Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[verzoeker],
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Daarnaast heeft verweerder tegen verzoeker een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaar.
Overwegingen
3.1 Op 8 juli 2013 heeft verzoeker onderhavige aanvraag ingediend.
Daarnaast heeft verweerder ambtshalve besloten dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het beleid voor vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken, zoals neergelegd in paragraaf B8/4 Vc, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden van dit beleid.
Het beroep gericht tegen het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
6.1 De voorzieningenrechter beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
6.2 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Irak een aanzienlijk risico loopt gedood, gewond of onmenselijk behandeld te worden. Terugkeer in deze situatie bekent dat verzoeker een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens verzoeker is in zijn woonplaats Bagdad sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake de minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (Definitierichtlijn).
Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op de volgende stukken:
- ‘Statement on the humanitarian situation in Iraq’ van Jacqueline Batcock, Unites Nations Resident and humanitarian coordinator, van 20 juni 2014 (www.uniraq.org);
- een rapport van Reliefweb (http://reliefweb.int) van onbekende datum, waarin wordt gemeld dat in juni 2014 bijna 2000 doden in Irak zijn te betreuren;
- de verklaring van de United Nations Assistance Mission for Iraq (Unami), ‘UN Casualty figures for June 2014, the highest number of civilian casualties in 2014, Anbar province excluded’, van 1 juli 2014;
- de website www.iraqbodycount.org/database, waaruit blijkt dat in de maand juni 2014 een aantal van 1.934 geweldsdoden is geteld en in de maand juli 2014 tot 21 juli een aantal van 987;
- de website Musings on Iraq (www.musingsoniraq.blogspot.nl), waar melding wordt gemaakt van een totaalaantal burgerdoden en –gewonden in de maanden januari tot en met juni 2014 van resepctievelijk 6238 en 12689;
- een persbericht van Trouw, ‘Bomaanslag Bagdad eist tientallen levens’, van 23 juli 2014, waaruit blijkt dat bij twee bomaanslagen in Bagdad en Nehrawan, een plaats ten oosten van Bagdad, op 22 juli 2014 28 doden en meer dan 63 gewonden zijn gevallen (www.trouw.nl);
- een nieuwsbericht van de website www.upi.com van 17 juni 2014, over een aanval van de Islamic State of Iraq and Syria (ISIS) op en geweld in Baquba, in de omgeving van Bagdad;
- een nieuwsbericht van De Volkskrant, ‘Opmars ISIS; na Mosul nemen jihadisten ook Baji en Tikrit in’ van 11 juni 2014 (www.volkskrant.nl);
- een nieuwsbericht van De Standaard, ‘De VN meldt dat al honderden mensen in het conflict zijn gedood en dat militanten willekeurig burgers executeren in Mosul’, van 13 juni 2014 (www.standaard.be);
- een memo van VluchtelingenWerk Nederland van 30 juni 2014;
- de brief van de minister van Buitenlandse Zaken aan de Voorzitter van de Tweede kamer van 16 juni 2014 (2014.319659).
Ten aanzien van de opmars van ISIS in Irak heeft verweerder ter zitting gewezen op een overzichtskaart van de situatie van Irak van 23 juli 2014 van het Amerikaanse Institute for the Study of War, dat vrijwel dagelijks een ‘Iraq Situation Report’ en een overzicht van de ‘Control of Terrain in Iraq’ publiceert (www.understandingwar.org). Daaruit blijkt dat het Iraakse leger inmiddels Baquba heeft heroverd op ISIS en dat ISIS niet is doorgedrongen tot Bagdad. Bagdad staat onder controle van de Iraakse regering en het Iraakse leger.
Uit het voorgaande volgt dat op dit moment nog onduidelijk is of inderdaad het geweld tussen soennitische groeperingen en Sjiitsiche milities in Bagdad in ernstige mate zal toenemen, en zo ja, op welke wijze, en of ISIS geheel of gedeeltelijk controle zal krijgen over Bagdad. Uit de berichten over de aanwezigheid van Sjiitische milities in Bagdad kan niet worden afgeleid dat iedere soennitische man, zoals verzoeker, thans een reëel risico loopt het slachtoffer te worden van deze milities.
Hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht, wijst weliswaar op een verslechtering van de veiligheidssituatie in Bagdad, maar daaruit blijkt niet dat thans in Bagdad sprake is van een uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn. Hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht, kan daarom niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een nieuwe rechterlijke beoordeling rechtvaardigen. Dat nog onduidelijk is hoe de situatie zich zal ontwikkelen kan evenmin leiden tot het oordeel dat thans sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
Het beroep gericht tegen het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op de ambtshalve beslissing van verweerder om geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat geen feitelijke grondslag bestaat voor de opvatting van de Iraakse consul dat de door verzoeker bij gelegenheid van zijn presentatie op 14 januari 2014 overgelegde geboorteakte vals zou zijn. Blijkens onderzoek van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) van 11 mei 2012 is het document immers authentiek bevonden. Voorts wordt niet gemotiveerd waarom het enkele gegeven dat de in de akte aangebrachte wijzigingen niet zijn afgestempeld, meebrengt dat sprake is van een vals document. De Iraakse consul heeft daarnaast geen onderzoek gedaan naar de authenticiteit van zijn Iraakse identiteitskaart voor Palestijnen. Nu geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de identiteit van verzoeker, betekent de verklaring van de consul bij gelegenheid van de presentatie van verzoeker dat verzoeker niet de Iraakse nationaliteit bezit en dat hij hem niet kan laten terugkeren naar Irak, dat verzoeker buiten zijn schuld niet naar Irak kan terugkeren.
De beroepsgrond slaagt niet.