spoorbanen in was terechtgekomen en dat er overal stukken snorfiets lagen. [getuige 1] verklaart dat hij helemaal in shock was. [2]
Op 18 februari 2014 is [getuige 1] gehoord door de rechter-commissaris. Hij blijft bij zijn verklaring dat het de verdachte was die de snorfiets bestuurde ten tijde van het ongeval. [getuige 1] verklaart dat hij in eerste instantie tegen de politie heeft gezegd dat het [slachtoffer 1] was die de snorfiets bestuurde, omdat hij de verdachte de hand boven het hoofd wilde houden. Later bedacht [getuige 1] dat het niet zo slim was om de verdachte in bescherming te nemen en vond hij ook dat hij het niet kon maken tegenover [slachtoffer 1]. Het zat [getuige 1] zo dwars dat hij terug is gegaan naar het politiebureau om een aanvullende verklaring op te laten nemen. [3]
Naar aanleiding van de verklaring van [getuige 1] is technisch onderzoek verricht naar de schade aan de trein. Uit dit onderzoek zijn drie aanwijzingen naar voren gekomen waaruit blijkt dat de opzittende die het ongeval overleefde mogelijk de bestuurder van de snorfiets was op het moment van de aanrijding. Deze drie aanwijzingen luiden als volgt:
Aanwijzing 1: Aan de hand van de schadepassing is één aanwijzing verzameld waaruit blijkt dat de opzittende die de rode broek aan had, waarschijnlijk als bestuurder op de snorfiets heeft gezeten op het moment van aanrijding.
Aanwijzing 2: Bij het bestuderen van de foto’s van het ongeval is te zien dat er geen schade is op het rechterscherm van de snorfiets onder het zadel. Het rechterbeen van de passagier kan fungeren als stootkussen en beschermt het scherm. Dit is een aanwijzing dat de passagier met zijn rechterbeen geklemd kan zitten tussen de snorfiets en de trein. Indien de passagier zichzelf tijdens de rit vasthield aan de snorfiets kan de passagier met de snorfiets mee naar beneden getrokken worden. Een veeg op de trein is hiervoor een aanwijzing. De bestuurder kan door de open constructie zijdelings van de snorfiets ‘afstappen’.
Aanwijzing 3: Natuurkundige benadering van het ongeval. De snorfietser rijdt met de voorzijde van het voertuig tegen de linker voorzijde van de trein. De trein heeft een hoge snelheid en een grote massa. Dit resulteert in een hoge energiewaarde. Voor de snorfiets komt deze energie van rechts, tegen het voorwiel en voorzijde van de snorfiets. Vervolgens draait de snorfiets van bovenaf gezien, tegen de wijzers van de klok in en botst met de rechterzijde tegen de trein. Dit wordt aan de hand van de aangetroffen sporen bevestigd. Het draaimoment zorgt ervoor dat de achterste opzittende op de snorfiets, de passagier, met de grootste snelheid tegen de trein klapt. Op basis van deze theorie wordt de overlevingskans voor de bestuurder groter dan voor de passagier. [4]
Tussen de restanten van het ongeval is een stuk rode stof aangetroffen. Uit nader onderzoek blijkt dit de onderzijde van een broekspijp van een Adidas trainingsbroek te zijn. Vermoedelijk is dit deel van de broek van een slachtoffer ter plaatse van het ongeval afgeknipt. [5] Op de spoiler van de trein wordt een stukje rode stof aangetroffen. Na onderzoek wordt geconcludeerd dat de stukjes stof qua kleur en structuur overeenkomen. [6]
[verbalisant 1] verklaart dat hij heeft gezien dat de verdachte twee broeken over elkaar droeg en dat één van die broeken een rode Adidas broek betrof, met drie witte, verticale strepen op beide zijden. [7]
De verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij op de dag van het ongeval twee broeken over elkaar aan had tegen de kou. Hij verklaart dat hij zich vaag herinnert dat hij zijn trainingsbroek aan had. De verdachte verklaart dat hij dit niet precies meer wist, maar dat hij, toen hem door de politie werd gevraagd of de rode broek van hem was, dacht ‘Ja, die had ik wel aan.’ De verdachte verklaart dat hij die broek niet meer heeft en dat hij deze na het ongeval ook nooit meer gezien heeft. [8]
Uit de lijkschouw van het slachtoffer [slachtoffer 1] blijkt dat hij geen rode trainingsbroek, maar een blauwe spijkerbroek droeg op het moment van het ongeval. [9]
De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande vast dat de verdachte tijdens het ongeval een rode trainingsbroek droeg.
