ECLI:NL:RBDHA:2014:11328

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2014
Publicatiedatum
11 september 2014
Zaaknummer
C-09-471434 - JE RK 14-1893
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in verband met schoolverzuim en opvoedingsproblemen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 8 september 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden. Het verzoek was ingegeven door grote zorgen over het schoolverzuim van beide minderjarigen. De minderjarigen, kinderen van [A] en [B], verblijven feitelijk bij hun moeder. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de bijlagen, en de zaak is behandeld met gesloten deuren. Tijdens de zitting zijn de minderjarigen ook in raadkamer gehoord.

De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat de opvoedingsomgeving van de minderjarigen niet voldoet aan hun behoeften, met name door het schoolverzuim van minderjarige sub 1, die niet naar school gaat en zich niet laat begeleiden. De moeder staat open voor hulpverlening, maar mist de intrinsieke motivatie om hieraan mee te werken. De vader heeft geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek tot ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft de zorgen van de Raad serieus genomen, maar ook de positieve ontwikkelingen in de situatie van de minderjarigen in overweging genomen.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat voor minderjarige sub 1 de gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn, gezien de aanhoudende zorgen over haar schoolgang en gedrag. Voor minderjarige sub 2 zijn deze gronden niet aanwezig, omdat er geen problemen zijn die een ondertoezichtstelling rechtvaardigen. De kinderrechter heeft besloten om minderjarige sub 1 onder toezicht te stellen van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden voor de duur van één jaar, terwijl het verzoek voor minderjarige sub 2 is afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en er kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummer: JE RK 14-1893
Zaaknummer; C/09/471434
Datum beschikking: 8 september 2014

Ondertoezichtstelling

Beschikking op het op 7 augustus 2014 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden (verder: de Raad),
met betrekking tot de minderjarigen:
1.
[minderjarige 1], geboren op[geboortedatum] 1998 te[geboorteplaats ];
2.
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2000 te[geboorteplaats ];
kinderen van:
[A],
de vader,
wonende te [woonplaats],
en
[B],
de moeder,
wonende te [woonplaats],
die het ouderlijk gezag alleen uitoefent.
De minderjarigen verblijven feitelijk bij de moeder.

Procedure

De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen.
Op 8 september 2014 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
- mevrouw [X], namens de Raad;
- de heer [Y], namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden (verder: Bureau Jeugdzorg);
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M.A. Westendorp;
- de vader.
De minderjarigen zijn op 8 september 2014 ook in raadkamer gehoord.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarigen voor de periode van één jaar.
De Raad stelt dat de opvoedingsomgeving van de minderjarigen onvoldoende tegemoet komt aan hun behoeften. Er bestaan grote zorgen omtrent het schoolverzuim van beide minderjarigen. Minderjarige sub 1 gaat niet naar school en heeft evenmin een andere dagbesteding. Ten aanzien van hulpverlening stelt zij zich niet begeleidbaar op. De opvoeders zijn onmachtig hierin verandering aan te brengen. Moeder geeft aan open te staan voor hulpverlening, echter het ontbreekt haar aan intrinsieke motivatie om hier daadwerkelijk aan mee te werken. Tot nu toe heeft de hulpverlening in het vrijwillige kader niet tot de gewenste resultaten geleid.
De vader heeft ingestemd met het verzochte, althans heeft zich niet tegen toewijzing daarvan verzet.
Mr. Westendorp heeft namens de moeder verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Mevrouw [X] heeft namens de Raad het verzoek toegelicht en heeft aanvullend verklaard dat de Raad naar aanleiding van het veelvuldige schoolverzuim van beide minderjarigen het onderzoek is gestart. Inmiddels lijkt het met het schoolverzuim beter te gaan. Dit is een goed begin, maar de Raad wenst toezicht en begeleiding van een gezinsvoogd om deze positieve lijn te volgen en te waarborgen. Daarnaast zal een gezinsvoogd naar het gezin als geheel kijken. De Raad is van mening dat het nodig is dat nu doorgepakt gaat worden, zodat het niet blijft bij goede plannen en bedoelingen. De Raad is geen voorstander van een aanhouding van het verzoek.
De moeder heeft aangegeven dat er inmiddels een intake bij De Waag heeft plaatsgevonden voor intensieve gezinstherapie. Dit zal in oktober 2014 worden gestart.
Namens Bureau Jeugdzorg heeft de heer Kalfsbeek verklaard dat ‘ouderschap met liefde en grenzen’ voor de ouders zal gaan starten en voorts dat minderjarige sub 1 op 10 september aanstaande zal starten op het Knooppunt. Wanneer dit goed gaat, zal de minderjarige kunnen doorstromen naar het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo).
De vader heeft aangegeven dat hij een ambivalent gevoel over een ondertoezichtstelling heeft. Er is nu sprake van een positieve ontwikkeling, maar of dit wordt doorgezet, blijft een punt van zorg. Ondanks het ingrijpende karakter van de maatregel, is deze wel in het belang van de toekomst van de minderjarigen.
De advocaat heeft namens de moeder voorgesteld om het verzoek van de Raad voor enige tijd aan te houden, teneinde de ontwikkeling van de positieve lijn te volgen. Het gezin gaat met therapie starten, de minderjarige sub 1 gaat onderwijs volgen bij het Knooppunt en krijgt reeds begeleiding door de jeugdreclassering en minderjarige sub 2 is gestart op een nieuwe school. De vrees bestaat dat het uitspreken van een ondertoezichtstelling averechts werkt op de motivatie om mee te werken met de hulpverlening.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling met betrekking tot minderjarige sub 1 aanwezig zijn. Daarbij overweegt de kinderrechter in het bijzonder dat de zorgen omtrent de minderjarige sub 1 al geruime tijd bestaan. Naast de zorgen betreffende haar schoolgang en het schoolverzuim, is ook het zelfbepalende gedrag van de minderjarige een punt van zorg. Zij is door haar ouders niet, dan wel onvoldoende aan te sturen. In het kader van vrijwillige hulpverlening is al vaak geprobeerd verandering te bewerkstelligen, hetgeen ontoereikend is gebleken. Hoewel er thans een voorzichtig positieve ontwikkeling is waar te nemen, acht de kinderrechter een ondertoezichtstelling niettemin geïndiceerd, gelet op het belang van adequaat ingrijpen op het moment dat de schoolgang van de minderjarige onverhoopt weer stagneert.
De kinderrechter is met betrekking tot minderjarige sub 2, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden niet, althans onvoldoende, aanwezig zijn. Daarbij overweegt de kinderrechter in het bijzonder dat los van de schoolgang er geen problemen spelen ten aanzien van de minderjarige sub 2. Met zijn medische beperking lijkt op de huidige school meer rekening te worden gehouden en ook thuis zijn er veranderingen aangebracht in de vrijetijdsbesteding van de minderjarige, opdat zijn schoolgang hierdoor niet op negatieve wijze wordt beïnvloed.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt de minderjarige sub 1 van 8 september 2014 tot 8 september 2015 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg;
en
wijst af het verzoek tot ondertoezichtstelling ten aanzien van minderjarige sub 2;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Dam, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 september 2014 in tegenwoordigheid van mr. N. Breda als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag..