ECLI:NL:RBDHA:2014:11478

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2014
Publicatiedatum
16 september 2014
Zaaknummer
09/827031-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor bedreiging met een vuurwapen en verboden wapenbezit

Op 16 september 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 33-jarige man die werd beschuldigd van bedreiging van een deurwaarder en een politieman met een vuurwapen, alsook van verboden wapenbezit. De man richtte een gaspistool op de slachtoffers en vuurde dit af, wat leidde tot grote maatschappelijke onrust. De rechtbank oordeelde dat de man niet alleen zijn slachtoffers bedreigde, maar ook de omgeving in gevaar bracht door te dreigen zijn flatwoning op te blazen. De rechtbank sprak de man vrij van de beschuldiging van brandstichting, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij daadwerkelijk de intentie had om zijn woning op te blazen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn gedrag een bedreigende situatie creëerde voor de slachtoffers, die in de rechtmatige uitoefening van hun beroep waren. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met reclasseringstoezicht en een behandeling bij De Waag. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die de gevolgen van de bedreiging ondervonden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die door de bedreiging en het gebruik van een vuurwapen in een zeer angstige situatie waren gebracht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827031-14
Datum uitspraak: 16 september 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting[locatie]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 1 juli 2014 en 2 september 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H.J.J. Talsma en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. J.M. van Dam, advocaat te Utrecht, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 maart 2014 te Rijswijk ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen alle/de gaspitten, althans de uitstroomopeningen van het gasfornuis in zijn (verder afgesloten) (flat)woning heeft opengedraaid en/of onder die omstandigheden met een (vuur)wapen een of meerdere schoten heeft afgevuurd, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de (goederen in de) naastgelegen (flat)woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de naastgelegen (flat)woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was en terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 20 maart 2014 te Rijswijk [persoon A.] en/of [persoon B.] en/of [persoon C.] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen en/of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [persoon A.] en/of die [persoon B.] en/of die [persoon C.] gericht en/of met dat vuurwapen een of meerdere (gas/knal)patronen afgevuurd terwijl hij dat wapen op die [persoon A.] en/of die [persoon B.] en/of die [persoon C.] gericht hield;
3.
hij op of omstreeks 20 maart 2014 te Rijswijk een vuurwapen van categorie III, te weten een gaspistool (Ekol, Firat Magnum, kaliber 9mm), en/of munitie van categorie III, te weten 9 gaspatronen (Wadie, 9 mm), voorhanden heeft gehad;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – zoals verwoord in zijn pleitnotitie [1] – op het standpunt gesteld dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het onder 1 ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
De raadsman heeft hiertoe – verkort weergegeven – aangevoerd dat het opzet van verdachte niet gericht is geweest op het stichten van brand of het teweeg brengen van een ontploffing en dat ook geen sprake was van voorwaardelijk opzet. Verdachte wilde slechts dreigen met de intentie de politie af te schrikken en zo te voorkomen dat ze zijn huis zouden binnendringen. Bovendien blijkt uit het dossier onvoldoende dat er op enig moment concreet gevaar heeft bestaan dat brand zou uitbreken of een ontploffing kon worden veroorzaakt. Een technisch rapport over de kans dat er door het handelen van verdachte een ontploffing had kunnen ontstaan ontbreekt immers.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten 2 en 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen is het volgende gebleken.
