In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 september 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden. De minderjarigen, geboren tussen 2004 en 2012, zijn kinderen van [A] en [B], die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De zaak kwam aan het licht na het overhaaste vertrek van het gezin naar Marokko, waarbij de vader vermoedelijk betrokken is bij jihadistische activiteiten. De kinderrechter had eerder op 2 september 2014 al een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken, maar de situatie werd urgent door de informatie dat de vader mogelijk naar Syrië zou doorreizen.
Tijdens de zitting op 8 september 2014 werd het verzoek tot ondertoezichtstelling besproken, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming aangaf dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De ouders, die in Marokko verblijven, hebben verweer gevoerd tegen de beschuldigingen en zijn bereid om terug te keren naar Nederland, maar vrezen voor een onmiddellijke uithuisplaatsing van hun kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders bereid zijn mee te werken aan het onderzoek van de Raad, en dat er op dit moment onvoldoende gronden zijn voor een machtiging tot uithuisplaatsing.
De kinderrechter heeft besloten om de minderjarigen voorlopig onder toezicht te stellen van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden tot 4 december 2014, en het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen. De behandeling van het verzoek is aangehouden tot de zitting op 24 november 2014, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming rapport en advies moet uitbrengen. De kinderrechter heeft benadrukt dat de veiligheid van de minderjarigen voorop staat en dat er een dringend onderzoek nodig is naar de opvoedsituatie.