ECLI:NL:RBDHA:2014:10602

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
26 augustus 2014
Zaaknummer
AWB 14/8393, 14/8392, 14/8398, 14/8396, 14/8400 & 14/8399
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Armeense verzoeksters en de verantwoordelijkheidscriteria van Italië

Op 2 april 2014 hebben verzoeksters, bestaande uit een moeder en haar dochters, asielaanvragen ingediend. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft deze aanvragen afgewezen op grond van de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van de aanvragen. Dit besluit volgde op een eerdere afwijzing van de asielaanvraag van de echtgenoot/vader van verzoeksters, die op 6 juli 2011 was ingediend. De rechtbank Assen had deze eerdere afwijzing op 15 april 2014 vernietigd, wat verzoeksters aanvoerden als reden om te stellen dat hun aanvragen door Nederland behandeld moesten worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het standpunt van de staatssecretaris niet houdbaar was, omdat artikel 10 van Verordening 604/2013 alleen betrekking heeft op rechtmatige afwijzende beslissingen. Aangezien de eerdere afwijzing van de asielaanvraag van de echtgenoot/vader onrechtmatig was, diende de staatssecretaris de asielaanvragen van verzoeksters opnieuw te beoordelen. De voorzieningenrechter verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, met inachtneming van de aanwijzingen van de rechtbank. De verzoeken om voorlopige voorzieningen werden afgewezen, en de staatssecretaris werd veroordeeld in de proceskosten van verzoeksters.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/8393 (voorlopige voorziening [verzoekster 1] en[verzoekster 2])
AWB 14/8392 (beroep [verzoekster 1] en[verzoekster 2])
AWB 14/8398 (voorlopige voorziening[verzoekster 3])
AWB 14/8396 (beroep[verzoekster 3])
AWB 14/8400 (voorlopige voorziening [verzoekster 4])
AWB 14/8399 (beroep [verzoekster 4])

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 juni 2014 in de zaak tussen

[verzoekster 1],

geboren op [geboortedatum], verzoekster, en haar dochters,
[verzoekster 2],
geboren op[geboortedatum],
[verzoekster 3],
geboren op [geboortedatum],
[verzoekster 4],
geboren op [geboortedatum],
allen van Armeense nationaliteit,
gezamenlijk te noemen verzoeksters,
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma, advocaat te Lemmer),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. M. Garabitian, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluiten van 2 april 2014 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van verzoeksters tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
Verzoeksters hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Voorts hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoeken verweerder te verbieden hen uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op de beroepen heeft beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2014. Verzoeksters zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is ter zitting de echtgenoot/vader van verzoeksters verschenen.

Overwegingen

1.
De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
De echtgenoot/vader van verzoeksters, [vader], heeft op 6 juli 2011 hier te lande een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 8 mei 2012 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft de echtgenoot/vader beroep ingesteld. Bij uitspraak van 27 december 2012 (AWB 12/17670) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Assen, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 8 mei 2012 vernietigd.
Bij besluit van 13 september 2013 heeft verweerder de aanvraag wederom afgewezen. Tegen dit besluit heeft de echtgenoot/vader beroep ingesteld. Bij uitspraak van 15 april 2014 (AWB 13/28890) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Assen, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 13 september 2013 vernietigd.
1.1
Verzoeksters hebben in het eerste gehoor en bij zienswijze (schriftelijk) aangegeven te wensen dat Nederland hun asielaanvraag behandelt. Eiser heeft in een bij zienswijze overgelegde verklaring aangegeven te wensen dat Nederland de inhoudelijke asielaanvraag van zijn echtgenote en dochters aan zich trekt.
2.
Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
4.
Verweerder heeft de aanvragen van verzoeksters afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen op grond van artikel 12, vierde lid, van de Verordening 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking) (hierna: Verordening).
5.
Italië heeft niet tijdig gereageerd op het terugnameverzoek. Op grond van artikel 22, zevende lid, van de Verordening staat dit gelijk met aanvaarding van het terugnameverzoek. Italië heeft op 27 maart 2014, na het verstrijken van de termijn van twee maanden als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Verordening, alsnog het terugnameverzoek van verweerder geaccepteerd.
6.
Verzoeksters voeren aan dat verweerder op grond van artikel 10 van de Verordening hun asielaanvragen aan zich dient te trekken, omdat met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Assen, van 15 april 2014 de afwijzende beslissing op de asielaanvraag van de echtgenoot/vader van verzoeksters is vernietigd zodat er in de asielprocedure van de echtgenoot/vader geen sprake is van een in eerste aanleg ten gronde genomen beslissing op de asielaanvraag van de echtgenoot/vader.
6.1
In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit het bepaalde in artikel 7, tweede lid, van de Verordening 604/2013 volgt dat de situatie ten tijde van het indienen van het asielverzoek bepalend is voor de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is. Nu ten tijde van de indiening van de onderhavige asielverzoeken reeds een beslissing ten gronde was genomen in de asielprocedure van de echtgenoot/vader, heeft verweerder terecht het bepaalde in artikel 10 van de Verordening niet van toepassing geacht. Dat nadien de situatie is veranderd, betekent niet dat verweerder de criteria ten aanzien van het aanwijzen van de verantwoordelijke lidstaat onjuist heeft toegepast.
6.2
Artikel 10 van de Verordening luidt als volgt.
Wanneer een gezinslid van een verzoeker in een lidstaat een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover in eerste aanleg nog geen beslissing ten gronde is genomen, is deze lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, mits de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dat wensen.
6.3 Op grond van artikel 83 Vw neemt de voorzieningenrechter genoemde uitspraak van 15 april 2014 van deze rechtbank, zittingsplaats Assen, mee in de beoordeling van het voorliggende geschil.
6.4
Op het moment dat verzoeksters hun asielaanvragen indienden bij verweerder, was sprake van een ten gronde genomen afwijzende beslissing in de asielprocedure van de echtgenoot/vader. Uit de na het bestreden besluit uitgesproken vernietiging van het afwijzende besluit in de asielprocedure van de echtgenoot/vader volgt dat het ten tijde van de indiening van de asielaanvragen door verzoeksters (en ten tijde van het bestreden besluit) geldende besluit tot afwijzing van de asielaanvraag van de echtgenoot/vader van verzoeksters een onrechtmatig besluit betrof en dat verweerder opnieuw dient te beslissen op de aanvraag. Gelet daarop kan de handhaving in beroep van het in het bestreden besluit opgenomen standpunt dat verweerder niet op grond van artikel 10 van de Verordening verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvragen van verzoeksters geen stand houden. Artikel 10 van de Verordening heeft, anders dan verweerder veronderstelt, immers alleen betrekking op rechtmatige afwijzende beslissingen ten gronde en daarvan is ten aanzien van vader/echtgenoot geen sprake. De beroepsgrond, dat verweerder de asielaanvragen van verzoeksters aan zich dient te trekken, aangezien ten tijde van de indiening van hun aanvragen sprake was van een asielaanvraag van een gezinslid waarop geen (rechtmatig) afwijzend besluit is gevolgd, slaagt.
7.
De voorzieningenrechter verklaart de beroepen gegrond, vernietigt de bestreden besluiten wegens strijd met artikel 10 van de Verordening en draagt verweerder op opnieuw te beslissen met inachtneming van de aanwijzingen van de rechtbank.
8.
Nu in de hoofdzaken is beslist, zal de voorzieningenrechter de verzoeken om een voorlopige voorziening afwijzen.
9.
De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeksters hebben gemaakt. De kosten zijn, vanwege de samenhang van de zaken, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 974,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor de verzoekschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 487,- in verband met de beroepen (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen met inachtneming van de aanwijzingen van de rechtbank;
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 974,- te betalen in verband met de verzoeken om een voorlopige voorziening en € 487,- in verband met de beroepen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het de hoofdzaken betreft, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.