In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden. Het verzoek was gebaseerd op zorgen over huiselijk geweld en psychiatrische problematiek bij de moeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat, hoewel er sprake is van huiselijk geweld en psychiatrische problemen, de specifieke gronden voor een ondertoezichtstelling volgens artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek niet voldoende aanwezig zijn. De kinderrechter heeft overwogen dat de situatie van de minderjarigen niet zodanig is dat zij ernstig worden bedreigd in hun ontwikkeling en dat vrijwillige hulpverlening nog steeds mogelijk is.
Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat de ouders hulp nodig hebben, maar dat de gronden voor gedwongen hulpverlening momenteel onvoldoende zijn. De kinderrechter heeft benadrukt dat, hoewel huiselijk geweld schadelijk is voor de ontwikkeling van minderjarigen, in dit specifieke geval de specifieke kindsignalen ontbreken. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om hulp te zoeken, maar heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. J.M. Ghrib, kinderrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De ouders hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen tegen deze beschikking.