3.4.3Beledigend
De rechtbank beoordeelt de vraag of het bestanddeel ‘beledigend’ als bedoeld in artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht kan worden bewezen aan de hand van de lijnen die de Hoge Raad heeft uitgezet en bevestigd in arresten van 9 januari 2001 (NJ 2001, 203 en NJ 2001, 204) en 14 januari 2003 (NJ 2003, 261). Het toetsingskader betreft een driestappenmodel:
- in de eerste stap wordt beoordeeld of de betreffende uitlating op zich genomen beledigend is voor een groep mensen;
- in de tweede stap wordt beoordeeld of, beschouwd in haar context, de uitlating van betekenis is voor een maatschappelijk debat, waardoor het beledigende karakter kan wegvallen;
- in de derde stap wordt beoordeeld of de uitlating niet onnodig grievend is, in welk geval de uitlating alsnog als ‘beledigend’ kan worden aangemerkt.
Stap 1
De rechtbank is van oordeel dat de woorden “klapperaap” en “boerka met een kameel” beledigend zijn. Het moge zo zijn dat verdachte ook zijn kennissen wel eens met “klapperaap” aanspreekt, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, maar gelet op de context van het gesprek en het interview doelde verdachte hiermee in dit geval op een persoon met een niet-blanke huidskleur. Hij heeft immers ook gezegd dat hij het ingooien van ramen toejuicht als er een “klapperaap” komt, terwijl hij dat niet toejuicht als er een “blanke” komt. In het verlengde hiervan staat de woordcombinatie “boerka met een kameel”. Hoewel deze woorden op zichzelf beschouwd niet beledigend zijn, krijgen ze in de context van de voorgaande uitlatingen een denigrerende bijklank en daarmee een beledigend karakter.
De woorden zijn bovendien, anders dan de raadsman heeft betoogd, beledigend voor een voor een specifieke groep personen. De term “klapperaap” is, zoals hiervoor overwogen, gericht op personen met een niet-blanke huidskleur, terwijl “boerka met kameel” kan gelden als aanduiding voor niet-westerse allochtonen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat deze aanduiding “boerka met een kameel” niet zozeer is gericht op dragers van een boerka vanwege hun geloofsovertuiging maar vanwege hun (veronderstelde) ras. Dat wordt bevestigd door de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd, waarin hij “mensen met een boerka” en een “klapperaap” allen aanduidt als “bruine mensen”.
Stap 2
De rechtbank beantwoordt de vraag of de uitlatingen van verdachte dienstig waren voor of bijdroegen aan enig maatschappelijk debat, ontkennend. Weliswaar heeft verdachte zijn uitlatingen gedaan tegen de achtergrond van de onrust die op dat moment in Duindorp heerste vanwege het toewijzingsbeleid van woningen door Vestia, maar de uitlatingen van verdachte kunnen niet worden aangemerkt als dienstig aan het debat daarover. De omstandigheid dat verdachte - zoals de raadsman heeft gesteld - geen academicus is en in zijn woordkeuze mogelijk beïnvloed is door de toon die bepaalde politici in het publieke debat aanslaan, wat daarvan ook zij, maakt dat niet anders. Niet valt in te zien hoe verdachte, die geen politicus is, met dergelijke beledigende uitlatingen een bijdrage aan het maatschappelijk debat leverde, mede in aanmerking genomen dat hij de beledigingen gepaard liet gaan met de opmerking dat hij het toejuicht als de ramen van de door hem aangeduide groep personen worden ingegooid.
Nu de uitlatingen van verdachte niet van betekenis waren voor een maatschappelijk debat, komt verdachte geen beroep op de vrijheid van meningsuiting toe en valt het beledigende karakter van de uitlatingen niet weg.
Stap 3
Nu de rechtbank van oordeel is dat de onderhavige uitlatingen niet in de context van een maatschappelijk debat zijn gedaan, kan de vraag of die uitlatingen - niettemin - onnodig grievend waren, onbesproken blijven.