3.3De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen is het volgende gebleken.
Aangeefster [persoon A.], die dag werkzaam als deurwaarder, had op 20 maart 2014 een afspraak bij de woning aan de[adres] in Rijswijk. Zij kwam daar omstreeks 13:05 uur samen met [persoon B.], hulpofficier van justitie, en [persoon D.], slotenmaker, aan. De voordeur van de woning met nummer 36 stond open. [persoon A.] heeft verklaard dat zij bij de voordeur de hoek om keek en met een been in de deuropening stond. Zij keek in de gang van de woning en zag aan het einde van de gang – de afstand was een meter of drie/vier volgens [persoon A.] – in de deuropening van de woonkamer een man op een stoel zitten die met gestrekte arm een pistool op haar richtte. Zij riep heel hard: “pistool, pistool” en is voor de deur langs gelopen. Op dat moment hoorde zij een schot afgaan. [persoon A.] rende over de galerij in de richting van de nooduitgang. De hulpofficier kwam achter haar aan en de slotenmaker liep achteruit in de richting waar zij zojuist vandaan waren gekomen. [persoon A.] heeft verklaard dat zij op een gegeven moment nog een schot hoorde en dat zij in totaal dus twee schoten heeft gehoord. [persoon A.] verklaarde dat zij heel erg bang was en dat zij echt in de loop van het pistool heeft gekeken.
Aangever [persoon B.] heeft verklaard dat [persoon A.] door de openstaande deur van perceel 36 de woning in keek en ineens riep: “vuurwapen”. Hij zag dat [persoon A.] voorbij de deur stapte. [persoon B.] keek hierop snel de woning in en zag toen een man op een stoel zitten. De man hield in beide handen een vuurwapen gericht in de richting van [persoon B.]. [persoon B.] keek recht in de loop en schrok enorm. Hij hoorde een klik en begreep dat de man de trekker overhaalde. Hierop is hij samen met de deurwaarder de galerij afgerend.
Getuige [persoon D.] heeft verklaard dat hij op 20 maart 2014 met deurwaarder [persoon A.] en hulpofficier van justitie [persoon B.] bij de geopende deur van nummer 36 stond en dat hij [persoon A.] hoorde zeggen: “hallo…pistool”. Hij zag [persoon A.] en [persoon B.] vervolgens in paniek wegrennen over de galerij in de richting van het andere trappenhuis. [persoon D.] liep achterwaarts terug in de richting van het trappenhuis. Halverwege draaide hij zich om en is gaan sprinten. [persoon D.] verklaarde dat hij een knal hoorde toen hij zich net had omgedraaid. Omdat hij in dienst had gezeten, herkende [persoon D.] de knal als een schot dat wordt gelost door een vuurwapen. [persoon D.] heeft verklaard dat hij twee schoten heeft gehoord. Hij kan zich echter niet goed herinneren op welk moment hij het tweede schot precies heeft gehoord.
Verdachte heeft in zijn schriftelijke verklaringaangegeven dat hij in de woonkamer in een stoel is gaan zitten en dat hij een luchtdrukpistool met de loop naar buiten had gericht om de deurwaarder af te schrikken. Hij heeft in zijn verklaring aangegeven dat een vrouw aan kwam lopen die zijn kant op keek en “pistool” gilde. Zij rende gelijk naar de noodtrap gevolgd door een man. Desgevraagd heeft de verdachte ter zitting op 2 september 2014 aangegeven bij zijn schriftelijke verklaring te blijven.
Aangever [persoon C.], werkzaam als hoofdagent bij de politie Haaglanden, heeft verklaard dat hij die dag omstreeks 13:10 uur in politie-uniform ter plaatse kwam in verband met een melding dat er werd geschoten. Aangever verklaarde dat hij buiten aan de achterzijde van de flatwoning stond. Op een gegeven moment zag hij de balkondeur opengaan. Een persoon stak door de deuropening zijn arm naar buiten en richtte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn richting. [persoon C.] heeft verklaard dat hij enorm schrok, dekking zocht en hard in de richting van collega’s schreeuwde: “vuurwapen”. [persoon C.] zag dat de persoon op dat moment nog steeds een vuurwapen op hem richtte. [persoon C.] heeft met zijn vuurwapen toen een schot in de lucht gelost, waarop de persoon de woning binnenging en de balkondeur dicht deed.
Verdachte heeft in zijn schriftelijke verklaring aangegeven dat hij, toen hij een agent zag lopen, de deur opende zodat zijn arm er doorheen kon. Hij heeft verklaard dat hij als waarschuwing een schot probeerde te lossen, maar dat het pistool weigerde.Desgevraagd heeft verdachte het voorgaande ter zitting bevestigd.
In de woning van verdachte is onder meer een vuurwapen aangetroffen.Uit onderzoek aan het vuurwapen volgt dat het een gaspistool betreft van het merk Ekol, model Firat Magnum. Het vuurwapen is bestemd om knal- en gas patronen van het kaliber 9 mm te verschieten. Dit betreft een vuurwapen als bedoeld in artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie. In totaal werden 9 gaspatronen van het merk Wadie, kaliber 9 mm, aangetroffen. De patronen betreffen munitie als bedoeld in artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank acht, gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangevers [persoon A.], [persoon B.] en [persoon C.] met een vuurwapen heeft bedreigd, zoals onder 2 ten laste is gelegd. Tevens acht de rechtbank gezien het voorgaande het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verdachte op 20 maart 2014 in zijn woning te Rijswijk vol opzet heeft gehad op brandstichting en/of het teweegbrengen van een ontploffing door de gastoevoer van de gaspitten van het gasfornuis open te draaien en onder die omstandigheid met een vuurwapen (gas/knal)patronen af te vuren. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Verdachte heeft zowel in zijn schriftelijke verklaring als ter zitting aangegeven dat hij die dag wilde voorkomen dat de deurwaarder en/of de politie naar de woning toe zouden komen en deze binnen zouden gaan. Enkel hierop zijn zijn gedragingen, waaronder het dreigen de flat op te blazen en het schieten met het gaspistool, gericht geweest, aldus verdachte.
Uit het dossier volgt dat verdachte op 20 maart 2014 tegen zijn moeder heeft gezegd dat hij de woning met gas had gevuld en dat hij in een gesprek met een medewerker van het alarmnummer 112 blijkens de uitwerking van het desbetreffende gesprek heeft gezegd “de hele flat vol vanaf vanmorgen 8 uur gevuld met gas” en “als ze niet binnen 1 minuut hier weg zijn, (…) blaas ik die hele kankerflat op”.
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier niet aannemelijk is geworden dat de woning op enig moment inderdaad met (een behoorlijke hoeveelheid) gas is gevuld. Voorts betrekt de rechtbank bij haar overwegingen dat verdachte over een meer dan gemiddelde kennis van onder meer gas- en elektriciteitsinstallaties beschikt in zijn hoedanigheid van professioneel klusjesman. Verdachte heeft in die hoedanigheid onder meer keukens geïnstalleerd, waaronder de keuken met het betreffende gasfornuis in zijn eigen woning. Verdachte was op de hoogte van het gegeven dat het gasfornuis was voorzien van een thermische beveiliging, die ervoor zorgt dat de gastoevoer na ongeveer 5 seconden wordt gestopt indien het gas uit de betreffende gaspit niet ontbrandt, hetgeen door de politie in een nader proces-verbaal van bevindingen is bevestigd. Verdachte heeft aangegeven dat, als hij echt brand had willen stichten, hij die thermische beveiliging eenvoudig had kunnen omzeilen door de gasleiding door te snijden, hetgeen hij niet heeft gedaan.
Voormelde uitlatingen van verdachte over het opblazen van de flat vol gas en het afvuren van het gaspistool passen bij de lezing van verdachte, dat hij met zijn handelwijze wilde dreigen om te voorkomen dat onder andere de politie zijn woning inging. De rechtbank ziet verder onvoldoende aanknopingspunten om de lezing van verdachte als hoogstonwaarschijnlijk terzijde te schuiven. Voorts is gezien het voorgaande verdachtes handelwijze naar zijn uiterlijke verschijningsvorm onvoldoende om daaruit af te leiden dat verdachte voormeld vol opzet op brandstichting of een ontploffing had.
De stelling van de officier van justitie dat verdachte op dat moment niet helder was in zijn denken en handelen, maakt evenmin dat genoemd vol opzet bij verdachte kan worden aangenomen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of voorwaardelijk opzet op brandstichting of het teweegbrengen van een ontploffing kan worden aangenomen.
Daarvan is sprake indien vastgesteld kan worden dat er een aanmerkelijke kans was op het ontstaan van brand dan wel een ontploffing en verder aangenomen kan worden dat verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Wat betreft de vraag of sprake is geweest van die aanmerkelijke kans merkt de rechtbank op dat, anders dan gebruikelijk, in deze zaak technisch onderzoek ontbreekt. Onduidelijk is gebleven of er op enig moment sprake geweest van (vrije) uitloop van gas en in het verlengde daarvan de aanwezigheid van een zodanige hoeveelheid gas dat daadwerkelijk sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op brand en/of een ontploffing in de woning. Uit een verslag van het binnentreden door het Aanhoudings- en ondersteuningsteam (AOT) van de politie blijkt enkel dat leden van het AOT voorafgaand aan het betreden van de woning voor de woning een gaslucht roken. Verdachte heeft desgevraagd verklaard dat hij op een gegeven moment de gaspitten van het gasfornuis open heeft gedraaid om te kijken of deze nog werkten, omdat hij vermoedde dat het gas zou zijn afgesloten door de politie. Het gas zou kort hebben gebrand waarna de vlam vanzelf doofde, aldus de verdachte ter zitting van 2 september 2014. Voorts ontbreekt technisch onderzoek ter beantwoording van de vraag of met het aangetroffen gaspistool een ontbranding van gas teweeggebracht had kunnen worden en zo ja, welke minimale concentratie van gas hiervoor vereist is.
Verder is niet aannemelijk geworden dat de bewuste schoten zijn gelost nadat verdachte handelingen aan het gasfornuis had verricht. Als het afvuren van een gaspistool al als een ontstekingshandeling zou kunnen worden gezien in deze situatie, dan zal dat moment moeten zijn gelegen na de (vrije) uitloop van gas. Gelet op het ontbreken van duidelijkheid op voorgaande punten, kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van voornoemde aanmerkelijke kans. Aan de vraag of verdachte deze aanmerkelijke kans welbewust heeft aanvaard komt de rechtbank niet toe. Nu niet kan worden aangenomen dat verdachte vol opzet of voorwaardelijk opzet heeft gehad op brandstichting of het teweegbrengen van een ontploffing, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het hem onder feit 1 tenlastegelegde.