Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],geboren op [geboortedatum 1], eiser,
[eiseres 2],geboren op [geboortedatum 2], eiseres 2, en
[eiseres 3],geboren op [geboortedatum 3], eiseres 3,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder gelegenheid te geven schriftelijk te reageren op ter zitting gestelde vragen.
De schriftelijke reactie van verweerder is op 25 maart 2014 door de rechtbank ontvangen. Eisers hebben bij brief van 26 maart 2014 hun standpunt over deze reactie kenbaar gemaakt.
Partijen hebben in voormelde brieven toestemming gegeven een nadere zitting achterwege te laten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
a. die jonger is dan 21 jaar op de startdatum van de peilperiode (29 oktober 2012);
b. die zelf, dan wel ten behoeve van wie, op de startdatum van de peilperiode tenminste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft, dan wel is, ingediend bij de IND en na die aanvraag tenminste vijf jaar in Nederland heeft verbleven;
c. die zich gedurende de periode van verblijf in Nederland niet langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden heeft onttrokken aan het toezicht van IND, DT&V, COA of de Vreemdelingenpolitie (in het kader van de meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, van voogdijinstelling Nidos; én
d. die, voor zover van toepassing, vooraf schriftelijk heeft aangegeven dat hij zijn lopende procedures onvoorwaardelijk intrekt bij verblijfsverlening op grond van de Regeling.
De IND verleent ingevolge voornoemd beleid ook een vergunning aan gezinsleden die deel uitmaken van het gezin van de vreemdeling aan wie een vergunning wordt verleend, tenzij de feitelijke gezinsband inmiddels is verbroken.
In de Regeling is - voor zover hier van belang - ten aanzien van voorwaarde c het volgende opgenomen: de IND neemt aan dat sprake is van niet langdurig onttrokken aan het toezicht indien de vreemdeling en zijn eventuele gezinsleden:
•sinds 27 juli 2010 bekend is bij de IND, DT&V, COA, Vreemdelingenpolitie (in het kader van de opgelegde meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen bij voogdijinstelling Nidos; én
•niet langer dan een aaneengesloten periode van maximaal drie maanden uit beeld is geweest. Indien sprake is van meerdere perioden, alle korter dan drie maanden, waarbij de vreemdeling uit beeld is geweest, werpt de IND dit niet tegen ook al is het totaal aantal drie of meer maanden.
‘Uit de toelichting op de relevante voorwaarde volgt dat de IND aanneemt dat sprake is van niet langdurig onttrekken aan het toezicht indien de vreemdeling(en) bekend zijn bij de Rijksoverheid in de zin van de Regeling en niet langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden uit beeld zijn geweest.
Zowel gezinnen met minderjarige kinderen die niet meer rechtmatig in Nederland verblijven als gezinnen met minderjarige kinderen die rechtmatig in Nederland verblijven op basis van een reguliere aanvraag en waaraan geen recht op asielopvang is verbonden, komen in aanmerking voor onderdak in een gezinslocatie voor zover zij nog in asielzoekerscentrum verblijven.Niet ieder gezin kwam derhalve voor opvang in de gezinslocaties in aanmerking. De uitspraak vormde geen aanleiding om, buiten de geldende regelgeving in relatie tot opvang, opvang te bieden aan personen die niet reeds opvang genoten.
Hieruit volgt dat de rechtsplicht die de HR voorziet voor de Staat bij het in gebreke blijven van de ouders ruimer is dan hiervoor is weergegeven en ziet op alle minderjarige vreemdelingen die zich op zijn grondgebied bevinden en geen onderdak hebben, ook daar waar het gaat om minderjarige vreemdelingen zonder geldige verblijfstitel en die niet eerder opvang of onderdak van de overheid kregen. Benadrukt wordt dat de door de Hoge Raad vastgestelde rechtsplicht van de Staat in deze een individuele beoordeling vereist:
Of er een verantwoordelijkheid van de Staat bestaat in een individuele zaak is afhankelijk van de uitkomst van de beoordeling of een gezin in een humanitaire noodsituatie terecht komt bij gebrek aan optreden van de Staat. (…) Een oplossing zal dan ook steeds afhankelijk zijn van de individuele omstandigheden.Gezinnen met minderjarige kinderen die op 27 juli 2010 niet (meer) in de rijksopvang verbleven, komen ook sedertdien derhalve niet zonder meer in aanmerking voor rijksopvang.’
