ECLI:NL:RBDHA:2014:11582

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2014
Publicatiedatum
18 september 2014
Zaaknummer
723379-12
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pogingen tot inbraak en diefstal door meerdere personen met braak

Op 18 september 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere pogingen tot inbraak en diefstal. De zaak betreft incidenten die zich hebben voorgedaan op 24 en 29 december 2012 in Leidschendam. De verdachte, geboren in 1994, heeft samen met anderen geprobeerd in te breken in verschillende woningen, waarbij gebruik werd gemaakt van breekvoorwerpen om deuren en ramen te forceren. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 4 september 2014, waarbij de officier van justitie, mr. M.A. Visser, en de raadsman van de verdachte, mr. J. Gravesteijn, aanwezig waren.

De tenlastelegging omvatte drie feiten: de eerste twee betroffen pogingen tot inbraak in woningen aan de [adres 2] en [adres 3], terwijl het derde feit betrekking had op een voltooide inbraak in een woning aan de [adres 4]. De verdachte heeft bekend deze feiten te hebben gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbaal van aangifte, zijn meegewogen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [aangever 2] en [aangever 3], ter hoogte van respectievelijk €200 en €458. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en het feit dat hij nog niet eerder was veroordeeld. De uitspraak benadrukt de ernst van woninginbraken en de impact daarvan op slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/723379-12
Datum uitspraak: 18 september 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats]op [geboorteplaats]1994,
[adres 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 september 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Visser en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. J. Gravesteijn, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij of omstreeks 29 december 2012 te [plaats], ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 2]) weg te nemen geld en/of (een) goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of
ten dele toebehorend(e) aan [aangever 1], in elk geval aan (een) ander(en) dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot de plaats des misdrijfs te verschaffen en/of de/het weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s),
althans alleen (opzettelijk)
- zich naar/richting die woning en/of dat erf heeft begeven en/of (vervolgens)
- een (tuin)deur open heeft getrapt/geslagen/geduwd en/of met een breekvoorwerp heeft geforceerd
en/of (vervolgens),
- met een breekijzer en/of een schroevendraaier, althans enig gereedschap, een raam heeft geforceerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 29 december 2012 te [plaats], ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 3]) weg te nemen geld en/of (een) goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of
ten dele toebehorend(e) aan [aangever 2], in elk geval aan (een) ander(en) dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot de plaats des misdrijfs te verschaffen en/of de/het weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen (opzettelijk)
- zich naar/richting die woning en/of dat erf heeft begeven en/of (vervolgens)
- met een breekijzer en/of een schroevendraaier, althans enig gereedschap, een deur heeft geforceerd
en/of
- met een breekijzer en/of een schroevendraaier, althans enig gereedschap, een raam heeft geforceerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 24 december 2012 tot en met 25 december 2012 te [plaats], tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 4]
) heeft weggenomen meerdere sieraden en/of een laptop en/of een spelcomputer en/of twee scheerapparaten en/of een aantal sleutels en/of een aantal zilveren munten en/of een creditcard en/of een kussensloop en/of een tas en/of een portemonnee (met inhoud), althans enig(e) goed(eren) en/of
geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorend(e) aan [aangever 3], in elk geval aan (een) ander(en) dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weggenomen geld en/of goed(eren) onder hun/zijn bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, te weten door met een breekvoorwerp een deur van
die woning te forceren;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 29 december 2012 is te Leidschendam in een woning gelegen aan de [adres 2] geprobeerd in te breken. De tuindeur is open getrapt/geduwd of met een breekvoorwerp geforceerd en vervolgens is een raam met een breekijzer en/of een schroevendraaier geforceerd. Eveneens is op 29 december 2012 te Leidschendam in een woning gelegen aan de [adres 3] geprobeerd in te breken. Bij deze poging tot inbraak is met een breekijzer en/of schroevendraaier eerst een deur geforceerd en vervolgens een raam. Bij deze woning zijn twee van de drie verdachten op het balkon aangetroffen alsook enkele inbrekerswerktuigen. De derde verdachte is aan de achterzijde van de woning door de politie aangehouden.
Enkele dagen eerder, te weten op 24 december 2012, is in een woning gelegen aan de [adres 4] te Leidschendam ingebroken en is een grote hoeveelheid goederen toebehorende aan [aangever 3] en anderen weggenomen. De daders hebben zich de toegang tot de woning verschaft door met een breekvoorwerp de deur van de woning te forceren.