Aangeefster [persoon A.], die dag werkzaam als deurwaarder, had op 20 maart 2014 een afspraak bij de woning aan de[adres] in Rijswijk. Zij kwam daar omstreeks 13:05 uur samen met [persoon B.], hulpofficier van justitie, en [persoon D.], slotenmaker, aan. De voordeur van de woning met nummer 36 stond open. [persoon A.] heeft verklaard dat zij bij de voordeur de hoek om keek en met een been in de deuropening stond. Zij keek in de gang van de woning en zag aan het einde van de gang – de afstand was een meter of drie/vier volgens [persoon A.] – in de deuropening van de woonkamer een man op een stoel zitten die met gestrekte arm een pistool op haar richtte. Zij riep heel hard: “pistool, pistool” en is voor de deur langs gelopen. Op dat moment hoorde zij een schot afgaan. [persoon A.] rende over de galerij in de richting van de nooduitgang. De hulpofficier kwam achter haar aan en de slotenmaker liep achteruit in de richting waar zij zojuist vandaan waren gekomen. [persoon A.] heeft verklaard dat zij op een gegeven moment nog een schot hoorde en dat zij in totaal dus twee schoten heeft gehoord. [persoon A.] verklaarde dat zij heel erg bang was en dat zij echt in de loop van het pistool heeft gekeken. [3]
Aangever [persoon B.] heeft verklaard dat [persoon A.] door de openstaande deur van perceel 36 de woning in keek en ineens riep: “vuurwapen”. Hij zag dat [persoon A.] voorbij de deur stapte. [persoon B.] keek hierop snel de woning in en zag toen een man op een stoel zitten. De man hield in beide handen een vuurwapen gericht in de richting van [persoon B.]. [persoon B.] keek recht in de loop en schrok enorm. Hij hoorde een klik en begreep dat de man de trekker overhaalde. Hierop is hij samen met de deurwaarder de galerij afgerend. [4]
Getuige [persoon D.] heeft verklaard dat hij op 20 maart 2014 met deurwaarder [persoon A.] en hulpofficier van justitie [persoon B.] bij de geopende deur van nummer 36 stond en dat hij [persoon A.] hoorde zeggen: “hallo…pistool”. Hij zag [persoon A.] en [persoon B.] vervolgens in paniek wegrennen over de galerij in de richting van het andere trappenhuis. [persoon D.] liep achterwaarts terug in de richting van het trappenhuis. Halverwege draaide hij zich om en is gaan sprinten. [persoon D.] verklaarde dat hij een knal hoorde toen hij zich net had omgedraaid. Omdat hij in dienst had gezeten, herkende [persoon D.] de knal als een schot dat wordt gelost door een vuurwapen. [persoon D.] heeft verklaard dat hij twee schoten heeft gehoord. Hij kan zich echter niet goed herinneren op welk moment hij het tweede schot precies heeft gehoord. [5]
Verdachte heeft in zijn schriftelijke verklaring [6] aangegeven dat hij in de woonkamer in een stoel is gaan zitten en dat hij een luchtdrukpistool met de loop naar buiten had gericht om de deurwaarder af te schrikken. Hij heeft in zijn verklaring aangegeven dat een vrouw aan kwam lopen die zijn kant op keek en “pistool” gilde. Zij rende gelijk naar de noodtrap gevolgd door een man. Desgevraagd heeft de verdachte ter zitting op 2 september 2014 aangegeven bij zijn schriftelijke verklaring te blijven.
Aangever [persoon C.], werkzaam als hoofdagent bij de politie Haaglanden, heeft verklaard dat hij die dag omstreeks 13:10 uur in politie-uniform ter plaatse kwam in verband met een melding dat er werd geschoten. Aangever verklaarde dat hij buiten aan de achterzijde van de flatwoning stond. Op een gegeven moment zag hij de balkondeur opengaan. Een persoon stak door de deuropening zijn arm naar buiten en richtte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn richting. [persoon C.] heeft verklaard dat hij enorm schrok, dekking zocht en hard in de richting van collega’s schreeuwde: “vuurwapen”. [persoon C.] zag dat de persoon op dat moment nog steeds een vuurwapen op hem richtte. [persoon C.] heeft met zijn vuurwapen toen een schot in de lucht gelost, waarop de persoon de woning binnenging en de balkondeur dicht deed. [7]
Verdachte heeft in zijn schriftelijke verklaring aangegeven dat hij, toen hij een agent zag lopen, de deur opende zodat zijn arm er doorheen kon. Hij heeft verklaard dat hij als waarschuwing een schot probeerde te lossen, maar dat het pistool weigerde. [8] Desgevraagd heeft verdachte het voorgaande ter zitting bevestigd.