Verweerder handhaaft dan ook zijn standpunt dat eisers sinds 27 juli 2010 niet in beeld waren, zoals bedoeld in de Regeling, bij de IND, DT&V en Vreemdelingenpolitie en dat daarom terecht is geconcludeerd dat zij zich sinds 27 juli 2010 meer dan een aaneengesloten periode van drie maanden hebben onttrokken aan het toezicht van de rijksoverheid.
Voorts handhaven zij hun standpunt dat uit de brief van verweerder volgt dat verweerder onderscheid maakt tussen een groep vreemdelingen die na 27 juli 2010 nog (wel) in de rijksopvang verbleef, en een groep die na die datum buiten die rijksopvang viel zonder op dat feit zelf invloed te kunnen uitoefenen. Van de eerstgenoemde groep wordt niet verlangd dat zij actief aan uitzetting hebben gewerkt om ‘in beeld’ te blijven, van de tweede groep wordt dat wel verlangd. Nu het wel of niet in de rijksopvang verblijven op en na 27 juli 2010 alleen of in hoge mate van toeval afhankelijk is, is het gemaakte onderscheid naar de mening van eisers willekeurig en daarmee onredelijk. Bovendien stellen zij dat, indien er geen reële koppeling is tussen de datum van 27 juli 2010 en het verlenen van rijksopvang, ook genoemde datum zelf willekeurig is gekozen. Wat is dan nog de betekenis van deze datum, zo vragen zij.
‘onttrekken aan toezicht’. In de toelichting op dit criterium wordt echter ook het als synoniem bedoelde ‘in beeld zijn’ gebruikt. Dit zijn twee heel verschillende begrippen. De eerste omschrijving van het toezichtscriterium veronderstelt de bedoeling van de vreemdeling onder te duiken, de tweede omschrijving kan begrepen worden als een situatie die optreedt zonder enig handelen van de vreemdeling zelf. Welk van de betekenissen is nu de juiste? Staatssecretaris Teeven heeft tijdens het Kamerdebat over de Regeling gesteld: “Deze voorwaarde geldt, om te voorkomen dat vreemdelingen die zich hebben onttrokken aan het toezicht van de Rijksoverheid en een leven in de illegaliteit hebben verkozen, nu in aanmerking zouden kunnen komen voor de Regeling.” De uitleg van Teeven wijst in de richting van de eerste betekenis van het toezichtscriterium. In de rechtspraktijk lijken beide betekenissen echter vooralsnog afwisselend te worden gebruikt. Voorts merkt de annotator op dat het toezichtscriterium alleen wordt opgelegd voor de periode die volgt op de tussenuitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 27 juli 2010. Het lijkt erop dat deze datum wordt gehanteerd omdat ervan uit wordt gegaan dat vanaf dat moment alle (uitgeprocedeerde) asielgezinnen via de opvang eenvoudig in beeld zouden kunnen zijn bij de overheid. Alleen wie zich echt actief onttrok aan toezicht zou daarmee zijn uitgesloten van de werking van de Regeling. Dit is in principe een redelijke gedachte. Maar juist voor de gezinnen die vóór 27 juli 2010 op straat zijn gezet (en die daarmee dus ook later in beginsel geen toegang meer hadden tot de opvang) roept dit de vraag op of dit de redelijkheidstoets kan doorstaan. Zij hebben zich niet onttrokken aan het toezicht van het COA, maar het COA heeft de opvang beëindigd. Van actief onttrekken is dus geen sprake. Voor deze groep blijft weliswaar de mogelijkheid over om via de andere in de Regeling genoemde Rijksdiensten in beeld te blijven, maar het in beeld zijn bij die Rijksdiensten heeft een wezenlijk ander karakter. Ofwel dient de vreemdeling procedures te stapelen bij de IND – iets wat de overheid evident niet nastreeft – ofwel dient hij actief te werken aan terugkeer om in contact te zijn met de DT&V. Het ontbreken van een verplichting om aan terugkeer te werken onderscheidt de als soepel gepresenteerde Overgangsregeling nu juist van de strengere Definitieve Regeling. Geen toegang hebben tot de opvang kan daarmee het vergaande gevolg hebben dat de facto het vereiste om aan terugkeer te werken uit de Definitieve Regeling ook wordt opgelegd in het kader van de Overgangsregeling.Heb je het geluk dat je in de opvang verbleef, dan wordt verder niets van je verwacht. Om onder toezicht van DT&V te blijven, lijkt echter een actieve houding van de vreemdeling in het kader van terugkeer vereist.
Beslissing
-verklaart het beroep gegrond;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 974, --, te voldoen aan eisers;