ECLI:NL:RBDHA:2014:1123

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2014
Publicatiedatum
30 januari 2014
Zaaknummer
09-777504-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging doodslag en mishandeling door minderjarige

Op 30 januari 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2000, die samen met zijn broer (medeverdachte) betrokken was bij een gewelddadig incident. De zaak betreft de poging tot doodslag op een slachtoffer, waarbij de verdachte en zijn broer met een honkbalknuppel op het hoofd van het slachtoffer sloegen, wat resulteerde in hersenletsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen aanwezig was, maar ook een actieve rol speelde door de aangever [slachtoffer 2] te beletten om in te grijpen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van poging tot doodslag en mishandeling, maar sprak hem vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn blanco strafblad bij de strafoplegging. De verdachte kreeg een werkstraf van 150 uur en een leerstraf van 30 uur, alsook een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden. Daarnaast zijn de ouders van de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, [slachtoffer] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777504-13
Datum uitspraak 30 januari 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 16 januari 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. F. Yildiz, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks [datum] 2013 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
 naar die [slachtoffer] en/of [slachtoffer 2] op zoek is gegaan en/of
 een honkbalknuppel en/of een (houten) stok heeft meegenomen en/of
 met een honkbalknuppel en/of een (houten) stok (met kracht) op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of
 (vervolgens) met die honkbalknuppel en/of (houten) stok meermalen, althans eenmaal, tegen de nek en/of de arm(en) en/of de zijkant van het lichaam, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks [datum] 2013 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten [slachtoffer]),opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (te weten een bloeding in de hersenen en/of een (zware) hersenschudding en/of hersenkneuzing), heeft toegebracht, door opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk
 naar die [slachtoffer] en/of [slachtoffer 2] op zoek te gaan en/of
 een honkbalknuppel en/of een (houten) stok mee te nemen en/of
 met een honkbalknuppel en/of een (houten) stok (met kracht) op het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of
 (vervolgens) met die honkbalknuppel en/of (houten) stok meermalen, althans eenmaal, tegen de nek en/of de arm(en) en/of de zijkant van het lichaam, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks [datum] 2013 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg
 naar die [slachtoffer] en/of [slachtoffer 2] op zoek is gegaan en/of
 een honkbalknuppel en/of (houten) stok heeft meegenomen en/of
 met een honkbalknuppel en/of (houten) stok (met kracht) op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of
 (vervolgens) met die honkbalknuppel en/of (houten) stok meermalen, althans eenmaal, tegen de nek en/of de arm(en) en/of de zijkant van het lichaam, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
meest subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] (geboren op [geboortedatum] 1986) op of omstreeks [datum] 2013 te [plaats] ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg
 naar die [slachtoffer] en/of [slachtoffer 2] op zoek is gegaan en/of
 een honkbalknuppel en/of (houten) stok heeft meegenomen en/of
 met een honkbalknuppel en/of (houten) stok (met kracht) op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of
 (vervolgens) met die honkbalknuppel en/of (houten) stok meermalen, althans eenmaal, tegen de nek en/of de arm(en) en/of de zijkant van het lichaam, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/mishdrijven verdachte op of omstreeks [datum] 2013 te [plaats] opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door met die [medeverdachte] (geboren op [geboortedatum] 1986) naar de school van [slachtoffer 2] te gaan en/of naar die [slachtoffer 2] te zoeken en/of te informeren naar die [slachtoffer 2] en/of (vervolgens) met de auto te rijden naar het [adres] en/of aan [medeverdachte] (geboren op [geboortedatum] 1986) kenbaar te maken dat [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer] zich aldaar bevonden en/of (vervolgens) samen met [medeverdachte] (geboren op [geboortedatum] 1986) uit de auto te stappen en/of op die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer] toe te lopen;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks [datum] 2013 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten [slachtoffer 2]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken knokkel in de (rechter)hand), heeft toegebracht, door opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk
 die [slachtoffer 2] met een honkbalknuppel en/of een (houten) stok tegen diens hand te slaan en/of
 die [slachtoffer 2] (met kracht) meermalen, althans eenmaal, een vuistslag tegen het gezicht en/of hoofd te geven en/of
 zijn arm stevig om de keel van die [slachtoffer 2] te slaan (waardoor die [slachtoffer 2] werd belemmerd in zijn ademhaling);
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks [datum] 2013 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet
 die [slachtoffer 2] met een honkbalknuppel en/of een (houten) stok tegen diens hand heeft geslagen en/of
 die [slachtoffer 2] (met kracht) meermalen, althans eenmaal, een vuistslag tegen het gezicht en/of hoofd heeft gegeven en/of
 zijn arm stevig om de keel van die [slachtoffer 2] heeft geslagen (waardoor die [slachtoffer 2] werd belemmerd in zijn ademhaling),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks [datum] 2013 te [plaats], tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend, althans opzettelijk mishandelend, een persoon, [slachtoffer 2], opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk
 met een honkbalknuppel en/of een (houten) stok tegen diens hand heeft geslagen en/of
 (met kracht) meermalen, althans eenmaal, een vuistslag tegen het gezicht en/of hoofd heeft gegeven en/of
 zijn arm stevig om de keel van die [slachtoffer 2] heeft geslagen (waardoor die [slachtoffer 2] werd belemmerd in zijn ademhaling),
tengevolge waarvan [slachtoffer 2] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 301 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks [datum] 2013 te [plaats] opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer 2]), met een hand bij de keel heeft gepakt en/of in de keel heeft geknepen en/of in/tegen het gezicht heeft geslagen (terwijl verdachte een grote ring droeg), waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Op [datum] 2013 zijn de aangever [slachtoffer 2] en de verdachte op het schoolplein van het [college A] op de locatie aan de [adres] te Delft. [2] Er is geslagen door de verdachte. [3] (feit 3)
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte ten aanzien van dit incident een strafrechtelijk verwijt te maken valt.
Op [datum] 2013 op het [adres] te [plaats] omstreeks 15.30 uur zijn twee broers, de [slachtoffer] en [slachtoffer 2], door twee personen belaagd en is tegen hen geweld gebruikt.
Uit een grijze auto stappen twee mannen en de bestuurder loopt op de mannen af en vraagt: “Wie is [slachtoffer]?”. Op het moment dat [slachtoffer] zegt dat hij dat is, loopt de bestuurder op [slachtoffer] af en haalt achter zijn rug een houten stok tevoorschijn. Hij begint daarmee [slachtoffer] met kracht op het hoofd te slaan. [slachtoffer] bloedt direct en de bestuurder slaat [slachtoffer] daarna nog een aantal keer hard tegen het lichaam met de houten stok, daarbij roepend: “Ik maak je dood” of dergelijke woorden. [slachtoffer 2] duwt vervolgens de man weg en [slachtoffer] kan wegkomen. De bestuurder slaat vervolgens met de houten stok in de richting van [slachtoffer 2], die de klap probeert af te weren met zijn rechterhand. [slachtoffer 2] voelt hierna een stekende pijn en een schok door zijn hand. De man die samen met de bestuurder is, loopt dan naar [slachtoffer 2] toe en geeft hem meermalen klappen tegen het gezicht. Ook hierdoor ervaart [slachtoffer 2] pijn.
Na afloop stappen de twee mannen weer in de grijze auto en rijden weg. [4] [5] (
feiten 1 en 2)
De centrale vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte en zijn broer degenen zijn die het geweld jegens de aangevers hebben gepleegd en zo ja, hoe dit geweld moet worden gekwalificeerd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het hem onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde en voorts dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het hem onder 1 primair, 2 meer subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Zij heeft gewezen op de verklaringen van de aangevers, met name de verklaring van de aangever [slachtoffer 2] die de verdachte aanwijst als één van de daders. Voorts zijn er de verklaringen van de diverse getuigen die het geweld hebben gezien, de verklaring van de vader van de verdachten en van de zorgtoezichthoudster van de school van [slachtoffer 2]. Bezien in combinatie met de aangiftes is de officier van justitie de mening toegedaan dat de verdachte één van de daders is geweest.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Namens de verdachte heeft de raadsman primair integrale vrijspraak bepleit.
Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte zich met betrekking tot de feiten 1 en 2 heeft beroepen op zijn zwijgrecht en dat op grond van de overige bewijsmiddelen onvoldoende overtuigend de betrokkenheid van de verdachte bij deze feiten is komen vast te staan.
Voor zover er sprake is van voldoende wettig bewijs dat duidt op de enige betrokkenheid van de verdachte, heeft de raadsman gesteld dat er geen sprake is geweest van voorbedachten rade, medeplegen of opzet op de dood.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman gesteld dat de aangever evident leugenachtig heeft verklaard over de gebeurtenis en dat de verdachte zich heeft verweerd nadat hem vier klappen door de aangever waren gegeven.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
3.4.1
Valt de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten 1 en 2 vast te stellen?
Verklaring van aangever[slachtoffer 2]
verklaart dat hij één van de twee personen herkende als zijnde [verdachte] (de verdachte). De dag ervoor was hij namelijk geslagen door de verdachte.
Ook herkent hij de andere man als zijnde de man met wie de verdachte eerder die middag op het plein van zijn school liep.
Hij verklaart verder dat hij eerder die middag een telefoontje had gekregen van een man die zei: “Spreek ik met [slachtoffer 2]?” en “Ik ben de broer van [verdachte], waar ben je” en “Waar is je broer?”. [6]
Eigen verklaring van de verdachte
De verdachte verklaart bij de politie dat hij rond 14.30 uur van school is opgehaald door zijn broer in de auto. [7]
Verklaring van de [getuige]
De vader van de verdachte verklaart, nadat hem een foto is getoond, [8] dat hij zijn zoon [medeverdachte] hierop herkent. [9] Verder verklaart hij aan de verbalisant dat zijn zoon [medeverdachte] die dag zijn andere zoon [verdachte] met de auto van zijn dochter van school ging halen. [10]
Bevindingen met betrekking tot het onderzoek op het [college A]
Om 15.00 uur is op afdrukken van de camerabeelden op de school van de aangever [slachtoffer 2], (het [college A] op de locatie aan de [adres] te [plaats]) te zien dat twee mannen in een auto het terrein van de school oprijden en vervolgens de school inlopen. [11]
De zorgtoezichthouder van de school, mevrouw [A], verklaart hierover dat er twee mannen de school inliepen en diverse scholieren benaderden. Mevrouw [A] heeft de mannen aangesproken en de oudste van de twee zei dat zij op zoek waren naar ([slachtoffer 2]. De oudste van de twee zei tegen haar: “Die heeft problemen met mijn broer”. [12] [13]
De verbalisant die de camerabeelden heeft bekeken herkent de verdachte als één van de mannen die de school binnentreedt. Deze verbalisant verklaart hierover dat hij de verdachte herkent, omdat hij de dag ervoor een tijd met hem in verhoor heeft doorgebracht. [14] Voorts verklaart deze verbalisant dat hij de auto die op de camerabeelden te zien is, herkent als een [auto X]. [15]
De auto
Beide aangevers verklaren dat de daders in een grijze auto reden. [16] [17]
Mevrouw [A] van het [college A] verklaart dat de mannen, die in de school liepen, zijn weggereden in een lichtgrijze personenauto. [18]
De getuigen die aanwezig waren op het [adres] verklaren over de auto als volgt:
- getuige [B]: een grijze auto; [19]
- getuige [C]: een zilverkleurige auto; [20]
- getuige [D]: een zilverkleurige auto. [21]
De verbalisant die naar het huis van de verdachte op weg gaat, ziet in de straat van de verdachte een grijze [auto X] staan. Deze blijkt op naam gesteld te zijn van [E], woonachtig te [plaats]. [22]
Tussenconclusie
De rechtbank kan op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen uitgaan van de volgende tijdlijn.
14.3
uur [verdachte] wordt opgehaald door zijn broer [medeverdachte] in de grijze [auto X], die op naam staat van hun beider zus.
15
uur [verdachte] en [medeverdachte] betreden de school van aangever [slachtoffer 2]. [medeverdachte] vraagt naar [slachtoffer 2].
15.15
uur [slachtoffer 2] stuurt een berichtje naar zijn broer [slachtoffer] dat hij naar huis fietst. [slachtoffer 2] ziet op het schoolplein [verdachte] samen met een man lopen.
15.3
uur - [slachtoffer 2] en [slachtoffer] zijn op het [plaats] en worden daar belaagd
15.4
uur door twee mannen. [slachtoffer 2] herkent deze mannen als [verdachte] en de man die eerder die middag op het schoolplein liep samen met [verdachte], die later [medeverdachte] blijkt te zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte één van de personen is die het geweld jegens de aangevers heeft gepleegd. Gelet op de verklaringen van de aangevers gaat de rechtbank er vanuit dat het de medeverdachte is geweest die heeft geslagen met de houten stok.
3.4.2
Hoe moet feit 1 gekwalificeerd worden?
Is er sprake van opzet op de dood?
De aangever [slachtoffer] verklaart dat hij zo hard door de medeverdachte met een knuppel/stick op het hoofd werd geslagen dat hij veel pijn en warmte over zijn hoofd voelde. Hij zakte door de klap door zijn knieën. Na de slag op het hoofd is de aangever nog een aantal keer geslagen tegen het lichaam. De medeverdachte riep daarbij ‘Ik maak je dood, je gaat dood’. [23]
Ook ziet de broer van [slachtoffer], de aangever [slachtoffer 2], dat er veel bloed langs het hoofd van zijn broer loopt, nadat deze door de medeverdachte op het hoofd is geslagen. [slachtoffer 2] ziet verder nog dat de medeverdachte meermalen met kracht op het lichaam van [slachtoffer] slaat en hierbij schreeuwt ‘je gaat dood’. [24]
De verklaringen van de aangevers worden ondersteund door de verklaringen van:
- getuige [B], die ziet dat een man met kracht op een andere man inslaat met een houten voorwerp, hem daarbij hoort schreeuwen en brullen en ziet dat de man, ook terwijl het slachtoffer op straat ligt, met de houten stok blijft slaan; [25] en
- getuige [C], die ziet dat een jongen op zijn hoofd wordt geslagen door een jongen met een houten stok en dat deze als gevolg van het slaan door zijn knieën zakt. [26]
Het met kracht slaan met een houten stok op het hoofd, een heel kwetsbaar lichaamsonderdeel, kan leiden tot potentieel dodelijk letsel. Het daadwerkelijke gevolg hiervan is geweest dat er bij het slachtoffer hersenletsel (in de vorm van kneuzing, schudding en een lichte bloeding) is geconstateerd.
De rechtbank is van oordeel dat de medeverdachte niet slechts de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen het slachtoffer zou kunnen komen te overlijden, maar dat er bij de medeverdachte sprake was van vol opzet. Door direct doelgericht, meermalen en hard met een houten stok op het hoofd te slaan kon de medeverdachte niet anders verwachten dan en had deze (kennelijk) ook het doel – mede bezien in het licht van de woorden ‘ik maak je dood’ – dat het slachtoffer door het door de medeverdachte gepleegde geweld zou (kunnen) komen te overlijden.
De rechtbank acht derhalve bewezen dat er sprake is geweest van opzet op de dood.
Is er sprake van medeplegen?
Hoewel het merendeel van de geweldshandelingen zijn toe te schrijven aan de medeverdachte (de broer van de verdachte), heeft ook de verdachte zelf enig aandeel in het geweld gehad. Hij heeft zich niet gedistantieerd en zich zelfs met het geweld bemoeid door de aangever [slachtoffer 2] ervan te weerhouden dat deze zijn broer [slachtoffer] te hulp kon schieten.
Door dit – weliswaar relatief geringe – aandeel was er naar het oordeel van de rechtbank sprake van medeplegen in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Is er sprake van voorbedachten rade?
Niet is komen vast te staan dat er bij de verdachte ook sprake was van voorbedachten rade ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.
Daartoe acht de rechtbank redengevend dat de verdachte weliswaar samen met de medeverdachte op zoek is gegaan naar de aangever [slachtoffer 2], doch dat hij bij de rechter‑commissaris heeft verklaard dat hij en zijn broer naar de aangevers zijn gegaan om het uit te praten, maar dat het daarna uit de hand is gelopen. Niet is gebleken dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de houten stok die de medeverdachte had meegebracht.
Toen de medeverdachte vroeg ‘Wie is [slachtoffer]” en de aangever [slachtoffer] antwoordde dat hij dat was, heeft de medeverdachte de aangever direct geslagen. Daarbij heeft de medeverdachte (zoals ook onder ‘opzet’ overwogen) de woorden ‘ik maak je dood’ geuit.
De verdachte heeft weliswaar enig aandeel gehad in de geweldshandelingen (zoals eerder onder ‘medeplegen’ overwogen), maar hieruit volgt niet dat de verdachte is overgegaan tot het (mede)plegen van de geweldshandelingen na kalm beraad en rustig overleg.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Conclusie I
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en alles in onderlinge samenhang bezien met de hiervoor aangemerkte bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag op de aangever[slachtoffer], zoals onder 1 primair (impliciet) is tenlastegelegd.
3.4.3
Hoe moet feit 2 gekwalificeerd worden?
Medeplegen?
Onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte dit feit samen met de medeverdachte heeft begaan.
Voor medeplegen is een nauwe en bewuste samenwerking vereist.
De twee geweldshandelingen tegen de aangever [slachtoffer 2] (het slaan met de knuppel op diens hand en het slaan tegen zijn gezicht) beschouwt de rechtbank met de officier van justitie als twee op zichzelf staande handelingen.
De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging dan ook niet wettig en overtuigend bewezen.
Is er sprake van zwaar lichamelijk letsel?