De verdachte legt twee verklaringen af tegenover de politie. Tijdens zijn eerste verklaring ontkent de verdachte in eerste instantie dat hij ten tijde van het ongeval de bestuurder van de snorfiets was. Hij is heel stellig in zijn bewering dat het [slachtoffer 1] was die de snorfiets bestuurde. Geconfronteerd met de resultaten van het technisch onderzoek verklaart de verdachte daarna:
Als je het zo ziet.. dan heb ik gereden?
Van mij mag je opschrijven dat ik heb gereden? Van mij mag je het opschrijven, maar ik weet het echt niet meer. [10]
Ter terechtzitting verklaart de verdachte dat hij zich niet kan herinneren of hij de bestuurder was van de snorfiets ten tijde van het ongeval.
Op grond van de bovenvermelde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het de verdachte was die ten tijde van het ongeval de snorfiets bestuurde en die als zodanig het ongeval veroorzaakt heeft.
Voor zover de raadsvrouw als verweer heeft opgeworpen dat het wellicht mogelijk is dat de rode stof op de spoiler van de trein terecht is gekomen doordat de spoiler, nadat deze was gebroken, over de grond heeft geschuurd, overweegt de rechtbank dat er gelet op het zorgvuldig verrichtte onderzoek geen aanleiding is aan de conclusies daarvan te twijfelen.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat het de verdachte is geweest die de bestuurder was van de snorfiets, moet worden vastgesteld of de ten laste gelegde ‘gedachtestreepjes’ wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Dat de verdachte niet in het bezit was van een rijbewijs voor de categorie motorrijtuigen waartoe de snorfiets behoorde, leidt de rechtbank af uit de verklaringen van de verdachte tegenover de politie en ter terechtzitting. [11]
Ter beantwoording van de vraag of de verdachte heeft gereden met een gelet op de verkeerssituatie en verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid, beschouwt de rechtbank de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 3]. [getuige 1] verklaart dat hijzelf ongeveer 60 km/u reed en dat hij denkt dat de verdachte soms ongeveer 70 km/u reed. [12] Getuige [getuige 3], die voor de gesloten overweg stond te wachten toen de snorfiets met verdachte en [slachtoffer 1] erop langs de gesloten overwegboom reed, verklaart dat hij de snorfiets aan hoorde komen, dat de ene snorfiets achter hem stil ging staan en dat het geluid van de andere snorfiets harder werd. Getuige [getuige 3] verklaart dat hij nog dacht: ‘Wat gebeurt er nou, wat doet ie nou!’ Getuige [getuige 3] verklaart dat hij de snorfiets best wel snel voorbij zag rijden. [13]
Hoewel het lastig is voor een getuige om precies in te schatten hoe hard een voertuig rijdt, is de rechtbank van oordeel dat wel kan worden vastgesteld dat de verdachte heeft gereden met een gelet op de verkeerssituatie en verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid.
Dat de verdachte zijn snelheid niet heeft aangepast blijkt vervolgens uit het feit dat hij is doorgereden in plaats van te stoppen. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het onderdeel van de tenlastelegging ‘op het moment dat de overwegbomen naar beneden gingen’ uit de tenlastelegging dient te worden gestreept, nu de overwegbomen al naar beneden waren toen de verdachte aan kwam rijden.
Op grond van de verklaringen van [getuige 1] en de getuige [getuige 3] kan worden vastgesteld dat de overwegbomen al enige tijd naar beneden waren, dat de bellen rinkelden, dat de knipperlichten rood licht uitstraalden en dat de verdachte desondanks niet is gestopt maar langs de overwegboom die naar beneden was is gereden waarna de snorfiets op de overweg tegen een van rechts aankomende trein is gebotst. [14]
De raadsvrouw heeft betoogd dat niet kan worden gezegd dat de verdachte tussen de overwegbomen door de overweg is opgereden. De rechtbank is van oordeel dat wel kan worden gezegd dat de verdachte tussen de overwegbomen de overweg is opgereden, nu zich aan weerszijden van de overweg één overwegboom bevond en de verdachte tussen die twee overwegbomen de overweg op reed.
