In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2014 een beschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2013. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 9 september 2013 en zou eindigen op 28 augustus 2014. De Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland had verzocht om verlenging van deze ondertoezichtstelling voor een periode van één jaar, omdat de moeder positieve ontwikkelingen had doorgemaakt, maar de situatie nog kwetsbaar was. De moeder, die het ouderlijk gezag alleen uitoefent, heeft verweer gevoerd tegen de voorgestelde verlenging van een jaar en stelde dat een verlenging van zes maanden voldoende zou zijn.
Tijdens de zitting heeft de kinderrechter kennisgenomen van de argumenten van beide partijen. Bureau Jeugdzorg benadrukte dat de moeder goed functioneert in de opvoeding van de minderjarige, maar dat extra ondersteuning nodig was om de stabiliteit te waarborgen. De moeder gaf aan dat zij steun ontvangt van haar netwerk, waaronder haar ouders en zussen, en dat de vader van de minderjarige in Kosovo verblijft. De kinderrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de gronden voor ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn en dat een verlenging van zes maanden noodzakelijk is om de huidige situatie te bestendigen.
De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling te verlengen van 28 augustus 2014 tot 28 februari 2015, met behoud van de betrokkenheid van de Stichting Bureau Jeugdzorg. De beschikking is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.