ECLI:NL:RBDHA:2014:11099

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2014
Publicatiedatum
5 september 2014
Zaaknummer
C-09-468766 en C-09-468782
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, geboren in 2003 en 2013. De verzoekschriften zijn ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, die zich bezighoudt met de zorg voor de minderjarigen. De minderjarige sub 1 verblijft bij haar tante, terwijl de minderjarige sub 2 bij de moeder verblijft, die momenteel gedetineerd is. De kinderrechter heeft eerder, op 19 augustus 2013, de minderjarigen onder toezicht gesteld en een machtiging verleend voor de uithuisplaatsing van de oudste minderjarige.

De kinderrechter heeft de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing beoordeeld. Bureau Jeugdzorg heeft aangegeven dat de situatie van de minderjarigen instabiel is, vooral door de detentie van de moeder en de onduidelijkheid over haar opvoedingscapaciteiten na haar vrijlating. De moeder en de vader hebben verweer gevoerd tegen de verzoeken, waarbij de moeder stelde dat zij nu in een veilige omgeving verblijft en dat de minderjarige sub 1 bij haar kan wonen.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van de oudste minderjarige nog aanwezig zijn, gezien de problematische situatie van de ouders en de impact op de ontwikkeling van de minderjarige. De machtiging tot uithuisplaatsing is voor een maand verlengd om een zorgvuldige hereniging met de moeder voor te bereiden. Voor de jongste minderjarige is de kinderrechter van oordeel dat de gronden voor ondertoezichtstelling niet meer aanwezig zijn, gezien de huidige stabiliteit in zijn situatie. De kinderrechter heeft de verzoeken van Bureau Jeugdzorg gedeeltelijk toegewezen en de overige verzoeken afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummers: JE RK 14-1551 en JE RK 14-1552
Zaaknummer: C/09/468766 en C/09/468782
Datum beschikking: 18 augustus 2014
Verlenging ondertoezichtstelling; verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en afwijzing verlenging ondertoezichtstelling.

Beschikking op de op 30 juni 2014 ingekomen verzoekschriften van:

de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, vestiging Den Haag Centrum/Scheveningen (verder: Bureau Jeugdzorg),
met betrekking tot de minderjarigen:
1.
[minderjarige 1], geboren op[geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats];
kind uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van:
[A],
de vader van de minderjarige sub 1 (verder: de vader),
wonende te [woonplaats],
en
[B],
de moeder,
thans gedetineerd in[X],
die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen,
en
2.
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2013 te[geboorteplaats];
kind van:
de moeder voornoemd,
die het ouderlijk gezag alleen uitoefent.
De minderjarige sub 1 verblijft feitelijk bij de tante moederszijde en de minderjarige sub 2 verblijft feitelijk bij de moeder.

Procedure

De kinderrechter heeft kennisgenomen van
- de verzoekschriften, met bijlagen;
- het indicatiebesluit met betrekking tot de minderjarige sub 1 d.d. 23 juni 2014, met de daarbij behorende aanvraag.
Op 18 augustus 2014 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
- mevrouw [Y] en mevrouw [Z], namens Bureau Jeugdzorg;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. L.E. Toet;
- de vader.

Feiten

De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 19 augustus 2013 de minderjarigen onder toezicht gesteld van 19 augustus 2013 tot 19 augustus 2014. Voorts heeft de kinderrechter bij voormelde beschikking aan Bureau Jeugdzorg machtiging verleend de minderjarige sub 1 gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling.

