In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 september 2014 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een dwangbevel van de Ontvanger van 's Rijks Belastingdienst. De eiser, die zonder advocaat procedeerde na de onttrekking van zijn eerdere advocaat, vorderde dat de rechtbank de Ontvanger verbood over te gaan tot executoriale verkoop van zijn auto. De eiser stelde dat hij de auto nodig had voor zijn werk als lasser en dat de verkoop van de auto hem zou beletten om zijn belastingschulden van € 14.977,- af te betalen.
De rechtbank heeft de vordering van de eiser afgewezen. De rechtbank overwoog dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat hij voor zijn levensonderhoud afhankelijk was van de in beslag genomen auto. De rechtbank merkte op dat het beslagverbod, zoals neergelegd in artikel 447 Rv, alleen van toepassing is op gereedschappen die de ambachtsman nodig heeft om zijn inkomen te verwerven. De Ontvanger voerde gemotiveerd verweer en stelde dat niet was aangetoond dat de auto essentieel was voor de eiser's levensonderhoud.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard en de eiser veroordeeld in de proceskosten van de Ontvanger, die zijn begroot op € 1.512,-. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de uitspraak onmiddellijk effect heeft, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.