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen valt niet op te maken of er sprake is van blijvend letsel bij de aangever [slachtoffer 2] en derhalve is onvoldoende komen vast te staan dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging dan ook niet wettig en overtuigend bewezen.
Is er sprake van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel?
Ook deze vraag moet de rechtbank ontkennend beantwoorden. Met het door de verdachte tegen de aangever [slachtoffer 2] gepleegde geweld kan niet worden gezegd dat de verdachte het opzet had dan wel de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging dan ook niet wettig en overtuigend bewezen.
Is er sprake van pijn en/of letsel?
Het slaan op/tegen het gezicht valt aan te merken als een gewone mishandeling. De aangever heeft ook verklaard dat hij pijn had als gevolg van het slaan door de verdachte. [27] Door de verbalisanten ter plaatse is gezien dat de aangever een bloedende hoofdwond had. [28] Er was derhalve ook sprake van enig letsel.
Is er sprake van voorbedachten rade?
Onvoldoende is komen vast te staan dat het geweld tegen de aangever [slachtoffer 2] een geplande actie is. Naar het oordeel van de rechtbank valt het handelen van de verdachte meer op te vatten als een reactie op de tussenkomst van [slachtoffer 2] tussen de medeverdachte en de aangever [slachtoffer].
De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging dan ook niet wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie II
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en alles in onderlinge samenhang bezien met de hiervoor aangemerkte bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van de aangever [slachtoffer 2].
Dientengevolge zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van hetgeen onder 2 primair en 2 subsidiair is tenlastegelegd en voorts wettig en overtuigend bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte onder 2 meer subsidiair is tenlastegelegd.
3.4.3
Beoordeling van feit 3
De verklaring van de aangever
De aangever [slachtoffer 2] verklaart dat hij door de verdachte bij de keel is gegrepen en dat de verdachte hem vervolgens een vuistslag in het gezicht gaf. Als gevolg hiervan heeft hij last van zijn hoofd, een zwaar kloppend gevoel rond zijn rechteroog en duizeligheid en daarnaast een striem in zijn nek. [29]
De verklaring van de verdachte
De verdachte verklaart dat hij als eerste vier vuistslagen van de aangever heeft gekregen en dat hij de aangever hierop een slag op zijn wenkbrauw heeft gegeven.
Verder verklaart hij dat hij een ring droeg tijdens de vechtpartij en herkent zijn ring op de foto die zich in het proces-verbaal bevindt. [30]
Het letsel
Uit de foto’s die bij het proces-verbaal van verhoor van de aangever zijn gevoegd blijkt dat de aangever een verwonding boven zijn wenkbrauw heeft en dat er op zijn keel een striem in zijn nek te zien is. [31]
Door de verbalisant is gezien dat de aangever een bloedende hoofdwond boven zijn rechteroog heeft. [32]
Conclusie III
De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen de mishandeling van de aangever door de verdachte wettig en overtuigend is bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op [datum] 2013 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet,
 naar die [slachtoffer] en [slachtoffer 2] op zoek is gegaan en
 een (houten) stok heeft meegenomen en
 met een (houten) stok (met kracht) op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en
 (vervolgens) met die (houten) stok meermalen tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. meer subsidiair
hij op [datum] 2013 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon, [slachtoffer 2], (met kracht) meermalen een vuistslag tegen het gezicht heeft gegeven, tengevolge waarvan [slachtoffer 2] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
hij op [datum] 2013 te [plaats] opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer 2]) met een hand bij de keel heeft gepakt en tegen het gezicht heeft geslagen (terwijl verdachte een grote ring droeg), waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde feit is door de verdediging het verweer gevoerd dat er sprake zou zijn geweest van een noodweersituatie en dat de verdachte derhalve zou moeten worden vrijgesproken.
Nu dit standpunt niet nader onderbouwd is, zal de rechtbank dit verweer zonder verdere motivering passeren.
De verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair, 2 meer subsidiair en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, tot een leerstraf, zijnde de leerstraf Tools4u van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, en tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden de maatregel hulp en steun en een contactverbod ten aanzien van de aangever [slachtoffer 2].
De officier van justitie heeft daarbij gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de feiten bepleit.
Subsidiair heeft hij verzocht bij bewezenverklaring van één of meer feiten te volstaan met het opleggen van een leerstraf en een werkstraf. De raadsman is de mening toegedaan dat, gelet op de blanco documentatie en de nog jonge leeftijd van de verdachte, een voorwaardelijke jeugddetentie niet geïndiceerd is.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich samen met zijn broer – de medeverdachte – schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een man, de aangever [slachtoffer], en daarnaast heeft hij het broertje van deze man, de aangever [slachtoffer 2], mishandeld. Het feit is gepleegd op de dag nadat er een incident heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en de aangever(s), waarbij de verdachte de aangever [slachtoffer 2] eveneens heeft mishandeld.
De verdachte is samen met de medeverdachte op zoek gegaan naar de aangevers. Zij zijn naar de school van de aangever [slachtoffer 2] gegaan en toen zij deze daar niet troffen, zijn zij verder op zoek gegaan. Op het [adres] te [plaats] zagen zij vervolgens de aangevers staan. De medeverdachte is toen uitgestapt en viel daarbij uit het niets de aangever [slachtoffer] aan en sloeg hem met bruut geweld op het hoofd en tegen het lichaam met een houten stok. Hierdoor heeft [slachtoffer] een (kleine) hersenbloeding, -kneuzing en –schudding opgelopen, naast de verwondingen die op zijn lijf zijn geconstateerd. Dat het fysieke letsel van [slachtoffer] uiteindelijk geen dodelijke afloop had, is een gelukkige omstandigheid die in geen enkel opzicht is te danken aan de verdachte en zijn medeverdachte. Bovendien heeft de verdachte, toen hij (onverwachts) werd geconfronteerd met het geweld dat de medeverdachte tentoonspreidde, zich niet gedistantieerd of getracht de medeverdachte tegen te houden. Sterker nog, de verdachte heeft - door het tegenhouden van de aangever [slachtoffer 2] die wilde ingrijpen - bijgedragen aan het ongebreidelde geweld dat door de medeverdachte werd gebruikt. De verdachte heeft vervolgens de aangever [slachtoffer 2] mishandeld door hem in het gezicht te slaan met zijn vuist.
Dit nadat hij de dag ervoor ook al de aangever [slachtoffer 2] had mishandeld en daarbij een bloedende hoofdwond boven het rechteroog had veroorzaakt. Deze hoofdwond ging door het opnieuw slaan weer open.
Naar de aanleiding van de heftige geweldsplegingen kan de rechtbank alleen maar gissen, nu de beide verdachten niet of nauwelijks over de feiten hebben willen verklaren. Het heeft er alle schijn van dat de medeverdachte verhaal wilde halen vanwege het incident dat een dag eerder tussen de aangever(s) en de verdachte had plaatsgevonden. Deze gebeurtenis lijkt de katalysator geweest te zijn voor het geweld dat op [datum] 2013 is gepleegd.
Naast de reeds genoemde fysieke gevolgen voor de slachtoffers, is ook de ernst van de psychische gevolgen van de feiten in de schriftelijke slachtofferverklaringen van de aangevers duidelijk naar voren gekomen. Zo ervaren beide aangevers veel angstgevoelens, vooral op straat, en durven zij thans niet zonder aanwezigheid van anderen de straat op.
Deze vorm van gewelddadig gedrag op straat zorgt in het algemeen voor een gevoel van onveiligheid bij zowel slachtoffers als het publiek dat daarvan getuige is.
De rechtbank houdt wel rekening met het – in het geheel bezien – relatief kleinere aandeel van de verdachte.
In het voordeel van de verdachte stelt de rechtbank vast dat hij nog geen strafblad heeft en erg jong is. Doch ook baart het de rechtbank om die redenen ernstige zorgen over zijn betrokkenheid bij de feiten.
Uit het Pro Justitia rapport d.d. 2 januari 2014, opgemaakt door gz-psycholoog drs. [X], blijkt –verkort en zakelijk weergegeven het volgende:
Betrokkene ontkent de feiten en om die reden wordt ook geen uitspraak gedaan omtrent het recidivegevaar.
Er is bij betrokkene geen sprake van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige
ontwikkeling van de geestvermogens. Ook is er geen behandelvraag, dan wel -noodzaak. Wel wordt er vanuit zorg geadviseerd om betrokkene en ouders
handvatten te geven op het performaal zwakbegaafd functioneren van betrokkene,
hetgeen beperkingen geeft in zijn functioneren. Dit kan worden gerealiseerd bij
Bureau Jeugdzorg in het kader van ‘vrijwillige jeugdzorg’.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 8 januari 2014 gerapporteerd en stelt dat er geen problemen zijn geconstateerd op de drie leefgebieden. De Raad maakt zich dan ook over het algemeen functioneren van de verdachte geen zorgen, maar wel over de mogelijke betrokkenheid van de verdachte bij de feiten. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met als bijzondere voorwaarde de maatregel hulp en steun, uit te voeren door de jeugdreclassering.