Dat [slachtoffer 1] als gevolg van de klap werd gedood leidt de rechtbank af uit het feit dat het overlijden kort na het ongeval werd vastgesteld door verbalisanten en ambulancepersoneel en dat uit de lijkschouw bleek dat de ernstige verwondingen die [slachtoffer 1] had opgelopen niet verenigbaar waren met het leven. [15]
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is hoe het verkeersgedrag van de verdachte juridisch gekwalificeerd moet worden. Daartoe moet de rechtbank beoordelen of sprake is van een aan de schuld van de verdachte te wijten ongeval en zo ja, van welke vorm van schuld sprake is.
Schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet houdt in dat sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Artikel 6 Wegenverkeerswet kent drie schuldgradaties, te weten de aanmerkelijke verkeersfout, de grove verkeersfout en de roekeloosheid. De rechtbank is van oordeel dat het rijgedrag van de verdachte in juridische zin als een grove verkeersfout aangemerkt moet worden. De rechtbank overweegt daartoe dat de verdachte te hard heeft gereden en dat hij, ondanks het feit dat duidelijk zichtbaar was dat de overwegbomen gesloten waren, de overweglichten rood knipperden, de bellen rinkelden en andere verkeersdeelnemers stil stonden, langs de aan zijn kant van de weg gelegen overwegboom, die naar beneden was, het spoor op is gereden.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er in juridische zin geen sprake is geweest van roekeloosheid nu er geen sprake is van het op zeer grove wijze overtreden van de grenzen van veilig wegverkeer. De rechtbank zal de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Nu de dood van [slachtoffer 1] een gevolg was van het ongeval, staat het causaal verband tussen het verkeersgedrag van de verdachte en de dood van [slachtoffer 1] vast. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het de verdachte onder 2 ten laste gelegde het volgende af. [16]
Op grond van de hierboven vermelde bewijsmiddelen heeft de rechtbank wettig en overtuigend bewezen verklaard dat het de verdachte is geweest die ten tijde van het ongeval de snorfiets bestuurde. De verdachte heeft zowel tegenover de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij niet in het bezit was van een rijbewijs. [17] De verdachte was derhalve niet bevoegd om als bestuurder van de snorfiets op te treden. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte dit feit heeft begaan.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het de verdachte onder 3 ten laste gelegde het volgende af. [18]
[slachtoffer 2] doet aangifte van bedreiging met een Samuraizwaard op 6 juli 2013 te [plaats 3]. Hij verklaart dat er om even na 0.00 uur op straat onenigheid ontstaat tussen hem en zijn vrienden enerzijds en de verdachte anderzijds. De aangever verklaart dat de verdachte vervolgens door vrienden naar huis wordt gebracht. Even later ziet de aangever hem weer buiten staan met een Samuraizwaard in de hand. De aangever ziet dat de verdachte het zwaard omhoog houdt. Daarna houden vrienden van de verdachte hem in bedwang en zij brengen hem weer naar zijn huis. [19]
Getuige [getuige 2] bevestigt de verklaring van de aangever door te verklaren dat hij [verdachte] uit zijn huis ziet komen met een zwaard in zijn handen. Hij ziet dat de verdachte met het zwaard door de lucht zwaait. [20]
Om 01.00 uur wordt de verdachte aangehouden wegens verdenking van bedreiging en het dragen van een wapen van categorie IV van de Wet wapens en munitie. Bij de verdachte thuis wordt een Samuraizwaard in beslag genomen. [21]
De verdachte bekent dat hij op de genoemde datum bij hem in de straat naar buiten is gegaan met een mes in zijn hand. Hij verklaart dat hij het mes is gaan halen om de mensen waarmee hij onenigheid had af te schrikken. [22]