In de woning van verdachte is onder meer een vuurwapen aangetroffen. [9] Uit onderzoek aan het vuurwapen volgt dat het een gaspistool betreft van het merk Ekol, model Firat Magnum. Het vuurwapen is bestemd om knal- en gas patronen van het kaliber 9 mm te verschieten. Dit betreft een vuurwapen als bedoeld in artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie. In totaal werden 9 gaspatronen van het merk Wadie, kaliber 9 mm, aangetroffen. De patronen betreffen munitie als bedoeld in artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie. [10]
De rechtbank acht, gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangevers [persoon A.], [persoon B.] en [persoon C.] met een vuurwapen heeft bedreigd, zoals onder 2 ten laste is gelegd. Tevens acht de rechtbank gezien het voorgaande het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Vrijspraak feit 1
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verdachte op 20 maart 2014 in zijn woning te Rijswijk vol opzet heeft gehad op brandstichting en/of het teweegbrengen van een ontploffing door de gastoevoer van de gaspitten van het gasfornuis open te draaien en onder die omstandigheid met een vuurwapen (gas/knal)patronen af te vuren. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Verdachte heeft zowel in zijn schriftelijke verklaring als ter zitting aangegeven dat hij die dag wilde voorkomen dat de deurwaarder en/of de politie naar de woning toe zouden komen en deze binnen zouden gaan. Enkel hierop zijn zijn gedragingen, waaronder het dreigen de flat op te blazen en het schieten met het gaspistool, gericht geweest, aldus verdachte.
Uit het dossier volgt dat verdachte op 20 maart 2014 tegen zijn moeder heeft gezegd dat hij de woning met gas had gevuld en dat hij in een gesprek met een medewerker van het alarmnummer 112 blijkens de uitwerking van het desbetreffende gesprek heeft gezegd “de hele flat vol vanaf vanmorgen 8 uur gevuld met gas” en “als ze niet binnen 1 minuut hier weg zijn, (…) blaas ik die hele kankerflat op”.
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier niet aannemelijk is geworden dat de woning op enig moment inderdaad met (een behoorlijke hoeveelheid) gas is gevuld. Voorts betrekt de rechtbank bij haar overwegingen dat verdachte over een meer dan gemiddelde kennis van onder meer gas- en elektriciteitsinstallaties beschikt in zijn hoedanigheid van professioneel klusjesman. Verdachte heeft in die hoedanigheid onder meer keukens geïnstalleerd, waaronder de keuken met het betreffende gasfornuis in zijn eigen woning. Verdachte was op de hoogte van het gegeven dat het gasfornuis was voorzien van een thermische beveiliging, die ervoor zorgt dat de gastoevoer na ongeveer 5 seconden wordt gestopt indien het gas uit de betreffende gaspit niet ontbrandt, hetgeen door de politie in een nader proces-verbaal van bevindingen is bevestigd. Verdachte heeft aangegeven dat, als hij echt brand had willen stichten, hij die thermische beveiliging eenvoudig had kunnen omzeilen door de gasleiding door te snijden, hetgeen hij niet heeft gedaan.
Voormelde uitlatingen van verdachte over het opblazen van de flat vol gas en het afvuren van het gaspistool passen bij de lezing van verdachte, dat hij met zijn handelwijze wilde dreigen om te voorkomen dat onder andere de politie zijn woning inging. De rechtbank ziet verder onvoldoende aanknopingspunten om de lezing van verdachte als hoogstonwaarschijnlijk terzijde te schuiven. Voorts is gezien het voorgaande verdachtes handelwijze naar zijn uiterlijke verschijningsvorm onvoldoende om daaruit af te leiden dat verdachte voormeld vol opzet op brandstichting of een ontploffing had.
De stelling van de officier van justitie dat verdachte op dat moment niet helder was in zijn denken en handelen, maakt evenmin dat genoemd vol opzet bij verdachte kan worden aangenomen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of voorwaardelijk opzet op brandstichting of het teweegbrengen van een ontploffing kan worden aangenomen.
