In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag werd behandeld, vorderde eiser in kort geding om de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 13.789,76 te verbieden. Eiser was eerder veroordeeld door de politierechter voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij ook een ontnemingsvordering was gedaan. De politierechter had op 25 januari 2013 een taakstraf opgelegd en de ontneming van het voordeel beslist. Eiser stelde dat er geen beslissing was genomen over de ontnemingsvordering en dat hij niet op de hoogte was van de beschikking van de politierechter. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de politierechter wel degelijk had beslist over de ontneming en dat eiser hiervan op de hoogte had moeten zijn, aangezien hij aanwezig was bij de zitting. De voorzieningenrechter verwierp het standpunt van eiser en oordeelde dat er geen grond was voor toewijzing van de vordering. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.424,-- werden begroot, inclusief griffierecht en salaris advocaat. De uitspraak werd gedaan op 5 september 2014.