ECLI:NL:RBDHA:2014:11103

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2014
Publicatiedatum
5 september 2014
Zaaknummer
AWB 13-18193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning op basis van schijnhuwelijk en onjuiste gegevensverstrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Turkse vrouw, en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had een verblijfsvergunning gekregen op basis van haar huwelijk met [C], dat op 12 juni 2009 in Turkije was gesloten. De Staatssecretaris heeft echter de verblijfsvergunning van eiseres en die van haar twee kinderen met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat hij van mening was dat er sprake was van een schijnhuwelijk en dat eiseres onjuiste gegevens had verstrekt over haar huwelijk.

Eiseres voerde aan dat haar huwelijk rechtsgeldig was en dat de Staatssecretaris een verkeerd criterium had gehanteerd door te toetsen aan de voorwaarden voor een duurzame en exclusieve relatie, in plaats van aan de voorwaarden voor een huwelijk. De rechtbank overwoog echter dat de Staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen sprake was van een duurzame en exclusieve relatie, en dat de intrekking van de verblijfsvergunning gerechtvaardigd was op basis van de bevindingen van de politie, die wezen op een schijnrelatie.

De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd om haar stelling dat er geen schijnrelatie was te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris de verblijfsvergunning terecht had ingetrokken, omdat eiseres onjuiste gegevens had verstrekt en er geen feitelijke gezinsrelatie bestond tussen haar en [C]. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

,RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/18193

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 augustus 2014 in de zaak tussen

[eiseres], geboren op [1973], van Turkse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. C.A. Madern),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning als ook die van haar twee kinderen [A], geboren [2002], en [B], geboren [2006], met terugwerkende kracht vanaf 21 maart 2011 ingetrokken en de aanvraag van eiseres van 2 december 2011 om verlenging van de verblijfsvergunningen afgewezen. Daarbij heeft verweerder bepaald dat eiseres Nederland onmiddellijk moet verlaten en heeft hij haar een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
Bij besluit van 12 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en door een tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Over de omvang van het geding overweegt de rechtbank dat verweerder op 16 april 2014 een nieuw besluit aan de rechtbank heeft toegezonden. Dit besluit ziet op een aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning van latere datum en voor een andere beperking dan de aanvraag die heeft geresulteerd in het bij het bestreden besluit gehandhaafde primaire besluit. Gelet hierop is geen sprake van een gewijzigd besluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en kunnen de tegen het besluit van 16 april 2014 aangevoerde gronden van 13 mei 2014 van eiseres, zoals ter zitting tussen partijen ook niet in geschil bleek, niet bij de beoordeling van dit beroep worden betrokken.
2.
Eiseres is op 12 juni 2009 in Turkije gehuwd met [C](hierna: [C]). Op 22 maart 2011 is eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij echtgenoot [C]’, geldig tot 21 maart 2012. Op 2 december 2011 heeft eiseres verzocht om verlenging van de geldigheidsduur van die verblijfsvergunning.
3.
Verweerder heeft de aan eiseres verleende verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken omdat volgens hem uit onderzoek dat is verricht door de politie Amsterdam-Amstelland is gebleken dat eiseres over haar huwelijk met [C] onjuiste gegevens heeft verstrekt en hij voldoende reden heeft om aan te nemen dat sprake is van een schijnhuwelijk. Er is nooit sprake geweest van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en [C] en de relatie is uitsluitend aangegaan met het oogmerk aan eiseres een verblijfsrecht te verschaffen, aldus verweerder.
4.
Eiseres heeft aangevoerd dat er onvoldoende feiten zijn om aan te nemen dat er sprake is van een schijnrelatie. Eiseres stelt dat zij is mishandeld en slachtoffer is van huiselijk geweld, waarvoor zij verwijst naar de aangifte van politie en verklaringen van buren en kennissen die in bezwaar zijn overgelegd. Volgens eiseres berust de argumentatie van verweerder enkel op aannames. Eiseres is van mening dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en onzorgvuldig tot stand is gekomen. Bij de buren en de getuigen is geen navraag gedaan en het verblijfsrecht van de in Nederland gewortelde kinderen is niet meegewogen. Eiseres is voorts van mening dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de recht van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) omdat zij het grootste gedeelte van haar leven in Nederland heeft gewoond, haar kinderen hier geworteld zijn en haar volledige familie hier verblijft.
