In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie en een zorgregeling. De vrouw, woonachtig in Rusland, verzocht de rechtbank om de kinderalimentatie te bepalen op een bedrag dat overeenkomt met de kosten van het minderjarige kind per maand, te vermeerderen met eventuele uitkeringen. De man, die in Nederland woont, heeft verweer gevoerd en zelfstandig verzocht om een zorgregeling en informatie- en consultatieregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van het minderjarige kind in Rusland ligt, wat van invloed is op de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft voor het verzoek tot kinderalimentatie, maar niet voor de verzoeken van de man met betrekking tot de zorgregeling, aangezien deze onder het Haags Kinderbeschermingsverdrag valt. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie afgewezen, omdat zij onvoldoende inzicht heeft gegeven in de financiële situatie en de behoeften van het kind. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek van de man en wees het meer of anders verzochte af. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de aard van de procedure.