In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 september 2014 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot voorlopige voogdij. Het verzoekschrift was ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, met betrekking tot een minderjarige, geboren in 1996, die uit een door echtscheiding ontbonden huwelijk voortkomt. De moeder van de minderjarige oefent het ouderlijk gezag alleen uit, terwijl de vader is overleden. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de bijlagen, en de zaak is behandeld met gesloten deuren.
Tijdens de zitting was de moeder niet aanwezig, maar de minderjarige heeft verklaard in te stemmen met het verzoek tot schorsing van de moeder in de uitoefening van het gezag. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder feitelijk geen gezagsbeslissingen meer wil nemen en dat dit dringend noodzakelijk is voor de minderjarige. De kinderrechter heeft eerder, op 17 maart 2014, de minderjarige onder toezicht gesteld en Bureau Jeugdzorg gemachtigd om de minderjarige uit huis te plaatsen.
De kinderrechter heeft besloten om de moeder te schorsen in de uitoefening van het gezag en heeft Bureau Jeugdzorg belast met de voorlopige voogdij over de minderjarige. De termijn voor deze voorlopige voogdij is vastgesteld op 12 weken. De beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop en is uitvoerbaar bij voorraad. Tegen deze beschikking kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.