5.
Ter zitting heeft eiseres gewezen op het onderscheid tussen de situatie van een huwelijk genoemd in artikel 3.14, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb) en die van een duurzame en exclusieve relatie genoemd in sub b van dat artikel. Volgens eiseres is het huwelijk, dat is gesloten op 12 juni 2009, vóór de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand getoetst op grond van de Wet voorkoming schijnhuwelijken en daarmee is sprake van een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk. Door te toetsen of sprake is van een duurzame exclusieve relatie heeft verweerder een verkeerd criterium gehanteerd, omdat die situatie valt onder sub b van artikel 3.14, van het Vb. Een huwelijk is immers naar zijn aard duurzaam en exclusief, aldus eiseres. Nu het huwelijk rechtsgeldig is, kan eiseres niet worden tegengeworpen dat zij hierover onjuiste gegevens heeft verstrekt. Eiseres heeft ter zitting verder aangevoerd dat verweerder op grond van artikel 16, tweede lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (hierna: Gezinsherenigingsrichtlijn) had moeten aantonen dat het huwelijk enkel is aangegaan met het doel dat eiseres hier te lande verblijf krijgt. Nu uit het politieonderzoek slechts blijkt van een vermoeden van een schijnrelatie is volgens eiseres niet aan de vereisten van de Gezinsherenigingsrichtlijn voldaan.
6.
De rechtbank overweegt dat eiseres met deze stelling miskent dat door verweerder niet is getoetst aan artikel 3.14, aanhef en onder b, van het Vb, maar aan artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 19, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw). Verweerder heeft aan de intrekking van de verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd immers ten grondslag gelegd dat eiseres onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning zouden hebben geleid. Aan eiseres was een vergunning verleend op grond van artikel 3.14, aanhef en onder a, van het Vb. Uit artikel 3.14 van het Vb volgt dat de term huwelijk in sub a een duurzame en exclusieve relatie veronderstelt. Verweerder heeft daarom getoetst of sprake was van een duurzame en exclusieve relatie. Verweerder heeft geconcludeerd dat sprake was van een schijnhuwelijk, en dat, als hij dat had geweten, de aanvraag om een vergunning op grond van sub a van artikel 3.14 van het Vb zou zijn afgewezen. Verweerder heeft daarom niet een onjuist criterium gehanteerd. Het betoog van eiseres dat haar niet tegengeworpen kan worden dat zij onjuiste gegevens over haar huwelijk heeft verstrekt, slaagt daarom niet. Daartoe is voorts het volgende van belang.
7.
Verweerder heeft de intrekking van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning gebaseerd op de processen-verbaal van 9 december 2011 en 30 mei 2012 van de politie Amsterdam-Amstelland. In deze op ambtsbelofte opgestelde processen-verbaal is, samengevat, vastgelegd dat:
  • [C] bij geen van de huisbezoeken, die zijn afgelegd op het woonadres van eiseres, is aangetroffen;
  • eiseres weinig kon vertellen over de afwezigheid van [C]; zij wist niet hoe laat hij thuis kwam, waar hij precies werkt en wat voor werk hij deed;
  • eiseres niet wist waarom [C] ‘s ochtends al om 9.00 uur wegging, terwijl zijn werk pas om 13.00 uur begon;
  • eiseres niet wist in welk type auto [C] reed, alleen dat het een witte auto was, vermoedelijk een Golf en eiseres geen reservesleutel had;
  • eiseres geen foto’s van haar bruiloft met [C] kon laten zien, maar wel foto’s van haar ex-echtgenoot [D];
  • eiseres de geboortedatum van [C] niet wist en alleen ongeopende post van hem kon tonen;
  • eiseres heeft verklaard dat haar ex-echtgenoot [D] een aantal malen per week langskomt en soms ook blijft slapen;
  • de auto van [C], een witte Toyota, niet één keer is waargenomen in de nabijheid van de woning van eiseres;
  • [C] op 12 februari 2012 is aangehouden op verdenking van huiselijk geweld tegen zijn vriendin, [de vriendin](hierna: de vriendin);
  • de vriendin heeft verklaard dat zij en [C] al twee jaar een relatie hebben en samenwonen;
  • de vriendin ook heeft verklaard dat [C] niet op haar woonadres staat ingeschreven maar wel bij haar woont, dat [C] niet veel werkt maar wel steeds bij haar in huis is;
  • de auto van [C] diverse keren is aangetroffen nabij het woonadres van de vriendin;
  • [C] heeft verklaard dat hij een verzoek tot echtscheiding van eiseres heeft ingediend.