De verdachte heeft bekend deze feiten te hebben gepleegd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte de feiten 1, 2 en 3 heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
ten aanzien van feit 1
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
4 september 2014;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 december 2012,
inhoudende de verklaring van [aangever 1] (p. 116 en 117);
- een proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 december 2012, opgemaakt door [naam 1],
hoofdagent van politie Haaglanden (p. 102 tot en met 111);
- een proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 december 2012, met bijlagen, opgemaakt door
[naam 1] en [naam 2], beiden hoofdagent van politie Haaglanden (p. 112 tot en
met 114);
ten aanzien van feit 2
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
4 september 2014;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 december 2012,
inhoudende de verklaring van [aangever 2] (p. 90 en 91);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 29 december
2012, inhoudende de verklaring van [aangever 3] (p. 92);
- een proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 december 2012, met bijlagen, opgemaakt door
[naam 2], hoofdagent van politie Haaglanden (p. 96 tot en met 101);
- een proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 december 2012, opgemaakt door [naam 1],
hoofdagent van politie Haaglanden (p. 102 tot en met 111);
ten aanzien van feit 3
- de bekennende verklaring van de verdachte bij de politie d.d. 26 maart 2013 (p. 219 tot en
met 221);
- de bevestiging van deze bekennende verklaring, afgelegd ter terechtzitting van
4 september 2014;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 januari 2013, met
bijlagen, inhoudende de verklaring van [aangever 3] en een lijst van weggenomen
goederen (p. 450 tot en met 456);
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal ter inbeslagneming d.d. 25 maart
2013, met bijlagen (p. 422 tot en met 425);
- een proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2013, opgemaakt door [naam 3],
hoofdagent van politie Haaglanden (p. 427 tot en met 429), met als bijlage de uitdraai van
Chat 21, zijnde whatsapp-gesprekken van 23 december 2012 te 19:30:09 uur tot en met
24 december 2012 te 11:29:39 uur (p. 430 tot en met 437) en in het bijzonder p. 432;
- een proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 maart 2013, opgemaakt door [naam 4],
hoofdagent van politie Haaglanden (p. 456).
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op 29 december 2012 te [plaats], ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning (gelegen aan de [adres 2]) weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan [aangever 1], en zich daarbij de toegang tot de plaats des misdrijfs te verschaffen door middel van braak, tezamen en in vereniging met zijn mededaders, opzettelijk
- zich naar die woning heeft begeven en vervolgens
- een tuindeur open heeft getrapt/geduwd of met een breekvoorwerp heeft geforceerd en vervolgens
- met een breekijzer en/of een schroevendraaier een raam heeft geforceerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 29 december 2012 te [plaats], ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning (gelegen aan de [adres 3]) weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan [aangever 2], en zich daarbij de toegang tot de plaats des misdrijfs te verschaffen door middel van braak, tezamen en in vereniging met zijn mededaders, opzettelijk
- zich naar die woning heeft begeven en vervolgens
- met een breekijzer en/of een schroevendraaier een deur heeft geforceerd en
- met een breekijzer en/of een schroevendraaier een raam heeft geforceerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 24 december 2012 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning (gelegen aan de [adres 4]) heeft weggenomen meerdere sieraden en een laptop en een spelcomputer en twee scheerapparaten en een aantal sleutels en een aantal zilveren munten en een creditcard en een kussensloop en een tas en een portemonnee met inhoud, ten dele toebehorende aan [aangever 3], in elk geval aan anderen dan aan hem, verdachte, en zijn mededader, waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak, te weten door met een breekvoorwerp een deur van die woning te forceren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De straf/maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een
een werkstraf van 240 uren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, alsook tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de rechtbank er rekening mee dient te houden dat de verdachte first offender is, dat de feiten al heel oud zijn en dat de verdachte in de tussenliggende periode niet in aanraking is geweest met politie of justitie.
De raadsman heeft voorts betoogd dat de rol van de verdachte er niet toe doet, nu hij samen met zijn medeverdachte(n) verantwoordelijk is voor de gepleegde strafbare feiten en hij deze verantwoordelijkheid ook neemt.
Ten aanzien van het opleggen van een werkstraf refereert de verdachte zich aan het oordeel van de rechtbank. Ook in een voorwaardelijke gevangenisstraf kan de verdediging zich vinden, echter zonder verplicht reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander dan wel anderen schuldig gemaakt aan één voltooide woninginbraak en een tweetal pogingen daartoe.
Door woninginbraken wordt - vaak grote - materiële schade toegebracht aan de slachtoffers. Ook worden vaak goederen gestolen waaraan het slachtoffer op gevoelsgronden sterk is gehecht. Bij de voltooide woninginbraak hebben verdachte en zijn mededaders onder meer een groot aantal sieraden weggenomen. De emotionele waarde van deze sieraden kan niet in geld worden uitgedrukt. De verdachte en zijn mededader(s) hebben zich niets gelegen laten liggen aan deze omstandigheden en alleen maar aan hun eigen geldelijk gewin gedacht.
Bovendien wordt door een woninginbraak een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer en omwonenden. De eigen woning is bij uitstek een plaats waar men zich veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen.
De rechtbank weegt mee dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het uittreksel Justitiële Documentatie, nog niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland van 24 juni 2013. Blijkens dit rapport is er bij de verdachte een aantal leefgebieden die als criminogene factor kunnen worden aangemerkt, zoals onder meer de zucht naar ‘geld maken’, het sociale netwerk en de slechte invloed die hier vanuit is gegaan en denkpatronen, gedrag en vaardigheden. Deze factoren lijken op elkaar ingegrepen te hebben en een belangrijke rol te hebben gespeeld in de totstandkoming van het delictgedrag. De Reclassering maakt zich zorgen om het gebrek aan dagbesteding en een zinvol toekomstperspectief. De kans op herhaling is in gemiddelde mate aanwezig, aldus rapporteur, indien de verdachte omgang blijft houden met de verkeerde mensen en het hem ontbreekt aan een zinvolle dagbesteding.
