In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 september 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 1998, die betrokken is in een echtscheidingssituatie. Het verzoek is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, vanwege zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarige, die zich in een loyaliteitsconflict bevond tussen haar ouders. De minderjarige verblijft feitelijk bij haar vader, die een veilige en stabiele thuissituatie biedt. De moeder heeft zich niet verzet tegen het verzoek, maar heeft aangegeven dat de communicatie met de vader nooit goed is geweest en dat zij niet voornemens is om hieraan te werken.
Tijdens de zitting is de minderjarige ook in raadkamer gehoord. De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat professionele hulp noodzakelijk is om te voorkomen dat de minderjarige wegloopt naar de andere ouder. De vader heeft echter betoogd dat een ondertoezichtstelling op dit moment geen doel meer dient, nu de minderjarige bij hem woont en zich heeft ingeschreven voor een nieuwe opleiding. Hij staat open voor communicatie met de moeder, maar benadrukt dat goede communicatie een gezamenlijke inspanning vereist.
De kinderrechter heeft de situatie beoordeeld en geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek, niet aanwezig zijn. De minderjarige heeft een veilige en stabiele opvoedsituatie bij haar vader en het is aan de moeder om afspraken te maken over het contact met de minderjarige. De kinderrechter heeft daarom het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen. Deze beschikking is gegeven door mr. M. Dam, kinderrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.