Daarvan is sprake indien vastgesteld kan worden dat er een aanmerkelijke kans was op het ontstaan van brand dan wel een ontploffing en verder aangenomen kan worden dat verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Wat betreft de vraag of sprake is geweest van die aanmerkelijke kans merkt de rechtbank op dat, anders dan gebruikelijk, in deze zaak technisch onderzoek ontbreekt. Onduidelijk is gebleven of er op enig moment sprake geweest van (vrije) uitloop van gas en in het verlengde daarvan de aanwezigheid van een zodanige hoeveelheid gas dat daadwerkelijk sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op brand en/of een ontploffing in de woning. Uit een verslag van het binnentreden door het Aanhoudings- en ondersteuningsteam (AOT) van de politie blijkt enkel dat leden van het AOT voorafgaand aan het betreden van de woning voor de woning een gaslucht roken. Verdachte heeft desgevraagd verklaard dat hij op een gegeven moment de gaspitten van het gasfornuis open heeft gedraaid om te kijken of deze nog werkten, omdat hij vermoedde dat het gas zou zijn afgesloten door de politie. Het gas zou kort hebben gebrand waarna de vlam vanzelf doofde, aldus de verdachte ter zitting van 2 september 2014. Voorts ontbreekt technisch onderzoek ter beantwoording van de vraag of met het aangetroffen gaspistool een ontbranding van gas teweeggebracht had kunnen worden en zo ja, welke minimale concentratie van gas hiervoor vereist is.
Verder is niet aannemelijk geworden dat de bewuste schoten zijn gelost nadat verdachte handelingen aan het gasfornuis had verricht. Als het afvuren van een gaspistool al als een ontstekingshandeling zou kunnen worden gezien in deze situatie, dan zal dat moment moeten zijn gelegen na de (vrije) uitloop van gas. Gelet op het ontbreken van duidelijkheid op voorgaande punten, kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van voornoemde aanmerkelijke kans. Aan de vraag of verdachte deze aanmerkelijke kans welbewust heeft aanvaard komt de rechtbank niet toe. Nu niet kan worden aangenomen dat verdachte vol opzet of voorwaardelijk opzet heeft gehad op brandstichting of het teweegbrengen van een ontploffing, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het hem onder feit 1 tenlastegelegde.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
2.
hij op 20 maart 2014 te Rijswijk [persoon A.] en [persoon B.] en [persoon C.] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen op die [persoon A.] en die [persoon B.] en die [persoon C.] gericht en met dat vuurwapen (gas/knal)patronen afgevuurd terwijl hij dat wapen op die [persoon A.] en die [persoon B.] gericht hield;
3.
hij op 20 maart 2014 te Rijswijk een vuurwapen van categorie III, te weten een gaspistool (Ekol, Firat Magnum, kaliber 9mm), en munitie van categorie III, te weten 9 gaspatronen (Wadie, 9 mm), voorhanden heeft gehad.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden reclasseringscontact en het volgen van een leefstijltraining.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, nu verdachte van het hem onder 1 ten laste gelegde zou moeten worden vrijgesproken, een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Voorts heeft de raadsman verzocht daarbij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd, alsmede een behandeling bij De Waag ter zake de gokverslaving van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een deurwaarder en een politieman door met een vuurwapen op hen te richten en het wapen daadwerkelijk af te vuren. Verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan een bedreiging van een andere politieman door vanuit de woning een vuurwapen op deze politieagent te richten. Verdachte had het wapen en de bijbehorende munitie in strijd met de wet voorhanden.