In aanvulling op het raadsrapport heeft mevrouw [Y], raadmedewerkster, ter terechtzitting geadviseerd om naast de voorwaardelijke jeugddetentie ook een leerstraf, te weten Tools4u, op te leggen. Deze leerstraf kan de verdachte handvatten geven om hem te leren denken alvorens te handelen. Voorts heeft zij verzocht om de bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar te verklaren, zodat de begeleiding door de jeugdreclassering in geval van een mogelijk in te stellen hoger beroep niet stopt.
De rechtbank onderschrijft de adviezen van de deskundige en de Raad voor de Kinderbescherming en houdt hiermee rekening in de strafoplegging.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Ook de geadviseerde leerstraf Tools4u zal de rechtbank opleggen, nu zij deze straf in het belang van de verdachte acht.
Als extra waarborg om hem te weerhouden van het plegen van strafbare feiten en om de begeleiding van de verdachte zeker te stellen, zal de rechtbank verder een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden opleggen, met een proeftijd van twee jaar, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen hem te geven door of namens de jeugdreclassering en een contactverbod ten aanzien van de aangever [slachtoffer 2].
De rechtbank geeft met het bovenstaande een iets andere invulling aan de op te leggen straf dan door de officier van justitie geëist, nu zij deze duur voldoende acht om de verdachte ervan te weerhouden dat hij zich opnieuw schuldig zal maken aan strafbare feiten.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer]heeft zich ten aanzien van feit 1 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 6.118,09. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 3.118,09, bestaande uit de posten 1 t/m 11 en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 3.000,-, bestaande uit de post 12.
[slachtoffer 2]heeft zich ten aanzien van feit 2 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.933,55. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 433,55, bestaande uit de posten 1 t/m 4 en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 1.500,-, bestaande uit de post 5.
7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], aangezien de verdachte zelf geen geweld heeft gebruikt tegen deze benadeelde partij en daarnaast gelet op de zeer jonge leeftijd van de verdachte.
Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 1.089,99, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
Namens de verdachte heeft de raadsman eveneens niet-ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] bepleit.
Voorts heeft de raadsman bepleit de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] af te wijzen. Subsidiair heeft hij verzocht – bij toewijzing van de vordering – de immateriële schade te halveren en de vordering met betrekking tot de materiële schade af te wijzen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
Leeftijd van de verdachte
Nu de vorderingen betrekking hebben op als doen te beschouwen gedragingen van de verdachte die de leeftijd van veertien jaar nog niet heeft bereikt en aan wie de gedragingen als onrechtmatige daad zouden kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan, worden deze geacht te zijn gericht tegen diens ouders.
7.3.2
De benadeelde partij [slachtoffer]
De vordering is, hoewel door of namens de verdachte betwist, voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Daarnaast is uit het onderzoek ter terechtzitting vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade ad. € 3.118,09, toewijsbaar.
Voorts acht de rechtbank de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de immateriële schade, als vergoeding ter zake van de immateriële schade naar billijkheid tot een bedrag van € 2.500,- toewijsbaar, nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 primair(impliciet) bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering ten laste van de ouders van de verdachte toewijzen tot een bedrag van € 5.618,09,-.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente ten laste van de ouders van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van [datum] 2013 is ontstaan.
De rechtbank zal bepalen dat de ouders van de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader aan de benadeelde partij, zullen zijn bevrijd tot de hoogte van de betaalde bedragen.
De rechtbank zal voor het overige dit deel van de vordering – voor zover dit ziet op de immateriële schade -, niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de ouders van de verdachte dienen te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De wet biedt niet de mogelijkheid een schadevergoedingsmaatregel op te leggen ten laste van de ouders van een veroordeelde die ten tijde van het gepleegde feit jonger was dan veertien jaar.
7.3.3
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
De vordering is, voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Daarnaast is uit het onderzoek ter terechtzitting vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 meer subsidiair bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de vordering – voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade ad. € 433,55 – toewijsbaar.
Voorts acht de rechtbank de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de immateriële schade, als vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 750,- naar billijkheid toewijsbaar.
De rechtbank zal derhalve de vordering ten laste van de ouders van de verdachte toewijzen tot een bedrag van € 1.183,55.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente ten laste van de ouders van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van [datum] 2013 is ontstaan.
De rechtbank zal bepalen dat de ouders van de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader aan de benadeelde partij, zullen zijn bevrijd tot de hoogte van de betaalde bedragen.
