In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Turkse vrouw, en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had een verblijfsvergunning gekregen op basis van haar huwelijk met [C], dat op 12 juni 2009 in Turkije was gesloten. De Staatssecretaris heeft echter de verblijfsvergunning van eiseres en die van haar twee kinderen met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat hij van mening was dat er sprake was van een schijnhuwelijk en dat eiseres onjuiste gegevens had verstrekt over haar huwelijk.
Eiseres voerde aan dat haar huwelijk rechtsgeldig was en dat de Staatssecretaris een verkeerd criterium had gehanteerd door te toetsen aan de voorwaarden voor een duurzame en exclusieve relatie, in plaats van aan de voorwaarden voor een huwelijk. De rechtbank overwoog echter dat de Staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen sprake was van een duurzame en exclusieve relatie, en dat de intrekking van de verblijfsvergunning gerechtvaardigd was op basis van de bevindingen van de politie, die wezen op een schijnrelatie.
De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd om haar stelling dat er geen schijnrelatie was te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris de verblijfsvergunning terecht had ingetrokken, omdat eiseres onjuiste gegevens had verstrekt en er geen feitelijke gezinsrelatie bestond tussen haar en [C]. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.