Door zijn handelen heeft verdachte voor de slachtoffers een zeer bedreigende situatie doen ontstaan. De rechtbank weegt mee dat de slachtoffers in de rechtmatige uitoefening van hun beroep werkzaam waren. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen blijkt dat het dreigen met een vuurwapen voor de slachtoffers zeer beangstigend is geweest, waarbij zij onder meer hebben verklaard dat zij in de loop van het pistool hebben gekeken en dachten dat hun laatste uur geslagen had. Verdachte heeft door zijn handelwijze op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen die zijn handelen voor de slachtoffers zou kunnen hebben. Het is bekend dat slachtoffers een dergelijke ingrijpende gebeurtenis als zeer traumatisch ervaren en dat zij nog lange tijd last kunnen hebben van gevoelens van onveiligheid. Dit is treffend tot uitdrukking gekomen in de door de slachtoffers [persoon A.] en [persoon B.] ter zitting naar voren gebrachte verklaringen.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat verdachte het wapen meerdere malen in zijn woning heeft afgevuurd, terwijl hij had gezegd dat de woning vol gas stond en dat hij de flat zou opblazen. Verdachte heeft aldus ook voor de hele omgeving van de flatwoning een zeer bedreigende situatie doen ontstaan en – onder andere door tussentijds een pistool op hoofdagent [persoon C.] te richten – laten voortduren, waarbij gegronde redenen bestonden de omgeving van de flatwoning af te zetten en andere woningen preventief te ontruimen. Aldus heeft het handelen van verdachte geleid tot grote maatschappelijke onrust. Het feit dat verdachte – die vanwege zeer hoog opgelopen schulden naar eigen zeggen een eind aan zijn leven wilde maken door zich door de politie dood te laten schieten – niet daadwerkelijk de flatwoning heeft willen opblazen, doet er niet aan af dat deze maatschappelijke onrust wel is ontstaan en mede door zijn toedoen enige tijd heeft voortgeduurd.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 21 maart 2014, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van misdrijven, maar niet wegens geweldsdelicten.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van een rapport van Reclassering Nederland van 30 mei 2014. De reclassering adviseert een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een voorwaardelijk strafdeel met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en behandeling en het volgen van een GI-GGZ korte leefstijltraining.
Uit het over verdachte opgemaakte rapport van klinisch psycholoog R.A.R. Bullens van
2 juni 2014 volgt dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van pathologisch gokken. Er is geen sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Omdat verdachte zich ten tijde van het opstellen van het advies ten aanzien van de tenlastelegging op zijn zwijgrecht heeft beroepen, kan geen uitspraak worden gedaan over de mate van toerekeningsvatbaarheid en het eventuele recidiverisico. Vanuit zorgoogpunt wordt een behandeling van de gokverslaving van verdachte hoe dan ook geïndiceerd geacht. Tevens heeft verdachte, gelet op zijn vermijdende en emotionele copingstijl, naar het oordeel van de rapporteur baat bij het aanleren c.q. versterken van adequate copingvaardigheden. In die zin wordt bij verdachte dan ook een nadrukkelijke behandelbehoefte waargenomen. De rapporteur acht oplegging van een meldplicht bij de reclassering als bijzondere voorwaarde dan ook geïndiceerd. In het kader daarvan kunnen de hem – noodzakelijk geachte – op te leggen behandeling van zijn gokverslaving en beperkte copingvaardigheden worden gemonitord.
Gelet op de ernst van de door verdachte gepleegde feiten is de rechtbank van oordeel dat een aanzienlijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. Een gedeelte daarvan zal voorwaardelijk worden opgelegd. Daarbij zal als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering worden opgelegd en het volgen van een GI-GGZ korte leefstijltraining. Met de verdediging, de officier van justitie en de rapporteurs acht de rechtbank een behandeling ter zake de gokverslaving en beperkte copingvaardigheden van verdachte bij Forensische Polikliniek De Waag, of een soortgelijke instelling, aangewezen om de kans op herhaling verder terug te dringen. Nu de rechtbank verdachte vrij zal spreken van het hem onder feit 1 tenlastegelegde, komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd.