Geadviseerd wordt aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de reclassering. Binnen deze begeleiding kan de continuïteit van de reeds aanwezige hulpverlening (JORP= Jongeren Op het Rechte Pad) gemonitord worden en kan er aanvullende hulpverlening ingeschakeld worden als dit nodig blijkt te zijn. Daarnaast is de verdachte, aldus rapporteur, in staat een werkstraf te verrichten.
Het advies is thans enigszins gedateerd en de rechtbank acht het strafadvies dan ook slechts deels van toepassing op de huidige situatie van verdachte.
Tijdens de behandeling ter zitting heeft de verdachte desgevraagd meegedeeld dat de begeleiding door JORP nooit is opgestart, omdat hij dit niet wilde. Bovendien heeft de verdachte meegedeeld dat hij op dit moment geen dagbesteding heeft, maar dat hij na zijn examen in 2013 samen met zijn familie naar Irak is vertrokken en aldaar aan een universiteit in het Koerdische gedeelte van Irak heeft gestudeerd. Vanwege de chaotische situatie in het land is de verdachte in de zomer van 2014 teruggekomen. Ter zitting heeft hij aangegeven zijn studie aldaar te zullen hervatten zodra dat mogelijk is. Mocht dit niet gaan lukken, dan heeft de verdachte meegedeeld dat hij in januari aanstaande met een HBO-opleiding bedrijfseconomie zal starten.
De rechtbank overweegt dat gezien de ernst van de strafbare feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats is. Echter de leeftijd van de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten (18 jaar), het tijdsverloop tussen de datum waarop de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd en de datum waarop de zaak ter terechtzitting is behandeld alsook de omstandigheid dat er in de tussenliggende periode geen sprake is geweest van recidive, rechtvaardigen dat aan de verdachte in onderhavig geval een kortere gevangenisstraf wordt opgelegd.
De rechtbank zal een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om de verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden. De onvoorwaardelijke gevangenisstraf is gelijk aan de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Naast voornoemde gevangenisstraf zal de rechtbank de verdachte, gelet op het vorenstaande, een forse werkstraf opleggen. Het dient de verdachte te worden ingescherpt dat zijn handelen niet wordt getolereerd.
Nu de verdachte mogelijk naar Irak zal terugkeren en uit het reclasseringsrapport niet blijkt dat behandeling of intensieve begeleiding van de verdachte geïndiceerd is, zal de rechtbank geen reclasseringstoezicht opleggen.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[aangever 2]heeft zich ten aanzien van feit 2 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 200,-.
[aangever 3]heeft zich ten aanzien van feit 3 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 458,-.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] van € 200,- alsook tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [aangever 3] van € 458,-.
Ten aanzien van beide vorderingen heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] betwist nu dit geschatte schade betreft en ook thans nog geen definitief bedrag voorhanden is.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangever 3] refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
[aangever 2]is de rechtbank van oordeel dat de vordering, hoewel betwist, kan worden toegewezen. De offerte is voldoende onderbouwing voor de geleden schade aan het raamkozijn. De verdachte heeft ter zitting ook bekend dat er geprobeerd is in te breken door het raam te forceren. De verdachte hoorde ‘krak’. Uit het onderzoek ter terechtzitting is dan ook vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering derhalve ten laste van de verdachte hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van
€ 200,-.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 200,-,ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[aangever 2].
Ook ten aanzien van de vordering van benadeelde partij
[aangever 3]is de rechtbank van oordeel dat de vordering, die niet is betwist, voldoende is onderbouwd door de benadeelde partij en derhalve kan worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering derhalve ten laste van de verdachte hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van
€ 458,-.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 458,-,ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[aangever 3].

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem bij dagvaarding onder
1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
feit 1 en 2:
POGING TOT DIEFSTAL DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN WAARBIJ DE SCHULDIGE ZICH DE TOEGANG TOT DE PLAATS VAN HET MISDRIJF HEEFT VERSCHAFT DOOR MIDDEL VAN BRAAK, MEERMALEN GEPLEEGD
feit 3:
DIEFSTAL DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN WAARBIJ DE SCHULDIGE ZICH DE TOEGANG TOT DE PLAATS VAN HET MISDRIJF HEEFT VERSCHAFT DOOR MIDDEL VAN BRAAK
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
240 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 DAGEN;
en tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 DAGEN
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
18 DAGENniet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde:
dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
ten aanzien van feit 2
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[aangever 2], een bedrag van
€ 200,-;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot €
200,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[aangever 2];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
4 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
ten aanzien van feit 3
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[aangever 3], een bedrag van
€ 458,-;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot €
458,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[aangever 3];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
9 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.M.D. de Jong, voorzitter,
mrs. J.E.M.G. van Wezel en R.C. Hartendorp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 september 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier van politie Haaglanden, met het nummer PL 1573 2012275944012, met bijlagen, doorgenummerd als pagina 1 tot en met 588.