ECLI:NL:RBDHA:2014:10604

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2014
Publicatiedatum
26 augustus 2014
Zaaknummer
AWB 14/11337 & 14/10521
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en zelfstandigheid middelen van bestaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Filipijnse nationaliteit, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die was afgewezen door verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op het Britse deel van het continentaal platform werkzaam was en dat hij loonstroken had overgelegd waaruit bleek dat hij belasting had afgedragen in het Verenigd Koninkrijk. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor zelfstandigheid van de middelen van bestaan, aangezien de vereiste premies en belastingen niet per se in Nederland hoeven te worden afgedragen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/11337 (beroep)
AWB 14/10521 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 augustus 2014 in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum], van Filipijnse nationaliteit,
eiser, verzoeker
hierna te noemen eiser,
(gemachtigde: mr. R. Wolters, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. L. Mol, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)).

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “arbeid in loondienst en het doorbrengen van verlof in Nederland” afgewezen.
Bij besluit van 14 april 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt verweerder te verbieden hem uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Verweerder heeft op 4 juli 2014 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1.
De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser is op 7 april 2009 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘arbeid in loondienst en het doorbrengen van verlof in Nederland’ met een geldigheidsduur tot 1 november 2009, laatstelijk verlengd tot 1 november 2013. Eiser is sinds 1 november 2008 werkzaam voor [bedrijf] (hierna [bedrijf]), een offshore cateringbedrijf, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Hij is werkzaam als steward op een boorplatform. Met ingang van 1 november 2011 is hij in vaste dienst bij dit bedrijf. Op 23 augustus 2013 heeft eiser voorliggende aanvraag voor verlenging ingediend. Vanaf september 2013 werkt eiser voor [bedrijf] op het Britse deel van het continentale plat.
2.
Verweerder heeft in het primaire besluit aan eiser tegengeworpen dat zijn inkomen niet zelfstandig is, niet duurzaam en onvoldoende hoog. De rechtbank stelt vast, mede naar aanleiding van hetgeen ter zitting daarover is besproken, dat in het bestreden besluit nog slechts de onzelfstandigheid van het inkomen wordt tegengeworpen. Voorts stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat eiser op enig moment tussen datum aanvraag, 23 augustus 2013 en datum bestreden besluit, 14 april 2014, moet voldoen aan deze eis van zelfstandigheid.
3.
Allereerst ligt ter beoordeling voor of eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van het onderhavige beroep. In het verweerschrift, aangevuld ter zitting, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, nu eiser sinds september 2013 op het Britse deel van het continentaal platform werkzaam is en aldaar zijn premies en belastingen afdraagt, hij niet meer voldoet aan de beperking van de gevraagde vergunning. De vergunning ‘het doorbrengen van verlof in Nederland’ ziet namelijk op personen die werkzaam zijn aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat. Het ligt voor eiser dan ook in de rede om een vergunning te vragen in het land dat jurisdictie uitoefent over het continentaal plat waarop hij werkzaam is. Derhalve ontbreekt thans het procesbelang.
3.1
Eiser heeft daarover gesteld dat de situatie van werknemers op olieplatforms bijzonder is en dat er juist regelgeving is om mogelijk te maken dat ze op verschillende plekken werken.
3.2
De rechtbank neemt een procesbelang aan. De vraag of het feit dat eiser (tijdelijk) werkzaam is op het Britse deel van het continentaal plat en daar premies en belastingen afdraagt, gevolgen heeft voor zijn verblijfsstatus, raakt nu juist aan het onderwerp van deze beroepszaak. Daar komt bij dat noch uit artikel 3.31, vierde lid sub b, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), noch uit B5/2.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) zonder meer blijkt dat de beperking “het doorbrengen van verlof in Nederland” alleen ziet op werk op het Nederlands deel van het continentaal plat. Gelet hierop neemt de rechtbank aan dat sprake is van procesbelang.
4.
Verweerder heeft, samengevat, in het bestreden besluit met betrekking tot de zelfstandigheid van de middelen het volgende overwogen. Uit de ratio en strekking van het middelenvereiste volgt dat het moet gaan om legale arbeid, dat wil zeggen dat er naast belasting ook premies sociale verzekeringen in Nederland worden afgedragen. De premies en belastingen worden echter niet in Nederland afgedragen. Dit blijkt ook niet uit de overgelegde loonstrook over september 2013 en gegevens van het Suwinet. Overigens is ook niet aangetoond dat ze in het Verenigd Koninkrijk (VK) worden afgedragen. De middelen van bestaan van eiser zijn daarom niet aan te merken als zelfstandig zodat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor verlenging van zijn verblijfsvergunning.
