ECLI:NL:RBDHA:2014:10257

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
AWB 14/9526 AWB 14/9527
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2014 een mondelinge uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, van Turkse nationaliteit, hadden bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier. Verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om te verbieden dat hij zou worden uitgezet voordat er op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening connex was aan de bezwaarprocedure tegen de afwijzing van de verblijfsvergunning en niet aan het bezwaar tegen de verblijfssticker die aan verzoeker was afgegeven. De voorzieningenrechter wees het verzoek om wijziging van het petitum af, omdat dit in strijd was met de goede procesorde.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat het bezwaar op grond van artikel 73 van de Vreemdelingenwet schorsende werking heeft. Dit betekent dat de uitzetting van verzoekers niet kan plaatsvinden totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen. De voorzieningenrechter gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij de voorzieningenrechter en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/9526 (voorlopige voorziening)
AWB 14/9527 (voorlopige voorziening)

mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 mei 2014

in het openbaar uitgesproken door mr. J. van der Kluit, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. I. Boland, griffier.
in de zaken tussen

[verzoeker],

geboren op [geboortedatum], van Turkse nationaliteit,
verzoeker,
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum], van Turkse nationaliteit,
verzoekster,
hierna te noemen verzoekers,
(gemachtigde: mr. V. Küçükerbil, advocaat te Den Haag),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. B. van Beers, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

Bij afzonderlijke besluiten van 28 maart 2014 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor het doel “arbeid als zelfstandige voor eenmanszaak [naam 1]” en de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier met als doel “gezinshereniging bij vader, de heer [naam 2]” afgewezen.
Verzoekers hebben tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt verweerder te verbieden hen uit te zetten tot vier weken nadat verweerder op het bezwaar heeft beslist.
Op 19 mei 2014 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Verzoeker heeft ter zitting aangevoerd, onder verwijzing naar het door hem ingediende bezwaarschrift en zijn aanvullende brief aan verweerder van 19 mei 2014, dat verweerder op grond van het ingediende bezwaar ten onrechte een verblijfssticker in het paspoort van verzoeker heeft geplaatst met de aantekening dat verzoeker geen arbeid mag verrichten. Verweerder dient hem een verblijfssticker af te geven met de aantekening ‘arbeid toegestaan’. Dat is van belang, omdat volgens verzoeker zijn opdrachtgevers anders de aan hem verstrekte opdrachten per 1 juni 2014 zullen intrekken. Nu uit het verweerschrift blijkt dat verweerder zich thans op het standpunt stelt dat het bezwaar van verzoeker tegen het besluit tot afwijzing van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier schorsende werking heeft, heeft verzoeker ter zitting verzocht het petitum van het door hem ingediende verzoek om een voorlopige voorziening te wijzigen, in die zin dat hij thans verzoekt verweerder te gelasten een verblijfssticker in zijn paspoort te plaatsen waaruit blijkt dat het hem is toegestaan om arbeid te verrichten.
Verweerder heeft zich in het verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat verzoeker geen belang heeft bij de door hem verzochte voorlopige voorziening, nu met de indiening van het bezwaarschrift de rechtsgevolgen van het primaire besluit op grond van artikel 73 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) worden opgeschort.
Voorts heeft verweerder zich verzet tegen de door verzoeker gevraagde wijziging van het petitum van de door hem verzochte voorlopige voorziening, nu verzoeker eerst ter zitting hierom verzoekt.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker in zijn verzoek om een voorlopige voorziening, ingediend op 18 april 2014, heeft verzocht om verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat op het bezwaar is beslist. Verzoeker heeft daarbij verwezen naar zijn bezwaar gericht tegen het primaire besluit tot afwijzing van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier. Daarmee is het door verzoeker ingediende verzoek om voorlopige voorziening connex aan die bezwaarprocedure en niet aan het bezwaar van verzoeker gericht tegen de door verweerder aan hem afgegeven verblijfssticker.
De door verzoeker verzochte wijziging van het petitum van het door hem ingediende verzoek om voorlopige voorziening komt derhalve neer op het indienen van een nieuw verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dat connex is aan een andere bezwaarprocedure. Het eerst ter zitting indienen van een dergelijk nieuw verzoek acht de voorzieningenrechter in strijd met de goede procesorde. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek tot wijziging van het petitum afgewezen.
De verzoeken om voorlopige voorziening van verzoekers, inhoudende het verzoek om verweerder te verbieden hen uit te zetten totdat op het bezwaar is beslist tegen de besluiten tot afwijzing van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier, wijst de voorzieningenrechter af wegens gebrek aan (spoedeisend) belang, nu het bezwaar van verzoekers op grond van artikel 73, eerste lid, Vw schorsende werking heeft en verweerder op grond daarvan niet tot uitzetting van verzoekers zal kunnen overgaan totdat hij op het bezwaar heeft beslist.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.