In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, geboren in 2003 en 2013. De verzoekschriften zijn ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, die zich bezighoudt met de zorg voor de minderjarigen. De minderjarige sub 1 verblijft bij haar tante, terwijl de minderjarige sub 2 bij de moeder verblijft, die momenteel gedetineerd is. De kinderrechter heeft eerder, op 19 augustus 2013, de minderjarigen onder toezicht gesteld en een machtiging verleend voor de uithuisplaatsing van de oudste minderjarige.
De kinderrechter heeft de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing beoordeeld. Bureau Jeugdzorg heeft aangegeven dat de situatie van de minderjarigen instabiel is, vooral door de detentie van de moeder en de onduidelijkheid over haar opvoedingscapaciteiten na haar vrijlating. De moeder en de vader hebben verweer gevoerd tegen de verzoeken, waarbij de moeder stelde dat zij nu in een veilige omgeving verblijft en dat de minderjarige sub 1 bij haar kan wonen.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van de oudste minderjarige nog aanwezig zijn, gezien de problematische situatie van de ouders en de impact op de ontwikkeling van de minderjarige. De machtiging tot uithuisplaatsing is voor een maand verlengd om een zorgvuldige hereniging met de moeder voor te bereiden. Voor de jongste minderjarige is de kinderrechter van oordeel dat de gronden voor ondertoezichtstelling niet meer aanwezig zijn, gezien de huidige stabiliteit in zijn situatie. De kinderrechter heeft de verzoeken van Bureau Jeugdzorg gedeeltelijk toegewezen en de overige verzoeken afgewezen.