De verdachte ontkent dat hij dreigende woorden heeft geuit richting de aangever.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de genoemde verklaringen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de aangever met een Samuraizwaard heeft bedreigd en dat dit een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht oplevert. Blijkens de aangifte heeft de aangever zich bedreigd gevoeld door het handelen van de verdachte. Bovendien blijkt uit de verklaring van de aangever dat een vriend van hem vertelde dat de verdachte naar hem op zoek was. De rechtbank maakt hieruit op dat de bedreiging tegen de aangever gericht was. De bedreiging was van dien aard en is onder zodanige omstandigheden geschied dat bij de aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte zijn dreigement tot uitvoering zou brengen. Dat de verdachte daarbij de woorden “Ik steek je neer” of woorden van gelijke dreigende aard of strekking tegen de aangever zou hebben geroepen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen. Immers, de enige die verklaart dat de verdachte deze woorden heeft geroepen, is getuige [getuige 2]. De rechtbank zal de verdachte derhalve vrijspreken van dat onderdeel van de tenlastelegging.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het de verdachte onder 4 ten laste gelegde het volgende af. [23]
Op 6 juli 2013 wordt de verdachte naar aanleiding van de hierboven beschreven bedreiging aangehouden. De verbalisant die hem aanhoudt, vraagt hem om het wapen, gebruikt bij de bedreiging, over te geven. De verdachte vertelt de verbalisant dat het wapen in de kast in de woonkamer ligt. De verbalisant ziet vervolgens in de kast een Samuraizwaard liggen. Tevens ziet hij een gummiknuppel liggen. Beide wapens worden door de verbalisant in beslag genomen. [24] Op dezelfde dag stelt [verbalisant 2] een onderzoek in naar het in beslag genomen zwaard. De verbalisant concludeert dat het in beslag genomen voorwerp een zwaard is in de zin van artikel 2, lid 1, categorie IV, onder 2 van de Wet wapens en munitie. [25] Bij het proces-verbaal van bevindingen is een foto van het zwaard gevoegd. [26] Zoals hiervoor is vastgesteld heeft de verdachte dit zwaard, dat geldt als wapen volgens de Wet wapens en munitie, op straat gedragen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde feit. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het dragen van een gummiknuppel. De rechtbank overweegt daartoe dat bij de verdachte thuis weliswaar een gummiknuppel werd aangetroffen, maar dat de verdachte deze gummiknuppel niet heeft gedragen op een openbare plek.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van het de verdachte onder 5 ten laste gelegde het volgende af. [27]
In de nacht van 25 november 2012 wordt de verdachte in [plaats 3] aangehouden door de verbalisanten [slachtoffer 3] – brigadier van de politie Hollands Midden – en [slachtoffer 4] – hoofdagent van de politie Hollands Midden – wegens openbare dronkenschap. Nadat zij hem hebben meegedeeld waarvoor zij hem hebben aangehouden, horen zij de verdachte zeggen: “Dat is goed joh kankerhomo.” De verbalisanten horen dat de verdachte dit zegt op de openbare weg en in het bijzijn van andere aanwezigen op straat. De verbalisanten voelen zich door deze opmerking in hun goede naam aangetast. [28] De verdachte wordt meegenomen naar het bureau en wordt ’s ochtends verhoord. Hij verklaart dronken te zijn geweest en bekent één agent te hebben uitgescholden voor ‘kankerlijer’. De verdachte verklaart dat hij begrijpt dat de verbalisanten zich door zijn opmerking beledigd hebben gevoeld. [29] Op grond van het proces-verbaal van bevindingen van de genoemde verbalisanten en de verklaring van de verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de verbalisanten heeft beledigd. Hoewel de verdachte heeft verklaard slechts één verbalisant te hebben uitgescholden, is de rechtbank van oordeel dat hij beide agenten heeft beledigd door tijdens zijn aanhouding een scheldwoord te roepen. De rechtbank zal de woorden “Dat is goed joh” uit de tenlastelegging strepen, nu deze woorden geen beledigend karakter hebben.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1. primair
hij op 29 december 2012 te [plaats 1], als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (snorfiets), daarmede rijdende over [straat], alwaar een spoorwegovergang was gelegen, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- heeft gereden zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs voor de categorie motorrijtuigen waartoe die snorfiets behoorde en vervolgens
- heeft gereden met een gelet op de verkeerssituatie en verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid en vervolgens
- zijn snelheid niet heeft aangepast en vervolgens
- terwijl de overwegbomen al enige tijd gesloten waren en de bellen rinkelden en de knipperlichten rood licht uitstraalden, niet is gestopt en vervolgens tussen de overwegbomen de overweg is opgereden ten gevolge waarvan hij, verdachte, en zijn passagier tegen een aldaar passerende trein zijn gebotst, waardoor die passagier (genaamd [slachtoffer 1]) werd gedood.
