Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
AWB 14/15049 (voorlopige voorziening [verzoeker 2])
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 juli 2014 in de zaken tussen
[verzoeker 1],
geboren op [geboortedatum], verzoeker 1,
[verzoeker 2],
[verzoeker 3],geboren op [geboortedatum], verzoeker 3,
allen van Syrische nationaliteit,
Procesverloop
Overwegingen
19 februari 2017.
26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking) (Verordening 604/2013). Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder ter zitting in de eerste plaats gesteld dat geen verzoek tot terugname hoeft te worden ingediend bij de Bulgaarse autoriteiten indien de asielzoeker reeds in het bezit is van een geldige verblijfstitel. Hieruit volgt dat toepassing van Verordening 604/2013 zinledig zou zijn, aldus verweerder. Verweerder verwijst in dit kader naar artikel 23, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, c, en d van Verordening 604/2013. In de tweede plaats verwijst verweerder naar de Memorie van Toelichting (TK 33699, nr. 3) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Vw 2000 en de Awb (Staatsblad 2013/550, hierna: de Memorie van Toelichting). Op pagina 9 daarvan staat dat een asielzoeker geen “verzoeker” is als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder d (de voorzieningenrechter begrijpt: artikel 2, aanhef en onder c), van Verordening 604/2013 indien hij internationale bescherming geniet. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de verwijzing in dit artikel naar het verzoek waarover nog geen definitieve beslissing is genomen ziet op het eerste asielverzoek dat binnen het grondgebied van de lidstaten, in dit geval dus in Bulgarije, is ingediend.
“
Inhoud van de VerordeningDe reikwijdte van Verordening 604/2013 (herschikking) is uitgebreid naar subsidiaire bescherming. Deze wijziging heeft tot gevolg dat subsidiair beschermden niet langer kunnen worden overgedragen op grond van de Verordening, waardoor wijziging van de Vw 2000 wenselijk is.
Uitvoering van de Verordening in Nederlandse wet- en regelgevingAd. 2 Afwijzing van de aanvraag bij internationale bescherming in een andere lidstaatDe Dublinverordening ziet op de overdracht van personen die een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen. De verordening ziet derhalve niet op de overdracht van personen die reeds in een lidstaat internationale bescherming genieten. De doelstelling van de verordening is het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat voor het beoordelen van het verzoek om internationale bescherming. Bij een toegekende status is er geen behandeling van het verzoek meer noodzakelijk. De overdracht van personen die internationale bescherming genieten, valt dus buiten de reikwijdte van de Dublinverordening. Indien iemand internationale bescherming geniet, is hij geen verzoeker meer in de zin van artikel 2, onderdeel c, van de verordening en is de verordening niet meer van toepassing.
Ook de Procedurerichtlijn (herschikking) ondersteunt deze interpretatie: artikel 33, eerste lid, van de richtlijn constateert dat een aanvraag niet in behandeling hoeft te worden genomen wanneer de Dublinverordening van toepassing is. Het tweede lid, onderdeel a bepaalt dat een aanvraag niet ontvankelijk kan worden verklaard wanneer een andere lidstaat aan betrokkene internationale bescherming heeft toegekend. Een dergelijke bepaling zou overbodig zijn geweest wanneer de Dublinverordening ook van toepassing was op personen die internationale bescherming genieten.”
Beslissing
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,-- (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro).