ECLI:NL:RBDHA:2014:11224

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2014
Publicatiedatum
9 september 2014
Zaaknummer
C-09-451406 - HA RK 13-479
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vaststelling Nederlanderschap minderjarige op basis van onvoldoende identificatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 september 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een moeder, die in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige dochter [A] verzocht om vaststelling van het Nederlanderschap van haar dochter. De moeder stelde dat [A] op [geboortedatum 1] 2011 in Iran was geboren en dat zij, als Nederlandse moeder, haar dochter bij de geboorte de Nederlandse nationaliteit had verleend. De moeder was vertegenwoordigd door advocaat mr. C.K.E.E. Fischer-Fuhler.

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) was de belanghebbende in deze procedure en stelde zich primair op het standpunt dat de moeder niet-ontvankelijk was in haar verzoek, omdat niet kon worden vastgesteld dat zij de juridische moeder van [A] was. Subsidiair voerde de IND aan dat er twijfels bestonden over de identiteit van [A]. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 14 augustus 2014 gehouden, waarbij de moeder, haar advocaat en een maatschappelijk werker aanwezig waren. De officier van justitie heeft schriftelijk aangegeven geen behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling.

De rechtbank heeft de overgelegde stukken beoordeeld, waaronder een Iraanse verklaring van geboorte, een Afghaans paspoort en een dna-rapport. De rechtbank concludeerde dat de overgelegde documenten onvoldoende waren om de identiteit van [A] vast te stellen. De Iraanse verklaring bevatte geen persoonsgegevens van [A], en het Afghaanse paspoort vertoonde inconsistenties. Het dna-rapport bevestigde wel dat de moeder de biologische moeder was van een meisje, maar de identiteit van dat meisje kon niet worden vastgesteld op basis van de overgelegde documenten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek afgewezen, omdat de identiteit van [A] niet voldoende kon worden vastgesteld, ondanks dat de moeder wel ontvankelijk was in haar verzoek. De beschikking is openbaar uitgesproken door de rechters G.H.I.J. Hage, D.H. von Maltzahn en J. Brandt.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/451406 / HA RK 13-479
Beschikking van 4 september 2014
in de zaak van
[verzoekster], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger
van haar minderjarige dochter [A],
wonende te Emmen,
verzoekster,
advocaat mr. C.K.E.E. Fischer-Fuhler te Emmen,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN(Ministerie van Veiligheid en Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst), hierna te noemen: de IND,
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. J.E.A. Pesch.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 25 september 2013 ingekomen verzoekschrift,
- de brieven van mr. Fischer-Fuhler van 20 december 2013, 24 maart 2014, 28 april 2014
en 12 augustus 2014,
- de brieven van de IND van 28 oktober 2013, 11 maart 2014 en 9 juli 2014,
- de brieven van de officier van justitie van 20 maart 2014 en 8 april 2014.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op
14 augustus 2014. Verschenen zijn verzoekster, vergezeld van mr. Fischer-Fuhler en mevrouw [maatschappelijk werker], maatschappelijk werker, en mr. Pesch namens de IND. De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
Verzoekster verzoekt de rechtbank te verklaren dat haar dochter [A] van rechtswege het Nederlanderschap heeft verkregen. Zij stelt daartoe dat [A] is geboren op [geboortedatum 1] 2011 in Iran. Ten tijde van de geboorte was verzoekster Nederlander. Als kind van een Nederlandse moeder heeft [A] bij haar geboorte de Nederlandse nationaliteit verkregen.
2.2.
De IND stelt zich primair op het standpunt dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek. De IND voert daartoe aan dat op basis van de aanwezige stukken niet kan worden vastgesteld dat verzoekster de juridische moeder is van [A] en dat daarom niet is aangetoond dat zij het ouderlijk gezag heeft over [A]. Subsidiair concludeert de IND tot afwijzing van het verzoek omdat er twijfel bestaat over de identiteit van [A].
2.3.
De officier van justitie heeft zich aangesloten bij het advies van de IND.

3.De beoordeling

3.1.
Door verzoekster zijn overgelegd kopieën van:
- een Iraanse verklaring van geboorte, waarin een arts van het Akbar Abadi ziekenhuis in Teheran (Iran) verklaart dat in het ziekenhuis op 21 Bahman 1389 (westerse jaartelling:
[geboortedatum 1] 2011) om 13:20 uur een meisje is geboren. Als moeder is vermeld [verzoekster],
- een Afghaans paspoort op naam van [A], geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [plaatsnaam] (Afghanistan),
- een visum op naam van [B], afgegeven door de Nederlandse ambassade in Kaboel op 26 september 2012,
- een door Sanquin diagnostiek op 24 april 2014 afgegeven dna-rapport waarin is opgenomen dat verzoekster de biologische moeder is van [A].
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat deze stukken [A] onvoldoende identificeren. De rechtbank overweegt daartoe dat in de – niet gelegaliseerde – Iraanse verklaring van geboorte geen persoonsgegevens van [A] zijn opgenomen. Er wordt slechts melding gemaakt van de geboorte van een meisje. Gegevens van de vader zijn evenmin opgenomen. Daar komt bij dat in het Afghaanse paspoort is geknoeid met de namen. Het paspoort is bij de Nederlandse ambassade in Kaboel overgelegd in het kader van een visumaanvraag. Het paspoort stond toen op naam van [C], geboren op [geboortedatum 2] 2011 in Afghanistan. Op die naam is ook een visum afgegeven. De naam in het paspoort is later handmatig gewijzigd in [A]. Met betrekking tot het dna-rapport overweegt de rechtbank ten slotte dat niet is gebleken dat de identiteit van [A] aan de hand van (andere) documenten is vastgesteld. Aldus kan op basis van deze stukken – en bij gebreke van een (gelegaliseerde) geboorteakte – niet worden vastgesteld wat de (werkelijke) naam van [A] is, noch wat haar geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland zijn. De door verzoekster gegeven verklaring voor de verschillende geboortedata en geboortelanden is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
3.3.
Op grond van het dna-rapport is komen vast te staan dat verzoekster de moeder is van een ongeveer driejarig meisje. Dat meisje heeft als kind van een – ten tijde van haar geboorte – Nederlandse moeder, bij haar geboorte de Nederlandse nationaliteit verkregen. Haar identiteit staat echter niet vast. Dat mevrouw [maatschappelijk werker], aanwezig bij het dna-onderzoek, ter zitting heeft aangegeven dat de onderzochte [A] dezelfde is als [A] waar het in deze procedure om gaat, maakt dat niet anders. Nu van [A] – op basis van de thans overgelegde stukken – de identiteit niet voldoende kan worden vastgesteld, kan het verzoek, waarin verzoekster wel kan worden ontvangen, niet worden toegewezen.

3.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.H.I.J. Hage, mr. D.H. von Maltzahn en mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2014. [1]

Voetnoten

1.type: 201