3.Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen op de volgende gronden. Verweerder heeft bij het onderzoek de omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 betrokken, omdat verzoeker toerekenbaar ongedocumenteerd is inzake zijn identiteit, nationaliteit en reisroute. Verzoeker heeft onvoldoende meegewerkt aan de vaststelling van de reisroute, nu hij het reisverhaal niet heeft onderbouwd met het gebruikte grensoverschrijdingsdocument, andere reisbewijzen of ander indicatief bewijs. Het asielrelaas van verzoeker is deels ongeloofwaardig omdat zijn verklaringen positieve overtuigingskracht missen. Verzoeker komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b van de Vw 2000.
4.1Verzoeker voert aan dat verweerder ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat hij toerekenbaar geen reis- en identiteitspapieren of andere bescheiden heeft overgelegd. De vliegtickets en het paspoort die verzoeker tijdens de reis heeft gebruikt, waren eigendom van de zoon van de reisagent. Indien verzoeker zich zou hebben verzet toen de reisagent deze documenten in Nederland terugvroeg, zou de reisagent zeker geweld hebben gebruikt, nu de documenten rechtstreeks tot de reisagent zijn te herleiden. Bovendien was verzoekers intentie aanvankelijk niet om asiel aan te vragen, omdat hij dacht dat hij in het gezin van de reisagent, die een kennis van zijn vader is, zou worden opgenomen. Dat verzoeker het tijdens de reis gebruikte treinkaartje heeft weggegooid, is volgens hem niet toerekenbaar, omdat verzoeker geen idee had van de asielprocedure in Nederland. Nu het verzoekers eerste vliegreis ooit betrof, is hem evenmin tegen te werpen dat hij niet gedetailleerder heeft kunnen verklaren over de reis.
4.2Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat verzoeker toerekenbaar geen reisdocumenten heeft overgelegd. Verzoeker heeft zijn vliegtickets en het tijdens de reis gebruikte paspoort afgestaan aan de reisagent toen hij zich reeds in Nederland bevond, alwaar de bescherming van de Nederlandse autoriteiten kon worden ingeroepen. Van geweld is daarbij geen sprake geweest. Verweerder heeft het niet overleggen van documenten reeds hierom op goede gronden toerekenbaar geacht. De vraag of verzoeker gedetailleerde verklaringen over zijn reisroute heeft afgelegd behoeft daarom geen bespreking meer.
4.3Het voorgaande leidt tot de conclusie dat van de verklaringen van verzoeker positieve overtuigingskracht moet uitgaan om de daarin gestelde feiten geloofwaardig te achten.
5.1Zoals uit het voornemen tot afwijzing, het bestreden besluit en de verklaringen ter zitting blijkt, heeft verweerder verzoekers herkomst uit Mogadishu, Somalië, geloofwaardig geacht. Voorts gelooft verweerder dat verzoeker behoort tot de Reer Hamar-stam, meer specifiek de Guudmane, en zijn verklaringen omtrent de aanleiding voor hem en zijn familie om Somalië te ontvluchten. De aanleiding was de burgeroorlog, dat zijn familie daar slachtoffer van was en het gegeven dat het ouderlijk huis in beslag was genomen. Ooms van verzoeker zijn vermoord en zijn tante is verkracht.
Verweerder volgt verzoeker daarentegen niet in zijn stelling dat degenen die in 1992 de woning hebben afgepakt, de woning nog steeds in hun bezit hebben en verzoeker in dit verband, dan wel in verband met de dood van een oom, problemen met hen verwacht. Verzoeker heeft vaag verklaard over de vermeende moord op twee stamgenoten die ook een huis bezaten en zijn teruggekeerd, en heeft deze informatie alleen uit derde hand vernomen. Dat verzoeker behoort tot een bekende familie is niet aangetoond dan wel nader uitgelegd of onderbouwd.
5.2Ter zitting is van de zijde van verzoeker verklaard dat hij zijn in de zienswijze geponeerde grond, dat verweerders standpunt dat het relaas positieve overtuigingskracht ontbeert ondeugdelijk is gemotiveerd, omdat verweerder het toetsingskader van artikel 4, vierde lid, van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (de Definitierichtlijn) onjuist heeft gehanteerd, bij zijn beroepsgronden niet langer handhaaft. Verzoekers standpunt is dus niet langer dat, nu verweerder de inbeslagname van het ouderlijk huis in 1992 gelooft, de bewijslast naar verweerder is verschoven om aan te tonen dat verzoeker geen gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade.
5.3De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker geen beroepsgrond heeft aangevoerd tegen het standpunt van verweerder dat verzoekers asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert.
6.1Verzoeker voert aan dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daartoe heeft hij, onder meer, gesteld dat hij lang in het buitenland heeft verbleven, waardoor hij het risico loopt dat Al Shabaab hem aanmerkt als spion. Al Shabaab is niet verdreven uit Mogadishu, zoals uit bijvoorbeeld het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Somalië van 20 december 2013 (het ambtsbericht) blijkt. Verzoeker concludeert dat ook naar Mogadishu teruggekeerde Somaliërs een reëel risico lopen wegens de verdenking van spionage het slachtoffer te worden van een aanslag van Al Shabaab.
6.2Ingevolge Wijzigingsbesluit vreemdelingencirculaire 2000 (WBV) 2014/6 zijn vreemdelingen die op basis van individuele omstandigheden (die meer inhouden dan enkel de terugkeer uit het westen) er door Al Shabaab van worden verdacht te spioneren voor de overheid, aangewezen als aandachtsgroep. Vreemdelingen behorende tot een aandachtsgroep kunnen, mede gelet op de omstandigheid dat zij op basis van hun terugkeer uit het westen in de negatieve aandacht van de zijde van Al Shabaab kunnen komen te staan, op basis van geringe indicaties in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, indien de herkomst geloofwaardig is en zij afkomstig zijn uit:
•delen van Zuid- en Centraal-Somalië die onder controle staan van Al-Shabaab; of
•overige delen van Zuid- en Centraal- Somalië (exclusief Mogadishu) waar Al-Shabaab op basis van hun aanwezigheid en invloed een reële bedreiging vormen.
Ook gebieden waarover onvoldoende actuele informatie beschikbaar is, maar een bestendige invloedrijke rol van Al-Shabaab aannemelijk is, moeten hiertoe worden gerekend. Bij het beoordelen van het individuele risico in het herkomstgebied en tijdens de reis daar naar toe betrekt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in ieder geval:
•de clanafkomst in relatie tot de positie van de clan in het gebied;
•de banden met- en de situatie van de familieleden;
•de duur van verblijf in het westen.
Er is sprake van een individuele toets waarbij de vreemdeling aannemelijk moet maken dat hij behoort tot een dergelijke groep én dat hij persoonlijk in die hoedanigheid risico’s loopt van de zijde van Al-Shabaab. Voor leden van de aandachtsgroep die terugkeren naar Mogadishu geldt in het licht van de positie van terugkeerders aldaar dat indicaties van geringe aard niet volstaan. De IND beoordeelt op basis van het algemene toetsingskader of de individuele omstandigheden van de vreemdeling tot inwilliging van de aanvraag leiden.
6.3Verweerder stelt zich op het standpunt dat Mogadishu niet onder controle staat van Al-Shabaab, zodat verzoeker geen geslaagd beroep kan doen op het beleid dat met het WBV 2014/6 is ingevoerd.
6.4In het ambtsbericht is op pagina’s 25 en 26 – voor zover hier relevant – het volgende neergelegd:
2.3 Veiligheidssituatie
(…) Bovendien bevinden zich in bevrijd gebied nog altijd ‘pockets’ van Al-Shabaab-strijders. Doordat Al-Shabaab minder afgebakend territorium controleert, maar veel meer opgaat in de samenleving, zou volgens bronnen de veiligheidssituatie in sommige opzichten zijn verminderd. (…) Vanaf april 2013 is het aantal aanslagen dat werd gepleegd door Al Shabaab toegenomen. (…) Het aantal aanslagen is met name in Mogadishu toegenomen, ook in het centrum.
2.3.1 Mogadishu
In Mogadishu is het geweld vooral gericht op specifieke doelen. Aanslagen van Al Shabaab zijn vooral gericht op (…) personen die er door Al Shabaab van worden verdacht te spioneren voor de overheid (zoals Somaliërs die in het buitenland/westerse landen hebben verbleven). (…) Er is sinds het terugdringen van de invloed van Al Shabaab in Mogadishu in het algemeen wel sprake van verbeterde veiligheid en bewegingsvrijheid voor gewone burgers in het centrale deel van de stad. (…) Echter, Somaliërs die vanuit de diaspora terugkeren en andere Somalische terugkeerders die niet kunnen rekenen op een sociaal en/of clanvangnet, lopen verhoogd risico te maken te krijgen met geweld en intimidatie.
6.5 De voorzieningenrechter stelt vast dat het beleid dat is ingevoerd met het WBV 2014/6 onderscheid maakt tussen delen van Somalië waarnaar de vreemdeling terugkeert. Vreemdelingen, behorende tot de aandachtsgroep, die terugkeren naar Mogadishu kunnen niet reeds op basis van geringe indicaties in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Uit het ambtsbericht volgt echter dat Somaliërs die vanuit het westen terugkeren naar Mogadishu specifiek doelwit kunnen zijn van Al-Shabaab. Wat betreft de passage in het ambtsbericht “Echter, Somaliërs die vanuit de diaspora terugkeren en andere Somalische terugkeerders die niet kunnen rekenen op een sociaal en/of clanvangnet, lopen verhoogd risico te maken te krijgen met geweld en intimidatie” overweegt de voorzieningenrechter dat deze voor tweeërlei uitleg vatbaar is. Enerzijds kan bedoeld zijn dat een verhoogd risico lopen: a. Somaliërs die vanuit de diaspora terugkeren; en b. andere Somaliërs die terugkeren die niet kunnen rekenen op een sociaal en/of clanvangnet. Anderzijds kan bedoeld zijn dat een verhoogd risico lopen: a. Somaliërs die vanuit de diaspora terugkeren; en b. andere Somalische terugkeerders; en dat voor beiden geldt dat zij niet kunnen rekenen op een sociaal en/of clanvangnet. Indien eerstgenoemde interpretatie juist is en terugkeerders uit het westen dus een verhoogd risico lopen, ongeacht of zij kunnen rekenen op een sociaal en/of clanvangnet, is het de vraag of het ambtsbericht wel voldoende basis biedt voor het uitsluiten van terugkeerders naar Mogadishu zoals het beleid dat is ingevoerd met het WBV 2014/6 doet. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent voor de beoordeling van het voorgaande. Gelet hierop blijven de overige argumenten die volgens verzoeker een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer onderbouwen onbesproken. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat het beroep een redelijke kans van slagen thans niet kan worden ontzegd.