In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 september 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige, ingediend door de moeder, die in Duitsland woont. De vader, die de minderjarige sinds 27 augustus 2012 zonder toestemming van de moeder in Nederland heeft gehouden, heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren in Duitsland, haar gewone verblijfplaats daar had en dat de vader de minderjarige ongeoorloofd heeft vastgehouden in Nederland. De rechtbank heeft de relevante bepalingen van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering toegepast en geconcludeerd dat de moeder niet binnen de termijn van één jaar een verzoek tot teruggeleiding heeft ingediend. De rechtbank heeft ook beoordeeld of de minderjarige inmiddels in Nederland is geworteld. Gezien de omstandigheden, waaronder de sociale en emotionele banden van de minderjarige in Nederland, heeft de rechtbank geoordeeld dat de minderjarige in haar nieuwe omgeving is geworteld. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot teruggeleiding afgewezen en de onderlinge regeling tussen partijen met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid opgenomen in de beschikking. De proceskosten zijn gecompenseerd, en iedere partij draagt zijn eigen kosten.