In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, een Congolese man die sinds zijn twaalfde in Nederland verblijft, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd afgewezen omdat hij niet beschikte over een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Eiser heeft aangevoerd dat het niet verlenen van deze vrijstelling in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor het gezinsleven waarborgt.
De rechtbank oordeelde dat de belangen van eiser onvoldoende waren gewogen door de staatssecretaris. Eiser heeft zijn hele leven in Nederland gewoond en is volledig geïntegreerd in de samenleving. Zijn moeder, die al sinds 1996 in Nederland woont en de Nederlandse nationaliteit heeft, is afhankelijk van de zorg van eiser vanwege haar visuele handicap. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat er geen sprake was van 'more than normal emotional ties' tussen eiser en zijn moeder. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van eiser en zijn moeder beter in overweging worden genomen.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser ten onrechte niet in bezwaar is gehoord en dat het bestreden besluit in strijd was met de relevante wetgeving. Eiser heeft recht op vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 974,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in vreemdelingenzaken, vooral wanneer het gaat om gezinsleven en de rechten van individuen onder het EVRM.