ECLI:NL:RBDHA:2014:1022

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
AWB-13_3322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding door detentie gemachtigde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 januari 2014 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [te P]. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008, waarbij een belastbaar inkomen van € 70.000 was vastgesteld. De inspecteur had de aanslag verminderd, maar de boete gehandhaafd. Eiser stelde dat hij pas na de beroepstermijn op de hoogte was geraakt van de aanslag en de uitspraak op bezwaar, omdat zijn gemachtigde gedetineerd was. De rechtbank oordeelde dat de brief van 12 juni 2012, waarin het bezwaar deels gegrond werd verklaard, als een geldige uitspraak op bezwaar moet worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de beroepstermijn op 13 juni 2012 was ingegaan en dat de nadere aangifte van eiser ver buiten deze termijn was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de gedetineerdheid van de gemachtigde geen verschoonbare reden was voor de termijnoverschrijding, aangezien de gemachtigde maatregelen had moeten treffen om aan zijn verplichtingen te voldoen. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank wees ook op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 13/3322

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2014 in de zaak tussen

[X], wonende te [Z], eiser

(gemachtigde: [A]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [te P], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2008 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.000, alsmede bij beschikking een boete van € 226.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken de aanslag verminderd en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2013 te Den Haag.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C].

Overwegingen

Feiten
1.
De aanslag en boete zijn opgelegd met dagtekening 3 augustus 2011.
2.
Volgens de stukken van het geding heeft eiser telefonisch bezwaar gemaakt en heeft op 21 maart 2012 een gesprek plaatsgevonden tussen eiser, verweerder en zijn toenmalige gemachtigde dhr. [D] van [belastingadvieskantoor].
3.
Bij brief van 22 mei 2012 aan [belastingadvieskantoor] heeft verweerder gemotiveerd dat hij het bezwaar gegrond zal verklaren en de aanslag zal verlagen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.302.
4.
Bij uitspraak op bezwaar van 12 juni 2012 gericht aan [belastingadvieskantoor] heeft verweerder het bezwaar deels gegrond verklaard.
5.
Bij beschikking van 28 juni 2012 gericht aan eiser met daarop vermeld “uitspraak op bezwaar” is de aanslag verminderd overeenkomstig het in de brief van 22 mei 2012 vermelde bedrag.
6.
Op 3 april 2013 heeft eiser een nadere aangifte ingediend. Deze is als beroepschrift doorgestuurd.
Ge7. In geschil is of het beroep ontvankelijk is. Zo ja, dan is in geschil of de aanslag naar het juiste bedrag is vastgesteld.
8.
Eiser stelt dat hij pas na afloop van de beroepstermijn op de hoogte is geraakt van zowel de aanslag als de uitspraak op bezwaar omdat zijn toenmalige gemachtigde gedetineerd was. De brief van 28 juni 2012 heeft eiser niet ontvangen. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag overeenkomstig de door eiser ingediende aangifte.
9.
Verweerder concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
10.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de brief van 12 juni 2012 worden aangemerkt als uitspraak op bezwaar. Deze uitspraak op bezwaar is in overeenstemming met artikel 6:17 van de Awb aan de toenmalige gemachtigde verzonden. De ontvangst door de gemachtigde is niet betwist, zodat de beroepstermijn ingevolge artikel 26c van de AWR op 13 juni 2012 is gaan lopen. Dat op de brief van 28 juni 2012 eveneens staat “uitspraak op bezwaar” en deze niet aan de gemachtigde is verzonden, doet daar niet aan af. De nadere aangifte is ver buiten de in artikel 6:7 van de Awb bepaalde beroepstermijn van zes weken ingediend.
11.
Als reden voor de termijnoverschrijding is gegeven dat de toenmalige gemachtigde gedetineerd was. De rechtbank is van oordeel dat die gemachtigde maatregelen had moeten treffen om aan zijn verplichtingen te voldoen en dat het nalaten hiervan voor risico van eiser komt. Er is derhalve geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die aan niet-ontvankelijkverklaring in de weg staat.
12.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Proceskosten
13.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.P. Nevens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.