8.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van de hiervoor opgesomde feiten en omstandigheden terecht het standpunt heeft ingenomen dat sprake was van een schijnrelatie tussen eiseres en [C] en dat eiseres aldus onjuiste gegevens heeft verstrekt. De door eiseres op de hoorzitting afgelegde verklaring dat [C] in alles tegen haar heeft gelogen, dat hij zei dat hij ’s morgens naar zijn werk ging maar dat in werkelijkheid niet deed, als ook haar verklaring dat zij heeft bedoeld te zeggen dat [C] – en niet [D] – soms bleef slapen en zij daarin verkeerd is begrepen, heeft verweerder als onvoldoende rechtvaardiging van de hand mogen wijzen. Dat eiseres slechts beperkt Nederlands spreekt en dat zij zich vanwege de spanning in de geboortedatum van [C] heeft vergist, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder aan de afgelegde verklaringen van eiseres geen waarde kan toekennen.
9.
Verweerder heeft voorts in de door eiseres overgelegde aangifte van huiselijk geweld en de verklaringen van buren geen aanleiding hoeven zien voor een ander standpunt. Voor zover uit die stukken kan worden afgeleid dat eiseres slachtoffer is van huiselijk geweld, is daarmee nog niet aangetoond dat zij met [C] een duurzame en exclusieve huwelijksrelatie heeft gehad. De getuigenverklaringen van buren dat eiseres door [C] is mishandeld en dat [C] onrust in de straat veroorzaakt, leveren evenmin voldoende bewijs voor het bestaan van een duurzame en exclusieve huwelijksrelatie tussen eiseres en [C]. Gelet op de summiere, wisselende en tegenstrijdige verklaringen van eiseres heeft verweerder aan zijn standpunt dat sprake was van een schijnrelatie mogen vasthouden. Eiseres heeft weliswaar weersproken dat er sprake was van een schijnrelatie, maar zij heeft deze stelling niet nader met bewijsmiddelen onderbouwd. Daarbij komt dat eiseres heeft verklaard dat haar relatie met [C] slechts een paar maanden heeft geduurd. Reeds op deze grond moet worden geoordeeld dat geen sprake was van een duurzame relatie. Uit de bevindingen van het onderzoek blijkt voorts dat eiseres weinig informatie kan verschaffen over [C], over zijn werk en over zijn verblijfplaats. Voorts is gebleken dat [C] al twee jaar een relatie heeft met zijn vriendin. Ook dit vormt een aanwijzing dat van een reële huwelijksrelatie tussen eiseres en [C] van meet af aan geen sprake is geweest. Alles tegen elkaar afwegende heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het huwelijk is gesloten met de enkele bedoeling om voor eiseres verblijfsrecht te verkrijgen. Verweerder heeft daarom de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht mogen intrekken. Van strijd met artikel 16, tweede lid, aanhef en onder b, van de Gezinsherenigingsrichtlijn is gelet op het voorgaande dan ook, anders dan eiseres ter zitting heeft betoogd, geen sprake. Nu de beide kinderen een van eiseres afhankelijk verblijfsrecht hebben, heeft verweerder ook deze verblijfsvergunningen met terugwerkende kracht mogen intrekken. Verweerder heeft verder de door eiseres ingebrachte bewijsstukken kenbaar meegewogen in het bestreden besluit en deze met argumenten weerlegd. Van een onzorgvuldig genomen of ondeugdelijk gemotiveerd besluit is dan ook geen sprake.
10.
Eiseres heeft in het kader van haar beroep op artikel 8 van het EVRM naar voren gebracht dat zij vanaf 1992 in Nederland verblijft, zij geen banden meer heeft met Turkije, haar ouders, broer en zus hier te lande verblijven en voorts dat haar twee schoolgaande kinderen van 11 en 6 jaar in Nederland zijn geworteld en nauwelijks Turks spreken.
11.