5.
Eiser voert allereerst aan dat verweerder hiermee miskent dat het een grensoverschrijdende kwestie betreft waarbij op grond van fiscale en sociale zekerheidswetgeving de vereiste afdrachten van belastingen en premies sociale verzekeringen in een ander land dan Nederland dienen plaats te vinden. Verweerder lijkt de mening te zijn toegedaan dat middelen slechts kunnen meetellen indien de afdrachten in Nederland plaatsvinden. Dit impliceert een extra vereiste dat niet berust op enige wet- of regelgeving en is in strijd met sociale zekerheidswetgeving en belastingwetgeving. Het personeel van [bedrijf] is werkzaam op zowel een Brits als Nederlands deel van het continentaal plat. [bedrijf] draagt voor eiser conform verdragen en regelgeving de vereiste belastingen en premies sociale verzekeringen over het door eiser verdiende loon af. Dat deze afdrachten niet altijd in Suwinet verschijnen is een gevolg van het feit dat deze afdrachten deels in het VK plaatsvinden voor zover de arbeid op het deel van het continentaal plat plaatsvindt dat toebehoort aan het VK. Eiser zet vervolgens kort uiteen dat op basis van de aanwijsregels van de sociale zekerheidsverordening van de EEG nr 883/2004 en Internationale Belastingverdragen bepaald moet worden waar de premies en belastingen moeten worden afgedragen.
5.1
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat in artikel 3.73, eerste lid, onder a, Vb weliswaar niet staat vermeld dat de vereiste premies en belastingen worden afgedragen in Nederland, maar dat dit blijkt uit de Nota van Toelichting inzake voornoemd artikel, gepubliceerd in het Staatsblad 2000/497.
5.2
Op grond van artikel 18 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning worden afgewezen indien, voor zover van belang, de vreemdeling niet meer zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5.2.1
In artikel 3.73, eerste lid, onder a, Vb is bepaald dat middelen van bestaan in ieder geval zelfstandig zijn indien verworven uit wettelijk toegestane arbeid in loondienst voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen.
5.2.2
Op grond van B1/4.3.3.1 Vc merkt de IND toeslagen en vergoedingen verworven uit arbeid in loondienst als zelfstandige middelen van bestaan in de zin van artikel 3.73, eerste lid, Vb aan als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- de toeslagen en vergoedingen zijn contractueel vastgelegd; en
- over de toeslagen en vergoedingen worden de vereiste belastingen en premies afgedragen.
5.2.3
In de door verweerder genoemde Nota van Toelichting staat vermeld dat de vereiste premies en belastingen worden afgedragen. Er staat echter niet bij vermeld dat deze in Nederland moeten worden afgedragen. Verweerder heeft zijn standpunt, dat het bij legale arbeid dient te gaan om premie afdracht in Nederland naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende gemotiveerd.
5.3
Vervolgens is de vraag aan de orde of eiser dan wel heeft aangetoond dat er afdrachten in de VK plaatsvinden. Volgens verweerder blijkt dit nog immer niet uit de overgelegde stukken of de loonstroken.
5.3.1
De rechtbank stelt vast dat eiser loonstroken heeft overgelegd over onder meer de periode van september 2013 tot en met april 2014, ten tijde waarvan hij op het Britse deel van het continentaal platform werkzaam was. Op elke loonstrook staat onder meer vermeld ‘Taxable Pay’, ‘Tax Paid’en ‘Tax code’ met bedragen erachter. Op grond hiervan oordeelt de rechtbank dat verweerder zijn standpunt dat eiser geen belasting in de VK heeft afgedragen onvoldoende heeft gemotiveerd. De beroepsgrond van eiser slaagt dan ook.
6.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten. Gelet op de aard van de zaak ziet de rechtbank evenmin aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Voor het nemen van een nieuw besluit op bezwaar zal verweerder wellicht een nader onderzoek dienen in te stellen. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
8.
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb verweerder opdragen het betaalde griffierecht te vergoeden.
9.
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 974,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Verzoek om een voorlopige voorziening
10.
Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
11.
Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
12.
De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb verweerder opdragen het betaalde griffierecht te vergoeden.
13.
De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 487,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
- draagt verweerder op € 165,- te betalen aan eiseres als vergoeding voor het betaalde griffierecht in verband met het beroep;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 974,- te betalen.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- draagt verweerder op € 165,- te betalen aan eiseres als vergoeding voor het betaalde griffierecht in verband met het verzoek;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 487,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2014 2014.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.