2.
hij op 29 december 2012 te [plaats 1], als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige snorfiets) heeft gereden op de weg, [straat], zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
3.
ter berechting gevoegd 09/124679-13;
hij op 06 juli 2013 te [plaats 3] [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een Samuraizwaard gezwaaid en omhoog gehouden;
4.
hij op 06 juli 2013 te [plaats 3] een Samuraizwaard, zijnde een voorwerp als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen.
5.
Ter berechting gevoegd 09/260142-12;
hij op 25 november 2012 te [plaats 3] opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [slachtoffer 3], brigadier bij Politie Hollands Midden, en [slachtoffer 4], hoofdagent bij Politie Hollands Midden, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in het openbaar en in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden kankerhomo en/of kankerlijer, althans woorden van gelijke beledigende aard en strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair, 3 (t.b.g.) en 4 (t.b.g.) ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens Reclassering Nederland. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte ter zake van de genoemde feiten wordt opgelegd een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het hem onder 2 ten laste gelegde feit, zijnde een overtreding, wordt veroordeeld tot een geldboete van € 115,- subsidiair 2 dagen vervangende hechtenis. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 5 (t.b.g.) ten laste gelegde wordt schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde komt, rekening te houden met de jeugdige leeftijd van de verdachte, het tijdsverloop, de fysieke en psychische gevolgen van het ongeluk en ook het schuldgevoel waaronder de verdachte gebukt gaat. Indien de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke straf overweegt, heeft de raadsvrouw verzocht om aan verdachte een werkstraf op te leggen. De raadsvrouw heeft verzocht om, indien de rechtbank oplegging van een voorwaardelijke straf overweegt, te volstaan met oplegging van een voorwaardelijke werkstraf. De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte profijt kan hebben van reclasseringsbegeleiding, dat hij een steuntje in de rug kan gebruiken, dat hij over zijn problemen kan praten en dat hij op deze manier kan toekomen aan het verwerken van hetgeen is gebeurd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een vijftal strafbare feiten.
In november 2012 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het beledigen van twee politieagenten door hen kankerhomo en/of kankerlijer te noemen. Belediging, zeker van ambtenaren die bezig zijn met het verrichten van hun beroepsmatige werkzaamheden, is een vervelend strafbaar feit.
Eind december 2012 heeft de verdachte een zeer ernstig verkeersongeval veroorzaakt, door met een snorfiets langs een gesloten overwegboom het spoor op te rijden. Achterop de snorfiets zat een vriend. De snorfiets werd geraakt door een van rechts komende trein, waarbij de verdachte en zijn vriend van de snorfiets zijn geslingerd. Zijn vriend heeft het ongeval niet overleefd. De verdachte heeft ernstige verwondingen opgelopen, waarvan hij nog steeds de gevolgen ondervindt. Door een grove verkeersfout heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit met verstrekkende en onomkeerbare gevolgen. De keuze van de verdachte om de overwegboom die naar beneden was, de geluidssignalen en de lichten te negeren en de spoorweg op te rijden is hem dan ook zeer kwalijk te nemen. Dat hij daarbij niet over een geldig rijbewijs beschikte maakt zijn handelwijze nog kwalijker.
Een half jaar na het veroorzaken van het ongeluk waarbij zijn vriend [slachtoffer 1] het leven heeft verloren, heeft de verdachte zich opnieuw schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten. De verdachte heeft [slachtoffer 2] bedreigd door op straat te zwaaien met een Samuraizwaard, een wapen waarvan het dragen op zich zelf al een strafbaar feit oplevert.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het uittreksel Justitiële Documentatie, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland, d.d. 29 oktober 2013, bevattende een reclasseringsadvies, opgesteld en ondertekend door [reclasseringswerker]. Dit rapport houdt onder meer in, verkort en zakelijk weergegeven:
De levensstijl van de verdachte en de gedragskeuzes die hij maakt vormen punten van zorg, waaraan in het kader van een eventuele behandeling aandacht kan worden besteed. Het recidiverisico wordt laag/gemiddeld geschat. De verdachte heeft in het verleden aangetoond zich redelijk goed aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering te kunnen houden en staat open voor een nieuw reclasseringscontact. Bij bewezenverklaring van het ten laste gelegde, wordt geadviseerd om aan de verdachte op te leggen een voorwaardelijke straf, met als bijzondere voorwaarden de meldplicht en de behandelverplichting (ambulante behandeling). Een proeftijd van twee jaar wordt daarbij geadviseerd omdat de verwachting is dat deze termijn voldoende is.
De rechtbank houdt rekening met conclusies uit voornoemd rapport bij het bepalen van de aan de verdachte op te leggen straf.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat ten aanzien van de onder 1 primair, 3 (t.b.g.) en 4 (t.b.g.) ten laste gelegde feiten oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is met een proeftijd van twee jaar. Met name het onder 1 primair bewezenverklaarde feit is dermate ernstig dat niet kan worden volstaan met oplegging van een voorwaardelijke werkstraf. Tevens zal de rechtbank gedurende de proeftijd begeleiding door Reclassering Nederland opleggen. Het onder 2 bewezenverklaarde feit betreft een overtreding, waarvoor de rechtbank oplegging van een geldboete aangewezen acht.
Tot slot is de rechtbank ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde feit, met de officier van justitie van oordeel dat met toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel passend is.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
9a, 14a, 14b, 14c, 14d, 23, 24, 24c, 63, 266, 267, 285 van het Wetboek van Strafrecht;
6, 107, 175, 177, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
27, 54 van de wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding onder 1 primair, 2, 3 (t.b.g.), 4 (t.b.g.) en 5 (t.b.g.) ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
1. primair

OVERTREDING VAN ARTIKEL 6 VAN DE WEGENVERKEERSWET 1994, TERWIJL HET EEN ONGEVAL BETREFT WAARDOOR EEN ANDER WERD GEDOOD

2
OVERTREDING VAN ARTIKEL 107, EERSTE LID, VAN DE WEGENVERKEERSWET 1994
3 ( t.b.g. 09/124679-13)

BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT

4 ( t.b.g. 09/124679-13)

HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE

5 ( t.b.g. 09/260142-12)

EENVOUDIGE BELEDIGING, TERWIJL DE BELEDIGING WORDT AANGEDAAN AAN EEN AMBTENAAR GEDURENDE DE RECHTMATIGE UITOEFENING VAN ZIJN BEDIENING, MEERMALEN GEPLEEGD

verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
ten aanzien van de onder 1 primair, 3 (t.b.g.) en 4 (t.b.g.) ten laste gelegde feiten:
veroordeelt de verdachte tot
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, zolang die instelling zulks nodig acht;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
veroordeelt de verdachte ter zake van feit 1 primair voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 2 (twee) jaren;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit:
veroordeelt verdachte tot:
een geldboete van € 115,00 (honderdvijftien euro);
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van twee dagen;
ten aanzien van het onder 5 (t.b.g.) ten laste gelegde:
bepaalt dat aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. de Haan, kinderrechter, voorzitter,
mr. C.F. Mewe, kinderrechter,
en mr. M. van Loenhoud, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.I. Jansen, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 augustus 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1600 2012191551.
2.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], p. 155, 156.
3.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] door de rechter-commissaris, punt 5, 8 en 9.
4.Proces-verbaal nummer 1769.2013.4909, Dienst Landelijke Operationele Samenwerking i.o. Landelijk Forensisch Service Centrum Team Specialisten 1, p. 148-153.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 164.
6.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 166, 167.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 26.
8.Proces-verbaal verhoor verdachte ter terechtzitting.
9.Proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw, p. 42.
10.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 269.
11.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 265; verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting.
12.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], p. 159.
13.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3], p. 58.
14.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], p. 155, 156; proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3], p. 58, 59.
15.Proces-verbaal bevindingen, p. 23; proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw, p. 41.
16.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1600 2012191551.
17.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 265; verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting.
18.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1623 2013090627.
19.Proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer 2], p. 3, 4.
20.Proces-verbaal verhoor getuige[getuige 2], p. 24.
21.Proces-verbaal van aanhouding verdachte, p. 6.
22.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 18, 19.
23.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1623 2013090627.
24.Proces-verbaal aanhouding, p. 5, 6.
25.Proces-verbaal van bevindingen, p. 34.
26.Geschrift zijnde een foto, p. 36.
27.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1623 2012174140.
28.Proces-verbaal van bevindingen, p. 6, 7.
29.proces-verbaal verhoor verdachte, p. 9, 10.