De rechtbank overweegt dat nu hiervoor is vastgesteld dat het huwelijk tussen eiseres en [C] moet worden aangemerkt als een schijnhuwelijk en ook anderszins niet is gebleken dat er tussen eiseres en haar kinderen enerzijds en [C] anderzijds een feitelijke gezinsrelatie bestaat, er in dit geval geen sprake is van “family life” in de zin van artikel 8 van het EVRM. Evenmin is gebleken dat tussen eiseres en haar ouders, broer en zus sprake is van een door artikel 8 EVRM te beschermen relatie. Van een inbreuk op het door deze bepaling beschermde recht kan daarom geen sprake zijn. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om aan te nemen dat de twee kinderen niet met eiseres zouden kunnen terugkeren naar Turkije. Eiseres heeft van 2006 tot 2011 met haar kinderen in Turkije gewoond, zodat niet aannemelijk is dat zij geen banden heeft met het land van herkomst. Dat eiseres zich zonder haar familie niet zelfstandig zou kunnen redden in Turkije, is niet aannemelijk geworden. Het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM slaagt daarom niet.
12.
Eiseres heeft aangevoerd dat haar geen inreisverbod mag worden opgelegd dan wel dat de termijn moet worden ingekort. Eiseres heeft nooit de openbare orde geschonden, nu haar woon- en verblijfplaats bij de Nederlandse instanties bekend waren. Haar ouders verblijven met een verblijfsvergunning in Nederland en eiseres wordt door haar familie hier opgevangen.
13.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eiseres in de zienswijze en in bezwaar geen gronden tegen het inreisverbod heeft aangevoerd en een beoordeling van deze beroepsgrond daarom in strijd is met de goede procesorde.
14.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in bezwaar heeft verzocht om het inreisverbod op te heffen. Hoewel dit verzoek niet nader gemotiveerd is, houdt de rechtbank het ervoor dat eiseres aldus heeft beoogd ook dit besluitonderdeel aan te vechten. Nu verweerder ter zitting in de gelegenheid is gesteld de grondslag van het inreisverbod toe te lichten, ziet de rechtbank geen reden om de beroepsgronden die zijn gericht tegen dit besluitonderdeel buiten beoordeling te laten.
15.
Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat het inreisverbod is gebaseerd op artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw.
16.
Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw vaardigt verweerder een inreisverbod uit tegen de vreemdeling die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland onmiddellijk moet verlaten op grond van artikel 62, tweede lid. Ingevolge het achtste lid kan de minister in afwijking van het eerste lid om humanitaire of andere redenen afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
In artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw is bepaald dat de Minister de voor een vreemdeling geldende termijn, bedoeld in het eerste lid, kan verkorten, dan wel, in afwijking van het eerste lid, kan bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten, indien de aanvraag van de vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning of tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning is afgewezen als kennelijk ongegrond of wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens.
Volgens paragraaf A4/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) wordt geen inreisverbod uitgevaardigd, indien het uitvaardigen van een inreisverbod een schending van artikel 8 van het EVRM betekent. Volgens paragraaf B2/9.2.2 is sprake van inmenging in het familie- en gezinsleven indien de vreemdeling met toepassing van artikel 66a, eerste en tweede lid, van de Vw , een inreisverbod krijgt uitgevaardigd, ook indien sprake is van eerste toelating, tenzij ook de gezinsleden Nederland moeten (hebben) verlaten.
17.
De enkele omstandigheid dat eiseres de openbare orde niet heeft geschonden, maakt – gelet op het hiervoor weergegeven en door verweerder toegepaste toetsingskader – niet dat verweerder heeft moeten afzien van het opleggen van een inreisverbod of de duur ervan heeft moeten beperken. De rechtbank stelt vast dat eiseres overigens geen zelfstandige beroepsgronden tegen het inreisverbod heeft aangevoerd. Verweerder heeft in dit geval het belang van de staat zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van eiseres. Niet is gebleken dat eiseres de relatie met haar familie in Nederland niet op andere wijze invulling kan geven dan via verblijf in Nederland. Het opleggen van het inreisverbod aan eiseres is daarom niet in strijd met artikel 8 EVRM.
18.
Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
19.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.J. Veenstra, voorzitter, mr. R.J. Praamstra en mr. J. Nicholson, leden, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.