Verzoek en verweer

De verzoeken strekken tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige sub 1 bij de tante moederszijde voor de periode van één jaar. Blijkens de verzoekschriften heeft Bureau Jeugdzorg hier het volgende aan ten grondslag gelegd.
De minderjarige sub 1 verblijft op dit moment bij haar tante moederszijde omdat de moeder wegens een detentiestraf niet beschikbaar is voor de minderjarige. Zowel de vader als de moeder zijn op dit moment niet in staat om de opvoeding en zorg over de minderjarige te dragen. Het is onduidelijk in hoeverre moeder een stabiel opvoedingsklimaat kan bieden voor de minderjarige als zij uit detentie komt. Het is noodzakelijk dat er speltherapie zal worden ingezet, hetwelk tot op heden niet van de grond is gekomen omdat de situatie te instabiel was en er onduidelijkheid was over het perspectief. Overplaatsing is niet in het belang van de minderjarige omdat zij dan wederom uit haar veilige omgeving zal worden weggehaald.
Voor de minderjarige sub 2 geldt dat hij een kwetsbaar kind is vanwege zijn jonge leeftijd. Er zijn zorgen over de persoonlijke situatie van moeder in combinatie met haar verhoogde draagkracht. De ondertoezichtstelling is nodig om de ontwikkeling van de minderjarige in de gaten te houden en in goede banen te leiden op het moment dat moeder vrij komt.
Ten aanzien van het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige sub 1 is geen verweer gevoerd. Ten aanzien van het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige sub 2 en de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige sub 1 hebben de moeder en de vader verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Mr. Toet heeft namens de moeder naar voren gebracht dat de noodzaak voor een machtiging uithuisplaatsing ontbreekt. De argumenten voor de machtiging uithuisplaatsing zijn gebaseerd op de situatie dat moeder nog in de penitentiaire inrichting verbleef. De moeder zit nu op een veilige plek in [X] waar ze alle hulp kan krijgen met betrekking tot de minderjarige. De speltherapie kan hier eveneens worden ingezet. Voor de minderjarige zal het bovendien rust geven als zij bij haar moeder kan verblijven, aangezien zij dan juist terug gaat naar een veilige omgeving. Ten aanzien van de minderjarige sub 2 bestaat er geen reden voor de ondertoezichtstelling. De moeder krijgt binnen [X] alle ondersteuning die zij nodig heeft. Het verzoek is gericht op een situatie die zich over minimaal zeven maanden voor zal doen. Mocht blijken dat de moeder in de problemen komt op het moment dat zij dan op zichzelf gaat wonen, dan kan Bureau Jeugdzorg tegen die tijd een nieuw verzoek indienen.
De vader heeft zich verenigd met het standpunt van de advocaat van de moeder.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling ten aanzien van de minderjarige sub 1 nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht. Daarbij overweegt de kinderrechter in het bijzonder dat de onderlinge verhoudingen tussen de vader, de moeder en de minderjarige niet goed zijn. De contacten tussen de vader en de minderjarige verlopen moeizaam en de minderjarige wil alleen onder begeleiding contact met de vader. De minderjarige heeft veel ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt, die van invloed zijn op haar sociaal-emotionele ontwikkeling en gedrag. Zij heeft veel last van de scheiding tussen haar ouders en ervaart een loyaliteitsconflict. Daarbij wordt zij belast met volwassen problematiek. De vader erkent de zorgen onvoldoende en werkt niet mee in het belang van de minderjarige, waardoor hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende van de grond zal komen. De hulp en steun van de gezinsvoogd is nodig om te zorgen dat de minderjarige niet in haar ontwikkeling zal worden bedreigd en om de onderlinge verhoudingen te stabiliseren.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:261, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn, waarbij de kinderrechter in het bijzonder overweegt dat het uitgangspunt is dat de minderjarige bij haar moeder terug kan worden geplaatst. De moeder verblijft immers niet meer in een penitentiaire inrichting en [X] is een veilige omgeving waar een plek voor de minderjarige voorhanden is. Aangezien de lopende machtiging formeel op 19 augustus 2014 eindigt, is het echter noodzakelijk om de machtiging voor de duur van een maand te verlengen opdat de hereniging van de moeder met de minderjarige op een zorgvuldige wijze kan worden voorbereid en gerealiseerd. Ook krijgt Bureau Jeugdzorg in deze periode de gelegenheid om de speltherapie en andere zaken, zoals de school voor de minderjarige, te regelen.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling voor de minderjarige sub 2 niet meer, althans onvoldoende, aanwezig zijn. Daarbij overweegt de kinderrechter in het bijzonder dat het verzoek is gericht op het moment dat de moeder vrij zal komen. Aangezien dit een situatie is die zich pas over minimaal zeven maanden zal voordoen, het nu goed gaat met de minderjarige en er thans voldoende begeleiding en toezicht is, is een verlenging van de ondertoezichtstelling niet noodzakelijk
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarige sub 1 van 19 augustus 2014 tot 19 augustus 2015 met behoud van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg,
en
verlengt de aan de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden verleende machtiging de minderjarige sub 1 gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 19 augustus 2014 tot 19 september 2014, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit d.d. 23 juni 2014;
wijst af het meer of anders verzochte.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Schreuder, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2014 in tegenwoordigheid van C. van Oorschot als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag.