ECLI:NL:RBDHA:2014:10356

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
14/15045, 14/15049 en 14/15039
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van Verordening 604/2013 in asielprocedures met subsidiaire bescherming

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2014, in de zaken AWB 14/15045, AWB 14/15049 en AWB 14/15039, werd de vraag behandeld of de Verordening 604/2013 van toepassing is op verzoekers die in Bulgarije verblijfsvergunningen asiel op grond van subsidiaire bescherming hebben verkregen. De verzoekers, van Syrische nationaliteit, hadden hun aanvragen voor verblijfsvergunningen in Nederland ingediend, maar deze waren door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing van de aanvragen niet in overeenstemming was met de bepalingen van de Verordening 604/2013, die expliciet lijkt te voorzien in de situatie van verzoekers die al een verblijfstatus hebben in een andere lidstaat.

De voorzieningenrechter stelde vast dat de wetgever in de Memorie van Toelichting had aangegeven dat de Verordening na herschikking geen basis biedt voor de overdracht van personen die reeds internationale bescherming genieten. Echter, de voorzieningenrechter vond dat deze interpretatie niet expliciet uit de tekst van de Verordening volgt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van verzoekers prevaleren en dat de verzoeken om voorlopige voorzieningen moesten worden toegewezen, wat betekent dat de verzoekers niet mochten worden uitgezet of overgedragen totdat op hun beroepen was beslist.

De voorzieningenrechter veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van de verzoekers, vastgesteld op € 974,--. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Verordening 604/2013 zorgvuldig te overwegen, vooral in situaties waarin asielzoekers al bescherming hebben gekregen in een andere lidstaat.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/15045 (voorlopige voorziening [verzoeker 1])
AWB 14/15049 (voorlopige voorziening [verzoeker 2])
AWB 14/15039 (voorlopige voorziening [verzoeker 3])
V-nrs: [-], [-] en [-]

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 juli 2014 in de zaken tussen

[verzoeker 1],

geboren op [geboortedatum], verzoeker 1,

[verzoeker 2],

geboren op [geboortedatum], verzoeker 2 en
[verzoeker 3],geboren op [geboortedatum], verzoeker 3,
allen van Syrische nationaliteit,
(gemachtigde mr. W.A.L. de Boer),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 24 juni 2014 heeft verweerder de aanvragen van verzoekers tot verlening van verblijfsvergunningen voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Tegen dit besluit hebben verzoekers bij beroepschriften van 25 juni 2014 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij brieven van diezelfde datum hebben verzoekers verzocht voorlopige voorzieningen te treffen die ertoe strekken de uitzetting/overdracht te verbieden totdat op de beroepen is beslist.
Het onderzoek ter zitting, waarop de zaken gevoegd zijn behandeld, heeft plaatsgevonden op 24 juli 2014. Verzoekers zijn vertegenwoordigd door mr. S. Thelosen, die waarneemt voor de gemachtigde van verzoekers. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig de heer M. Essebai, tolk in de Arabische taal.

Overwegingen

1.
Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorzieningen te treffen. Dergelijke voorzieningen kunnen op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.
De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Verzoekers zijn door de Bulgaarse autoriteiten in het bezit gesteld van verblijfsvergunningen asiel op grond van subsidiaire bescherming. De verblijfsvergunningen van verzoeker 1 en verzoeker 2 zijn geldig tot 16 april 2017. De verblijfsvergunning van verzoeker 3 is geldig tot
19 februari 2017.
3.1
Verweerder heeft de aanvragen van verzoekers afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Ingevolge dat artikel wordt de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien, voor zover hier relevant, de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie een gelijkwaardige status bezit op basis van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In de onderhavige gevallen is volgens verweerder niet van toepassing Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van
26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking) (Verordening 604/2013). Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder ter zitting in de eerste plaats gesteld dat geen verzoek tot terugname hoeft te worden ingediend bij de Bulgaarse autoriteiten indien de asielzoeker reeds in het bezit is van een geldige verblijfstitel. Hieruit volgt dat toepassing van Verordening 604/2013 zinledig zou zijn, aldus verweerder. Verweerder verwijst in dit kader naar artikel 23, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, c, en d van Verordening 604/2013. In de tweede plaats verwijst verweerder naar de Memorie van Toelichting (TK 33699, nr. 3) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Vw 2000 en de Awb (Staatsblad 2013/550, hierna: de Memorie van Toelichting). Op pagina 9 daarvan staat dat een asielzoeker geen “verzoeker” is als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder d (de voorzieningenrechter begrijpt: artikel 2, aanhef en onder c), van Verordening 604/2013 indien hij internationale bescherming geniet. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de verwijzing in dit artikel naar het verzoek waarover nog geen definitieve beslissing is genomen ziet op het eerste asielverzoek dat binnen het grondgebied van de lidstaten, in dit geval dus in Bulgarije, is ingediend.
3.2
Verzoekers hebben aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat Verordening 604/2013 in de onderhavige gevallen niet van toepassing is. Verzoekers betogen dat zij verzoeker zijn in de zin van artikel 2, aanhef en onder c, van Verordening 604/2013. Nu Europa geen uniform asielsysteem kent, zijn de verzoeken waarover nog geen definitieve beslissing is genomen in de zin van dat artikel de verzoeken die in Nederland zijn ingediend. Verzoekers wijzen voorts op de tekst van artikel 12, eerste lid, van Verordening 604/2013. Hieruit blijkt dat rekening is gehouden met de situatie van verzoekers. Ten slotte verwijzen verzoekers naar artikel 3, eerste lid, van Verordening 604/2013. Naar het standpunt van verzoekers is verweerder op grond van artikel 3, tweede lid, van Verordening 604/2013 verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvragen, nu de erbarmelijke omstandigheden waaronder verzoekers zowel voor als na de asielverlening in Bulgarije hebben geleefd zijn te kwalificeren als schending van artikel 3 van het EVRM.
4.
In de Memorie van toelichting staat, voor zover hier relevant, het volgende.

Inhoud van de VerordeningDe reikwijdte van Verordening 604/2013 (herschikking) is uitgebreid naar subsidiaire bescherming. Deze wijziging heeft tot gevolg dat subsidiair beschermden niet langer kunnen worden overgedragen op grond van de Verordening, waardoor wijziging van de Vw 2000 wenselijk is.
Uitvoering van de Verordening in Nederlandse wet- en regelgevingAd. 2 Afwijzing van de aanvraag bij internationale bescherming in een andere lidstaatDe Dublinverordening ziet op de overdracht van personen die een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen. De verordening ziet derhalve niet op de overdracht van personen die reeds in een lidstaat internationale bescherming genieten. De doelstelling van de verordening is het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat voor het beoordelen van het verzoek om internationale bescherming. Bij een toegekende status is er geen behandeling van het verzoek meer noodzakelijk. De overdracht van personen die internationale bescherming genieten, valt dus buiten de reikwijdte van de Dublinverordening. Indien iemand internationale bescherming geniet, is hij geen verzoeker meer in de zin van artikel 2, onderdeel c, van de verordening en is de verordening niet meer van toepassing.
Ook de Procedurerichtlijn (herschikking) ondersteunt deze interpretatie: artikel 33, eerste lid, van de richtlijn constateert dat een aanvraag niet in behandeling hoeft te worden genomen wanneer de Dublinverordening van toepassing is. Het tweede lid, onderdeel a bepaalt dat een aanvraag niet ontvankelijk kan worden verklaard wanneer een andere lidstaat aan betrokkene internationale bescherming heeft toegekend. Een dergelijke bepaling zou overbodig zijn geweest wanneer de Dublinverordening ook van toepassing was op personen die internationale bescherming genieten.”
5.1
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is in artikel 12, eerste lid, van Verordening 604/2013 een verantwoordelijkheidscriterium bepaald dat expliciet lijkt te voorzien in de situatie van verzoekers. Het begrip “verblijfstitel” is in artikel 2, aanhef en onder l, van Verordening 604/2013 ruim gedefinieerd en van dat begrip is een asielvergunning op grond van subsidiaire bescherming niet uitgezonderd. De definitie van het begrip “verzoeker” in artikel 2, aanhef en onder c, van Verordening 604/2013 biedt geen uitsluitsel over de kwestie of vereist is dat nog niet definitief is beslist op het verzoek om internationale bescherming in de eerste lidstaat waar een dergelijk verzoek is gedaan of op een herhaald verzoek dat – in de onderhavige gevallen – in Nederland is ingediend. Indien in artikel 12, eerste lid, van Verordening 604/2013 inderdaad expliciet is voorzien in de situatie van verzoekers, is Verordening 604/2013 naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter van toepassing als de asielzoeker reeds in het bezit is van een verblijfstatus die hem door een andere lidstaat is toegekend. Dat bij de Bulgaarse autoriteiten geen terugnameverzoek hoeft te worden ingediend blijkens artikel 23, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, c, en d van Verordening 604/2013 hoeft daar niet aan af te doen.
5.2 De voorzieningenrechter constateert dat, blijkens de Memorie van Toelichting, de interpretatie van de wetgever is dat Verordening 604/2013 na de herschikking ervan geen basis (meer) biedt voor overdracht van personen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning asiel op grond van subsidiaire bescherming. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 5.1 en gelet op het feit dat de definities van “verzoeker” en “verblijfstitel” niet zijn gewijzigd met de herschikking van Verordening 604/2013, volgt deze interpretatie naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet expliciet uit de tekst van deze Verordening.
5.3
De voorzieningenrechter acht het te ver voeren om de vraag of in de onderhavige gevallen Verordening 604/2013 van toepassing is in een voorlopige voorzieningenprocedure te beantwoorden. De voorzieningenrechter acht het aangewezen dat die vraag te zijner tijd in een bodemprocedure wordt beantwoord. In de onderhavige zaken is beantwoording van deze vraag van belang, omdat indien Verordening 604/2013 van toepassing is, een lidstaat verantwoordelijk zal zijn voor de behandeling van de aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die verzoekers in Nederland hebben ingediend. Indien, zoals verweerder in de bestreden besluiten heeft overwogen, Verordening 604/2013 niet van toepassing is, is het rechtsgevolg daarentegen dat verzoekers onmiddellijk dienen terug te keren naar Bulgarije, zonder dat een lidstaat (nog) verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielverzoeken die verzoekers hier te lande hebben ingediend.
6.
Bij deze stand van zaken prevaleren de belangen van verzoekers en wijst de voorzieningenrechter de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen toe.
7.
Omdat de verzoeken worden toegewezen, veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het bepaalde in het besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in samenhangende zaken vast op € 974,-- (1 punt voor het indienen van de verzoekschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,--, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter,
in de zaken geregistreerd onder nummers: AWB 14/15045, AWB 14/15049 en AWB 14/15039:
- wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen toe, in die zin dat de bestreden besluiten worden geschorst en het verweerder wordt verboden verzoekers uit te zetten/over te dragen tot een week nadat op de beroepen is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,-- (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Singeling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Duren, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2014.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MvD
Coll.: MdJ
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.