7.De vordering van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregel

[persoon A.] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 2.492,63, bestaande uit € 792,63 aan materiële schade en € 1.700,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[persoon B.] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 898,-, bestaande uit € 48,- aan materiële schade en € 850,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben ten aanzien van de door de benadeelde partijen gevorderde materiële schade. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van
€ 800,- ter zake van beide benadeelde partijen passend zou zijn.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij [persoon A.]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schadeposten, is namens verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank, gelet op hetgeen de benadeelde partij als toelichting heeft aangevoerd, naar billijkheid een bedrag van € 1.000,- toewijzen. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren aangezien de behandeling van het resterende deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij het resterende deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.792,63.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 20 maart 2014 is ontstaan.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.792,63, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 maart 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [persoon A.].
De vordering van de benadeelde partij [persoon B.]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schadeposten, is namens verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, een bedrag van € 850,- toewijzen.
De rechtbank zal derhalve de vordering geheel toewijzen tot een bedrag van € 898,-.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 20 maart 2014 is ontstaan.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 898,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 maart 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [persoon B.].

8.De inbeslaggenomen goederen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 1 genummerde voorwerp zal worden teruggegeven aan verdachte en dat de onder 2 tot en met 9 genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de in beslag genomen goederen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp (een telefoontoestel merk Samsung).
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 2 tot en met 9 genummerde voorwerpen (een gaspistool, een balletjespistool, hulzen en patronen) onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot en met behulp van deze voorwerpen de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36b, 36c, 36f, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank,
verklaart
niet wettig en overtuigend bewezendat de verdachte het bij dagvaarding
onder 1tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart
wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en munitie van categorie III;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
4 (vier) MAANDEN,niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder
de bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd zal melden bij de Reclassering Nederland op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van De Waag, of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn gokverslaving en beperkte copingvaardigheden;
- gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een GI-GGZ korte leefstijltraining, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de betreffende instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven;
geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht);
wijst
de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [persoon A.]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[persoon A.], een bedrag van € 1.792,63, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 maart 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is;
legt aan verdachte op
de verplichting tot betaling aan de Staatvan een bedrag groot
€ 1.792,63 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [persoon A.];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 27 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst
de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [persoon B.]geheel toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [persoon B.], een bedrag van € 898,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf
20 maart 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op
de verplichting tot betaling aan de Staatvan een bedrag groot € 898,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [persoon B.];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 17 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
gelast de teruggave aan verdachtevan het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp;
verklaart onttrokken aan het verkeerde op de beslaglijst onder 2 tot en met 9 genummerde voorwerpen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.P. Pereira Horta, voorzitter,
mrs. M.C. Bruining en A.M. Boogers, rechters
in tegenwoordigheid van mr. F. Verkijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2014.

Voetnoten

1.De pleitnotitie van de raadsman van verdachte, die aan de voorzitter is overgelegd en aan het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 2 september 2014 zal worden gehecht.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1581-2014056495, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 233).
3.Het proces-verbaal aangifte van [persoon A.] d.d. 20 maart 2014, p. 34 en 35; het proces-verbaal van verhoor aangever [persoon A.] d.d. 21 maart 2014, p. 39 en 40.
4.Het proces-verbaal van verhoor aangever [persoon B.] d.d. 20 maart 2014, p. 43 en 44.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [persoon D.] d.d. 20 maart 2014, p. 62 en 63.
6.De schriftelijke verklaring van verdachte, die ter terechtzitting van 1 juli 2014 aan de voorzitter is overgelegd en aan het dossier is toegevoegd.
7.Het proces-verbaal van aangifte/verhoor aangever [persoon C.] d.d. 20 maart 2014, p. 46 en 47.
8.De schriftelijke verklaring van verdachte, die ter terechtzitting van 1 juli 2014 aan de voorzitter is overgelegd en aan het dossier is toegevoegd.
9.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 21 maart 2014, p. 113-114 en het verslag van binnentreden d.d. 21 maart 2014, p. 115-116.
10.Het proces-verbaal van Team Forensische Opsporing, Wapens, Munitie en Explosieven d.d. 21 maart 2014, p. 217-221.