De rechtbank zal voor het overige de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de ouders van de verdachte dienen te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De wet biedt niet de mogelijkheid een schadevergoedingsmaatregel op te leggen ten laste van de ouders van een veroordeelde die ten tijde van het gepleegde feit jonger was dan veertien jaar.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
45, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem bij dagvaarding onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding onder
1. primair (impliciet), 2 meer subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair (impliciet):
MEDEPLEGEN VAN POGING TOT DOODSLAG;
ten aanzien van feit 2 meer subsidiair en feit 3:
MISHANDELING, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
een taakstraf, voor de tijd van
180 (honderd en tachtig) UREN;
bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
150 (honderd en vijftig) UREN;
alsmede uit een
leerstraf, zijnde het volgen van een leerproject, te weten Tools4u, voor de tijd van
30 (dertig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van respectievelijk
75 (vijf en zeventig) DAGENen
15 (vijftien) DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde
werkstrafgeheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
en veroordeelt de verdachte voorts tot:
jeugddetentie voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat die straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde:
  • dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, zolang die instelling zulks nodig acht;
  • dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum] 1998);
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarden krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
ten aanzien van feit 1 primair (impliciet)
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe ten laste van de ouders van de verdachte en veroordeelt de ouders van de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], een bedrag van € 5.618.09-,
vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 oktober 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de ouders van de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de ouders van de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader aan de benadeelde partij, zullen zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
ten aanzien van feit 2 meer subsidiair
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe ten laste van de ouders van de verdachte en veroordeelt de ouders van de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2], een bedrag van € 1.183,55,
vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 oktober 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de ouders van de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de ouders van de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader aan de benadeelde partij, zullen zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. de Haan, kinderrechter, voorzitter,
mr. C.L. Strop, kinderrechter,
en mr. H.M. van Maurik, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van R. van Ast-Natadiningrat, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 januari 2014.
Mr. Van Maurik is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij de dossiers met nummers PL1581-2013199047, p. 1-58 (verder: PV1) en PL1581-2013197632, p. 1-193 (verder: PV2)
2.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2], PV1 p. 54 alinea 4
3.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 16 januari 2014, eigen verklaring verdachte
4.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2], PV2 p. 43 alinea 2-3, p. 44 alinea 3-4, 6-7, p. 45 alinea 1
5.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer], PV2 p. 52
6.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2], PV2 p. 43 alinea 2-3, p. 44 alinea 2, p. 45 alinea 2-3
7.Proces-verbaal van bevindingen, samenvatting verhoor verdachte, PV2 p. 100 alinea 3
8.Proces-verbaal van bevindingen, PV2 p. 86
9.Proces-verbaal van bevindingen, PV2 p. 82 alinea 2
10.Proces-verbaal van bevindingen, PV2 p. 88 alinea 2
11.Proces-verbaal van bevindingen, PV2 p. 76 + foto’s p. 77-80
12.Proces-verbaal van bevindingen, PV2 p. 71 alinea 5
13.Proces-verbaal van bevindingen, PV2 p. 81 alinea 3
14.Proces-verbaal van bevindingen, PV2 p. 81 alinea 4
15.Proces-verbaal van bevindingen, PV2 p. 81 alinea 4
16.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer], PV2 p. 52 alinea 2 regel 5-6
17.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] PV2 p. 43 alinea 3 regel 7-9
18.Proces-verbaal van bevindingen, PV2 p. 71 regel 15
19.Proces-verbaal verhoor getuige [B], PV2 p. 67 alinea 4 regel 3-4
20.Proces-verbaal verhoor getuige [C], PV2 p. 65 alinea 3 regel 2-3
21.Proces-verbaal verhoor getuige [D], PV2 p. 60 alinea 1 regel 3
22.Proces-verbaal van bevindingen, PV2 p. 81 alinea 5
23.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer], PV2 p. 52 alinea 2, 4
24.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2], PV2 p. 44 alinea 3
25.Proces-verbaal verhoor getuige [B], PV2 p. 67 alinea 3
26.Proces-verbaal verhoor getuige [C], PV2 p. 65 alinea 1-2
27.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2], PV2 p. 44 alinea 6-7
28.Proces-verbaal van bevindingen PV2 p. 69 alinea 3
29.Proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], PV1 p. 54 alinea 4, p. 56 alinea 1
30.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 16 januari 2014, eigen verklaring verdachte
31.Foto’s behorend bij proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], PV1 p. 57
32.Proces-verbaal van bevindingen, PV1 p. 33 alinea 1